Dr. A. Kuyper en het 'Neo-Calvinisme' te Apeldoorn veroordeeld?
(1925)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend(De rectorale rede van docent J.J. v.d. Schuit)
§ 13. Dr. Kuyper op een kardinaal punt misverstaan.Naar ik meen, is in al wat tot nu toe opgemerkt werd, wel het een en ander, dat ons verhindert, voetstoots te aanvaarden, de verzekering van docent v.d. Schuit, dat hij op de Neo-calvinistische of Kuyperiaansche opvatting van de bekeering niet zoo breed behoefde in te gaan, omdat hier ‘vele zaken ons meer bekend zijn’. Wij meenen, juist omgekeerd, dat hier de kennis al te veel ontbreekt. Dit zal nog nader blijken, helaas. Immers, het is niet geheel en al onmogelijk (men moet, bij ontstentenis van heldere en scherpe begripsbepaling wel min of meer gissen hier), dat docent v.d. Schuit zijn bezwaar tegen de door hem geconstateerde ‘dormante wedergeboorte’ van dr. Kuyper zou willen bevestigen met de bewering, dat:
Ik zal nu trachten aan te toonen:
| |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
***
A. Wij hoorden reeds den uitroep van docent v.d. Schuit: ‘God ontsteekt geen lichtpunt in het donkere zielehuis, om het onder een korenmaat te zetten, maar om het op een kandelaar te zetten’. Als men hem dit hoort beweren tegenover dr. Kuyper, en verbaasd zou willen tegenwerpen, dat dr. Kuyper zelf daarvan hartgrondig overtuigd is, en dit met zijn eigen pen al duizendmaal bewezen heeft, dan zou docent v.d. Schuit tegenwerpen: het is alles goed en wel; maar op één punt heeft dr. Kuyper die gedachte verlaten en verloochend; en dat ééne punt is juist het kritieke. Immers: dr. Kuyper laat de wedergeboorte verborgen blijven. En die wedergeboorte is de goddelijke ontsteking van zulk een ‘lichtpunt’. Dus laat hij het licht onder de ‘korenmaat’. Als gij dan zoudt tegenwerpen: maar dr. Kuyper heeft altijd gezegd, dat de wedergeboorte een beginsel des levens is, en ‘leven’ is nog niet hetzelfde als ‘licht’ -, dan zou docent v.d. Schuit weer dit bescheid geven: dr. Kuyper noemt de wedergeboorte WEL een ‘ontsteken van een LICHTPUNT’. Immers: ‘metanoia’ is ook bij Dr. Kuyper hetzelfde als wedergeboorte. En gij geeft toch wel toe, dat ‘metanoia’ een schrijden is uit het donker naar het licht? Zoo zou de docent redeneeren. Letterlijk heeft docent v.d. Schuit geschreven: dat het dr. Kuyper geweest is, die ‘onze oogen al meer heeft geopend voor het onderscheid tusschen metanoia (wedergeboorte) en epistrofe (bekeering)’. En toen schrijver dezes in ‘De Bazuin’ zeide, dat dit een onjuiste bewering was en een verkeerde voorstelling omtrent dr. Kuypers gevoelen, en terwijl, een poosje later, ook reeds het weekblad ‘De Gereformeerde Kerk’ bij monde van ds. C.A. Lingbeek opmerkte, dat dit een ‘vergissing’ moest zijn van docent v.d. Schuit, en dat hijzelf wel beter zou weten, toen heeft deze aanstonds geschreven, dat het volstrekt geen vergissing was, en dat de Bazuin maar apodictische beweringen gaf, die hij niet aanvaardde. Letterlijk schreef docent v.d. Schuit: Wat het onderscheid betreft tusschen metanoia (wedergeboorte) en epistrophé (bekeering), daarover hoop ik mettertijd nog wel eens het een en ander te zeggen. Alleen wil ik dit opmerken, dat, wanneer de Heilige Schrift spreekt van de palingenesie (wedergeboorte) zij wezenlijk niet anders bedoelt dan wat door metanoia wordt uitgedrukt. De Schrift leert: om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan, zal noodig zijn een metanoia, een radicale innerlijke omkeering. En deze omkeering is geen andere | |||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||
