Dr. A. Kuyper en het 'Neo-Calvinisme' te Apeldoorn veroordeeld?
(1925)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend(De rectorale rede van docent J.J. v.d. Schuit)
§ 11. De vinding afgewezen.Laat ons nu docent v.d. Schuit mogen verzekeren, dat hij duidelijk toont, dr. Kuyper niet te kennen. De gedachte van den Deus otiosus, den nietsdoenden, werkeloos toezienden God, heeft juist dr. Kuyper zoo sterk mogelijk bestreden, óók in zijn heilsleer. Als dr. Kuyper zegt, dat het zaad der wedergeboorte in de ziel kan liggen, zonder het bewustzijn van den wedergeborene nog te raken, dan wil dat nog niet zeggen, dat het niet aan een werking van Gods Geest onderworpen is. We geven maar weer eenige aanhalingen van dr. Kuyper zelf, die het tegendeel beweren. Apeldoorn leze en zegge dan, wáár de ketterij, waar ‘de breuke van het neo-gereformeerde’, ligt:
| |||||||
[pagina 21]
| |||||||
Van seconde tot seconde! Dat is wat anders dan de bewering, die docent v.d. Schuit dr. K. in de schoenen schuift; de bewering, dat het nieuwe levensbeginsel jaar en dag verborgen IS en dan zóómaar, ineens, pardoes, op-springt naar boven in de bekeering! Ja, maar, zal men zeggen: het zaad in de steengroeve dan? Docent v.d. Schuit klemt zich aan dat beeld vast en zegt, dat het niet opgaat. Maar we herinneren eraan, dat het citaat van die steengroeve in zijn verband door den redenaar niet gegeven en door ons momenteel nog niet gevonden is, en dat wij het dus nog niet konden lezen op de alleen geoorloofde manier, d.w.z.: in zijn verband. En voorts wijzen we erop, dat dr. Kuyper nog heel wat andere beelden ook gebruikt heeft, die men niet verwaarloozen mag, wil men hem leeren kennen. Wat het verband der woorden betreft: als dr. Kuyper spreekt van het zaad dat in de Egyptische koningsgraven zoo heel lang verborgen bleef en dat zijn kiemkracht toch nog bleek bewaard te hebben, dan gaat het alleen om een sterk sprekend voorbeeld, waaruit duidelijk wordt dat de kracht van nieuw leven er is en onvernietigbaar blijft, ook al wordt ze niet waargenomen, en ook, al zijn nog niet de goddelijke krachten, die de potentie voeren tot daad, in werking getreden. Dat dit allerminst een beeld is voor den normalen weg, die van de wedergeboorte overleidt tot de bekeering, hebben we reeds aangetoond. En dan: weet men niet, hoeveel andere beelden dr. Kuyper gegrepen heeft? Hij spreekt over een maiskorrel, die in een lessenaar is weggeborgen, en daar dor blijft, totdat een plaats in den grond en de zonnewarmte het leven eruit haalt. Maar ook dit beeld dient bij hem niet tot ondersteuning van de bewering, dat het zoo nu toegaat. Integendeel: de dorre maiskorrel in den lessenaar laat bij wijze van vergelijking zien, dat het zaad der wedergeboorte niets kan zonder de voortdurende werking van den Geest; en de ontkiemende korrel is het beeld voor het ontluikende leven dat zich ontplooit onder de Geesteswerking (Werk H.G.I., 195/6). Wie dus het beeld van het zaad in de steengroeve aanwendt op de manier van docent v.d. Schuit, maakt er misbruik van. | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
En in ieder geval gebiedt de eerlijkheid, dat men ook melding make van die overige, toch overbekende, beelden van dr. Kuyper als daar zijn: het huwelijk, de mystieke unie, het aanbinden van gemeenschap met God, de raderen van ons leven in harmonie gebracht, de electrische stroom, die door de ziel gaatGa naar voetnoot1), en dan vooral: de enting op een wilden boom, en - het zaad, niet in de steengroeve, maar in een heel gewonen akker. Zoowel bij aanwending van het laatste als bij gebruik van het voorlaatste beeld laat dr. Kuyper uitkomen, dat de werking van het zaad, of, van het entsel, wel niet te zien is, maar toch aanstonds er is. (E Voto, III, 384, Werk H. Geest, I, 149 v.) Zoodra er werking komt in den boom (bij den mensch de psychische functiën zich doen gelden), ‘dan gaat het naar den nieuwen, nu ingeënten aard’ (Werk H.G., I, 153). Vg. Dict. Dogm. De Regeneratione, 70, 82/3). |
|