Dr. A. Kuyper en het 'Neo-Calvinisme' te Apeldoorn veroordeeld?
(1925)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend(De rectorale rede van docent J.J. v.d. Schuit)
§ 4. De ‘breuke’.Wanneer wij nu trachten, de argumenten na te gaan, waarmee docent v.d. Schuit zijn bewering van een principieel verschil tusschen zijn Schriftuurlijk-confessioneele opvatting van de bekeering, èn de neocalvinistische of Kuyperiaansche beschouwing, wil ondersteunen, dan verrichten wij heusch geen monnikenwerk. Want, het loopt hier over ernstige dingen. ‘De Wekker’, het orgaan der Chr. Geref. Kerk, zelf betoogt, dat de neocalvinistische of Kuyperiaansche opvatting niet minder is dan de oorzaak van een ‘breuk’; waartegenover dan die Apeldoornsche leer der bekeering de breuk weer heelen zal. Docent Lengkeek, die evenals docent J.J.v.d. Schuit aan de Theol. School der Chr. Geref. Kerk verbonden is, heeft met het oog op de rede van docent v.d. Schuit gezegd: De afgetreden rector heeft nogmaals als met den vinger aangewezen, waar de breuk ligt van het neo-gereformeerde. Of het baten zal? Wij willen het hopen! Het wiegeliedje ‘Er is geen verschil’, is reeds zoo lang gezongen en wordt nog steeds zoo roerend herhaald, dat de meesten het als vanzelf medeneuriën. Er zijn menschen, voor wie waarheid wordt, wat zij dikwijls hooren, zonder dat zij verder navragen. Toch gaat het in dezen over de gewichtigste vraag des levens, n.l. hoe de zondaar in verzoende betrekking komt tot God. ‘Breuk’ - het is een ernstig woord. Temeer, omdat terzelfder tijd ‘De Wekker’ een preek adverteerde | |
[pagina 9]
| |
die den titel voert: het weeke hart in de breuke. Als men ziet, hoe ‘De Wekker’Ga naar voetnoot1) reageert op iedere poging, om het bestaan der ‘breuk’ zooveel mogelijk te herleiden tot de zuivere proportiën (omdat in het koninkrijk der hemelen geen monnikenwerk mág gedaan worden); en als men erop let, dat, ook weer in de boven aangehaalde uitspraak, het volk zonder nadere argumentatie opgewekt wordt, om tegenover de loochening der ‘breuke’, dan toch in elk geval vast te houden, dat het ‘getrouw’ is, de breuke uit te roepen, dan meen ik, te mogen constateeren, dat ‘het weeke hart in de breuke’ hier niet altijd even gemakkelijk te herkennen valt. Maar laat ons het werk van het weeke hart verdeelen. Ik las in ‘De Wekker’, dat, volgens bovenbedoelde preek, het weeke hart de breuke ziet. En ook, dat het weeke hart de breuke wil herstellen. Het eerste bleek - naar wij volgaarne aannemen - de bedoeling van docent v.d. Schuit. Het tweede zij onze poging. Want met woorden komen we er van géén van beide kanten. |
|