§ 2. De rectorale rede.
Het geval, waarop ik doel, is de rede, die docent J.J.v.d. Schuit heeft gehouden bij de overdracht van het rectoraat aan de Theologische School te Apeldoorn op 15 Sept. 1925.
Deze rede droeg den titel: ‘De religieuze psychologie en de bekeering’.
Dat in deze rectorale oratie polemiek met de Gereformeerden wordt gevoerd, blijkt wel niet uit den titel, maar wordt ieder aanstonds volkomen duidelijk, als hij erop let, dat de redenaar te Apeldoorn zijn stof verdeelde in drieën. Hij wilde ‘zijn onderwerp naar drie zijden belichten’, en constateerde toen het bestaan van:
1. | De Moderne of Evolutionistische richting; |
2. | De Neo-Calvinistische of Kuyperiaansche richting; |
3. | De Schriftuurlijke of Confessioneele richting. |
Zooals ieder zien kan, geeft de indeeling reeds veel te denken. Zij poneert verschillen tusschen de ‘neo-calvinisten’ of ‘Kuyperianen’ èn - de vertegenwoordigers van de derde groep, die volgens den auteur aan Schrift en confessie trouw zijn, en die natuurlijk daar in Apeldoorn bijeen waren. Reeds uit de indeeling der stof in deze 3 deelen, blijkt overduidelijk, dat deze door den redenaar geconstateerde verschillen niet zoo heel gering zijn; want tusschen de twee laatstgenoemde groepen ligt niet minder dan de ‘Schrift’ en de ‘confessie’.
Aan den eenen kant hebben wij voor deze indeeling en haar publicatie respect en zijn wij er blij om.
Aan den anderen kant hebben we daartegen ernstige bedenking.
Wat het eerste aangaat: we hebben, als ik me niet vergis, hier voor de eerste maal te maken met een officieel wetenschappelijk naar buiten optreden van de Theologische School van Apeldoorn. Ieder wist, dat de Chr. Geref. pers de kloven, die er zouden liggen tusschen Gereformeerd en Christelijk-Gereformeerd, zeer diep vond; wie het schuchter waagde te zeggen, dat de twee gelieven wel bij elkander konden komen, kreeg onmiddellijk van den Christelijk-Gereformeerden oever de boodschap, dat het water veel te diep was. Maar tot nu toe was de discussie wel gevoerd op de volkstribune van de populaire pers, maar had men zich nog niet gewaagd aan een meer wetenschappelijk bedoelde uiteenzetting van den stand der kwesties en nog veel minder aan een dusdanige afbakening van eigen terrein, of aan een positieve uiteenzetting der ware leer na de verwerping der neocalvinistische dwalingen; een methode, waarvan men de wenschelijkheid toch ongetwijfeld te Dordt reeds had kunnen leeren.
Het is er ver vandaan, dat iemand aan de Christelijke Gereformeerde