uitwerking van zijn aldus ingedeelde stof zou toonen het anders te bedoelen, dan hij hier schijnt te willen.
Daarom zullen we van de indeeling tot de rede zelf moeten uitgaan, om te zien, inhoeverre de auteur erin geslaagd is ons te overtuigen, dat er verschil bestaat tusschen Christelijke Gereformeerde en Gereformeerde theologie.
Dat de zaak ernstig genoeg is, kan ieder voelen. Immers, het maken van dergelijke, wel-overwogen onderscheidingen in een wetenschappelijk betoog, is uiterst belangrijk. Als ik b.v. meen, dat veel artikelen, die het Chr. Geref. hoofd-orgaan ‘De Wekker’ geeft over de religieuse ervaring, over het ‘bevindelijke leven’, anders spreken dan de Schrift en de confessie, bij rustig doordenken, leeren, dan heb ik nog niet het recht te spreken van Wekkeriaansche heilsleer en daartegenover van schriftuurlijke of confessioneele heilsleer, om de eenvoudige reden, dat ik een verschil als dit niet mag uitbuiten om aan ‘De Wekker’ een ander kenprincipe, of zelfs maar, een ander standpunt, toe te dichten.
Zulke kloven mag niemand graven ‘zonder gróóte oorzaak’.