dan de palingenesie, waarvan Jezus tot Nicodemus spreektGa naar voetnoot1). Maar zooals gezegd, later nog wel eens wat meer hierover. En heusch, ik wil het nog één keer herhalen, ‘dat het Kuyper geweest is, die onze oogen al meer geopend heeft voor het onderscheid tusschen metanoia (wedergeboorte) en epistrophé (bekeering)’. Men behoeft daarom Kuyper nog niet in zijn dogmatisch systeem te volgen, noch het ook aanstonds eens te zijn met de apodictische uitspraak van Ds. Schilder: ‘metanoia’ is volstrekt niet de wedergeboorte’. Het is dus geen uitspelen van een onwillekeurige verschrijving tegen een opponent, wanneer wij over dit alles even doorredeneeren. Geheel bewust en met klaren opzet heeft docent v.d. Schuit dus voor zijn rekening genomen, dat dr. Kuyper de ‘metanoia’ beschouwt als de wedergeboorte; dat hierin docent v.d. Schuit hem volgen wil; en dat nu tusschen beiden het verschil hierin ligt: dat dr. Kuyper zegt: ‘de metanoia kan lang verborgen blijven, jaar en dag’ terwijl docent v.d. Schuit zegt: ‘de metanoia komt dadelijk, tenminste niet na jaar en dag, naar buiten op zichtbare manier’.
***
B. Nu is het eenigszins bedroevend, dat wij juist op dit kardinale punt docent v.d. Schuit moeten ten laste leggen, dat hij dr. Kuyper niet verstaat en zijn gevoelen averechts weergeeft. En als hij meent, dat ds. Schilder al te apodictisch spreekt, als hij zegt, dat (bij dr. Kuyper) metanoia volstrekt niet de wedergeboorte is, dan is het weer nuttig, dr. Kuyper zelf te doen spreken. Wij lezen bij hem o.m. het volgende:
| |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
Nu kan later, gelijk hij reeds toegezegd heeft, docent v.d. Schuit zoo veel schrijven als hij wil, om te bewijzen, dat naar ZIJN opvatting ‘metanoia’ hetzelfde is als palingenesie, wedergeboorte, het laat ons in DIT verband volmaakt koud. Want het is niet de vraag, wat docent v.d. Schuit persoonlijk denkt. Hij heeft beloofd, dat hij dr. Kuyper zou bestrijden, en zou aantoonen, waarom die niet ‘schriftuurlijk’ is. Wij meenen aangetoond te hebben, dat docent v.d. Schuit dr. Kuyper in één van zijn voornaamste en meest kenmerkende onderscheidingen niet eens kènt; en dat hij dus langs hem heen redeneert. Dr. Kuyper noemt de wedergeboorte het inplanten van een levensbeginsel; en dat is heel wat anders, dan het ontsteken van een ‘lichtpunt’. Een klein kind, dat nog vóór zijn geboorte toeft, en nog niet ‘het licht zag’ in de geboorte, is herhaaldelijk in zijn geschriften een beeld van dr. Kuyper. Welnu, in een nog ongeboren kind is wel het levens-beginsel, en wel het gezichtsv ermogen. Maar een lichtpunt is nog niet ontstoken, want het oog ziet nog niet en is nog gesloten voor het licht, gelijk het licht nog niet doordringt tot dat oog.
