Hij noemt ‘de psychologische fout van Kuyper's richting de leer van de dormante wedergeboorte, waarop later de bekeering zal volgen’.
‘Dormant’ wordt dan door hemzelf vertaald als: sluimerend.
Nu is het opmerkelijk, dat de redenaar van Apeldoorn in principe hier niets tegen heeft. Eenigen tijd althans ‘sluimert’ ook volgens hem de wedergeboorte.
Hijzelf erkent immers ook, dat de wedergeboorte ‘dormant’ kan zijn. Want hij geeft toe, dat ‘wedergeboorte en bewustzijn niet samenvallen’. Zelf voegt hij daaraan toe: ‘Ware toch wedergeboorte aan het bewustzijn verbonden, dan zouden de zuigelingen zijn uitgesloten’. En vervolgens erkent hij ook (na enkele tusschenzinnen, die met het onderwerp niets hebben uit te staan), dat ‘voor de Geref. theologie het wondere weefsel der wederbarende genade ligt’ in ‘wat de Moderne psychologie noemt: het onderbewustzijn’.
Hierna volgen deze woorden:
‘In dat diep der ziel ritselen de roerselen van de levensrelatie met den Drieëenigen en Volzaligen God.
In dien verborgen bodem leeft de wortel der zaak, waaruit scheut, stengel en vrucht der bekeering opschiet. In dat verborgen zijn van ons eigen wezen worden wij ingebonden in het bundelke der levenden en daar is het, waar het stempel ligt: “God zal niet laten varen het werk Zijner handen”.’
Wij willen nu niet verder twisten over het verkeerd Schriftgebruik van docent v.d. Schuit (‘de wortel der zaak, het bundelke der levenden’, zijn beide termen, die niets met de wedergeboorte te maken hebben), maar nota nemen van zijn verklaring, dat hij in dat groote principieele geding niets tegen dr. Kuyper heeft, en alzoo met hem en de zijnen voor een bepaalde groep van theologen, den naam ‘neocalvinist’ gelaten dragen wil; men weet toch, hoe juist DIE opvatting voor velen dr. Kuyper tot neocalvinist stempelt. (Hylkema, Oud en Nieuw Calvinisme, bl. 22).
Maar nu begint de kwestie eigenlijk pas.
Waarin heeft dr. Kuyper zich dan ten aanzien van principes bezondigd?
Docent v.d. Schuit schijnt dr. Kuyper de meening toe te dichten, dat het beginsel der wedergeboorte niet alleen aan het bewustzijn onttrokken ‘is’ voor een tijd, maar ook zelf gedurende geruimen tijd geheel werkeloos daar liggen blijft. God laat dan dat zaad der wedergeboorte in de ziel vallen; legt het daar neer, precies als dat zaad in de Egyptische ‘steengroeve’, trekt zich dan terug, doet er niets meer aan, en komt dan na ‘jaar en dag’ opeens dat zaad der wedergeboorte tot ontkieming brengen, zoodat er dan pardoes bekeering volgt.
Zoo ongeveer schijnt docent v.d. Schuit zich dr. Kuyper's leer te reconstrueeren.
Dat hij zoo ‘de neocalvinistische’ leer zich voorstelt, meenen wij althans te moeten afleiden uit zijn karakteriseering van de ‘Kuyperiaansche richting’. Volgens hem is het daar ‘een OPSPRINGEN uit het onbewuste in het bewuste’.