Dr. A. Kuyper en het 'Neo-Calvinisme' te Apeldoorn veroordeeld?
(1925)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend(De rectorale rede van docent J.J. v.d. Schuit)
§ 15. Ontoereikend onderzoek.Het wordt zoo langzamerhand tijd, dat we de rekening van docent v.d. Schuit opmaken. Krachtens de bedoeling van dit vlugschrift gaan we niet op de rede als zoodanig in en laten we dus buiten beschouwing wat de auteur opmerkt over de ‘moderne of evolutionistische richting’ en over zijn eigen ‘schriftuurlijk-confessioneele’. Slechts inzooverre, als de bespreking daarvan ons stof leveren kan voor ons betoog, dat dr. Kuyper voor de rechtbank van Apeldoorn - en in wijderen zin van een heele groep vlakbij ons staande christenen, die wij niet in hun isolement links mogen laten liggen - geheel en al verkeerd belicht en op door en door vooze gronden wordt gevonnist, kan dat alles hier ter sprake komen. Daarom beperken wij ons in het algemeen tot twee opmerkingen. De eerste is, dat de rectorale rede van docent v.d.S. wat al te veel het kenmerk van overhaasting draagt. Hij spreekt van ‘viesie’, ‘antroposophie’, ‘adolescente periode’, ‘Mijers’, ‘analitisch’, den ‘locus de generatione’, als hij bedoelt den locus de regeneratione, en bezondigt zich meer, (ook als wij plaatsruimte voor zetfouten reserveeren) tegen de regelen van scherpe omschrijving en nauwkeurige aanwending van het woordGa naar voetnoot1). Een enkelen keer zegt docent v.d.S. precies het om- | |
[pagina 38]
| |
gekeerde van wat hij bedoelt (bl. 12, regel 19, 20); en hij begaat de vergissing, den titel van het nog wel beroemde werk van William James: ‘The varieties of religious experience’ te vertalen door: ‘Verscheidenheden van religieuse proefneming.’ Toch had het feit, dat James' werk is vertaald in het nederlandsch door J.P. Wesselink-van Rossum onder den titel: ‘De verscheidenheden op het gebied van godsdienstige ervaringen’, hem den beteren weg reeds kunnen wijzen. Dit alles heeft geen belang voor iemand, die niet geroepen is, een beoordeeling te geven van een niet ter recensie aangeboden geschrift. Maar voor ons betoog heeft het wel beteekenis. Het kan ons doen vragen: blijkt hier genoegzaam geduld, om in te dringen in het onderwerp, dat de spreker behandelen wil? In het algemeen is men de oefening van zoodanig geduld aan zichzelf verplicht. Maar vooral wie iemand als Kuyper, een medechristen, nog wel mèt diens heele ‘richting’ bestrijden wil, is dit aan dien medechristen verplicht. In de tweede plaats moet het ons van het hart, dat doc. v.d. Schuit te spoedig meent, dat zijn overzicht van de besproken richtingen voltooid is. Hij heeft de moderne of evolutionistische richting bestreden met wapenen, die haar eigen voorstanders ten deele reeds hebben overgenomen, en tastte haar aan in bepaalde typische kenmerken, die wel een vorige generatie van deze school, maar niet de modernste vertegenwoordigers ervan kunnen kenschetsen. De enquête-methode b.v., die het religieuse individu aan het woord liet komen, om uit zijn eigen verklaringen en ervaringen het verschijnsel van de bekeering en wat daarmee samenhangt, te leeren kennen, is in den laatsten tijd vrijwel losgelaten voor een meer doeltreffende methode van onderzoek, waarbij meer de religieuse gemeenschappen en de godsdienst zèlf in zijn sterkste en hoogste verschijningsvormen worden onderzocht. Met deze nieuwere zelfcorrectie der moderne school heeft docent v.d. Schuit geen rekening gehouden. Dat is óók weer een verschijnsel, dat voor ons doel veel te zeggen heeft. Immers, het wijst erop, dat de kalender niet bijgehouden werd. En dat behoeft ook niet in alle gevallen te gebeuren. Maar het is wèl noodzakelijk voor iemand, die zegt, dat hij een heele groep van medechristenen wil uitsluiten van de school der schriftuurlijk-confessioneelen, en dat nog wel in een tijd, die zoowel de Schrift als de confessie weer in het brandpunt der belangstelling plaatst. Evenals docent v.d.S. de moderne school bestreed zonder acht te slaan op de recente feiten en de ontwikkeling der dingen in den laatsten tijd, evenzoo heeft hij ook met de z.g. Kuyperiaansche ‘richting’ gedaan. Debatten, die allang tot rust gekomen zijn, en waarover reeds voor 20 jaar (1905) synodale olie uitgegoten werd, maar dan naar zuiver recept, worden totaal genegeerd; en om toch maar in de contramine te blijven wordt positie genomen in den tijd vóór 1905, en dan nog zóó, dat de moderne richting beter bekeken wordt dan de Kuyperiaansche. Wij zeggen er maar niet meer van; dit verschijnsel kwam trouwens in § 6 reeds ter sprake. |
|