***
C. Dus kan, om deze reden reeds, de bestrijding van docent v.d. Schuit iedereen deren, behalve Dr. A. Kuyper. | |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
Met heel zijn vinding van dr. Kuypers ‘dormante wedergeboorte’ staat docent v.d. Schuit droef verlegen, zoodra men maar even doorredeneert en naar de consequenties zoekt. Want volgens docent v.d. Schuit is wedergeboorte bij dr. Kuyper gelijk aan metanoia; zoodat men dr. K. ook vrij betichten mag van de leer eener ‘dormante metanoia’; de leer der sluimerende metanoia.... Maar dr. Kuyper moet daar niets van hebben. Want als het eenmaal aan de metanoia toegekomen is, dan is er geen slapen meer, en geen sluimeren meer, maar dan is er ontwaking en bewustzijn en opstaan en wederkeeren en daad en gehoorzaamheid en liefdeGa naar voetnoot1). Neen, o docent v.d. Schuit, dr. Kuyper zègt niet, dat God het licht der metanoia onder een korenmaat zet. Hij zegt, dat op de metanoia de bekeering van den wil volgt; dat er ook in de metanoia al een werken van den wedergeborene is (E Voto III, 426). Ja, hij gaat nog verder. Hij leert, dat er reeds voor het doorbreken van de ‘metanoia’ een ‘komen’ is van den ‘geroepene’. Want dr. Kuyper spreekt eerst over het ‘komen’ van de geroepenen; en daarna over het zich bekeeren van wie ‘komt’. En bij dat laatste hoofdstuk, het ‘zich bekeeren van wie komt’, verwijst hij o.m. ook naar bijbelplaatsen, waar het woord ‘metanoia’ staat geschreven; b.v. Hand. 11:18; Rom. 2:4; II Timotheus 2:25; Hebr. 6:6. (Werk H.G. II, afz. uitg. Bottenburg I, 190-203, met name 197/8). Is dat soms ‘dormante metanoia’? Welneen, reeds voor dat de metanoia doorbreekt, is er actie, een komen, een gaan. De ‘korenmaat’ is er niet bij dr. Kuyper, maar bij docent v.d. Schuit; en heel de dogmatiek van dr. Kuyper ligt er onder. Hetgeen ze niet verdiend heeft; ook niet aan Apeldoorns Theol. School. En nu willen wij trachten, hier geen Bengaalsch vuurwerk te ontsteken, door met wellustigheid door te redeneeren over de vergissing (zoo althans zie ik het) die docent v.d. Schuit beging, toen hij meende, dat dr. Kuyper metanoia en wedergeboorte als synoniemen beschouwde. Want, stel eens, dat hij in zijn beloofde repliek ertoe komen zou, te verklaren, dat hij toegeeft, dat dr. Kuyper de wedergeboorte iets anders acht dan de ‘metanoia’; dan zou docent v.d. Schuit nóg kunnen zeggen, dat dan toch in elk geval dr. Kuyper de geestelijke levenskiem zoo lang laat verborgen blijven. Dan bleef toch, zooal niet de dormante metanoia, dan toch wel de ‘dormante wedergeboorte’. Maar behalve het vele, dat we reeds daartegen opmerkten, zouden we docent v.d. Schuit nu willen verzoeken, zich ook eens rekenschap te geven van het feit, dat dr. Kuyper verschil maakt tusschen de wedergeboorte, gelijk die aan het BEWUSTZIJN onttrokken is, en gelijk ze toch reeds werkt in den wedergeborene. Dan zal hij zien, dat zijn ‘dormante wedergeboorte’ hier een kunstterm is, die van een kunstgreep niet ver verwijderd zou zijn, als maar | |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
elk woord op het goudschaaltje gewogen was, dat in iedere kraamkamer van rectorale redevoeringen toch eigenlijk te pas komt. Als immers ‘dormant’ beteekent ‘werkeloos’, dan is zulk een dormante of werkelooze wedergeboorte allerminst dr. Kuyper's leer. Ook onder den slaap, zegt hij, werkt het leven en zijn energie door. Het boven nog disputabel gebleken citaat van de steengroeve, geeft slechts een vergelijking, om te zeggen, wat aan het bewustzijn onttrokken kan zijn en toch in het wezen aanwezig is. Maar wie daarmee werken wil, moet ook opereeren met dr. Kuyper's opmerking, dat water, voordat het 't kookpunt bereikt heeft, toch vóór dien tijd gestadig verwarmd wordt; dat de zon, voordat zij door de ochtendnevelen schiet, toch elk oogenblik van den nacht dichterbij komt; dat aan alle uitslaan van de vlam toch een smeulen voorafgaat; en dat het zoo ook toegaat in de voorbereiding van de bekeering uit de wedergeboorte, in het proces (geen ‘opspringen’ dus), dat de wedergeboorte overleidt, óók in de metanoia. (E Voto, III, 433/4). Wie met het ‘zaad in de steengroeve’ werken wil, moet eerlijkheidshalve ook eens opereeren met deze uitlating van dr. Kuyper: ‘....Maar zie, zóó raakt de electrische stroom het metaal niet aan of het begint te leven, er gaat werking van uit, de ijzerstaaf komt in beweging en heft zich op. Is het zoo niet in de wedergeboorte met 's menschen ziel? Ook vóór de wedergeboorte is ze er wel, maar ze werkt niet, ze is machteloos, zonder beweging als de dood; maar ZOO KOMT NIET over haar de stroom van het leven des Geestes, of ze begint LEVEN TE TOONEN, er gaat werking van haar uit en ze doet hetgeen waartoe ze door haar Schepper was verordineerd’. (Het Heil in ons, Uit het Woord, III, 45). Ik ben er zeker van, dat dit citaat ook in de rede van docent v.d. Schuit had kunnen staan, zonder dat ‘De Wekker’ hem den lauwerkrans onthouden had, dien het blad nu, vanwege zijn ‘diep inzicht’ om zijn slapen vocht. Het staat ongeveer net zoo, alleen in wat andere taal, in de rede van den docent. Maar het is toch een uitlating van doctor A. Kuyper. En wie zijn tanden zet op dat citaat van de steengroeve, die moet verder kijken dan dat in het debat van vroeger jaren gevonden steengroevebeeld van dr. A. Kuyper, opdat hij niet blind, althans bijziende worde, door den stroom van dr. Kuypers geest voorbij te zien, terwille van één uit zijn verband gelicht woordje.... dat men nog zoeken moet. Want evenals docent v.d. Schuit op dat ééne steengroeve-zinnetje een heele rectorale oratie bouwt, evenzoo zou een ander op dat ééne zinnetje van den electrischen stroom een heele redeneering kunnen bouwen. Beiden zouden dan tenslotte uitkomen bij twee geheel verschillende Kuypers. Maar het nageslacht zal zeggen: lees Kuyper; en kom gij daarna, en spreek in bedachtzaamheid. Of, gelijk het eens door prof. Lindeboom werd gezegd: Lees, wat er staat. Versta, wat ge leest. Gebruik, wat ge verstaat. | |||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||
Dat zij zoo. Want zoo van iemand, dan geldt toch wel van dr. Kuyper, dat hij niet is saam te vatten onder één in een aanteekenboekje genoteerd citaat.
***
D. Wilden wij dus even gestreng als docent v.d. Schuit oordeelen, dan zouden wij kunnen zeggen: die niet-schriftuurlijke, en nietconfessioneele, die zijt gij. Niet in uw ‘richting’, zooals gij zegt; o neen; dat zou een miskenning zijn, waarin wij u niet volgen willen. Maar in uw exegese en dogmatiek dus ook. Want als docent v.d. Schuit werkelijk volhouden wil, gelijk hij nu met nadruk heeft gepredikt, dat ‘metanoia’ hetzelfde is als ‘palingenesie’, als wedergeboorte, dan zeggen we: lees na, alle bijbelplaatsen, waarin ‘metanoia’ staat. Houdt gij uw gedachte vol, dan vloeit uit de lezing:
Neen, wij willen niet den kant der oorlijkheid uit met deze ernstige dingen. Maar wij vragen wel aan docent v.d. Schuit: houdt gij vol: metanoia is gelijk aan de wedergeboorte? En dat in scherpe onderscheiding van de ‘epistrofee,’ de bekeering? Zoo ja, dan houden wij u aan uw woord, dat toch ook tusschen wedergeboorte en bekeering een principieel verschil aanneemt; en zeggen dus op uw gezag:
| |||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||
En nu zwijg ik van de rest. Ik zwijg ervan, dat bij deze opvatting van den Apeldoornschen dogmaticus het parellelisme van Lucas 15:7 en heel het verband van dien tekst trouwens, een raadsel wordt, en Hebr. 6:6 heelemaal. Ik vraag alleen maar: is dat alles niet ‘onschriftuurlijk’ en tegen de confessie? Ik beschuldig docent v.d. Schuit niet, zooals hij ons. Ik geloof - nog eens - aan een vergissing. Maar als hij ze volhoudt en dan ermee argumenteert tegen dr. Kuyper, ja, dan redeneeren we er over door. En dan zeggen we: wilt u dr. Kuyper bestrijden, kom dan nog eens terug. |
|