als de Geref. conditie leer reeds met Ursinus in het graf was gedaald. De polemiek met de Remonstranten bewijst dat de gereformeerden in de voorstelling omtrent Gods geopenbaarde wil en dus in het beschrijven van het verbondsstatuut q.t. nog steeds daaraan hadden vastgehouden. De Gereformeerden hebben in hun censuur op de Remonstranten geschreven: Hierbij komt dat in het verbond door Christus niet alleen onder condities of voorwaarden die dingen voorgesteld worden die God van ons door het middel der genade wil gedaan hebben maar ook de uitdrukkelijke belofte van uitvoering en uitwerking der condities zelf, die God in ons en door ons krachtiglijk wil teweeg brengen en niet van onzen vrijen wil laten hangen. Hier wordt het woord oonditie dus in ruimeren zin gebruikt dat in de hedendaagsche debatten. Alles wat elementair is in het begrip verbond wordt conditie genaamd. Dus ook de belofte van uitvoering van de conditie. De ‘conditie’ is dus: toestand, constitutief element, beheerschende factor doch ook belofte van uitvoering van de conditie. M.a.w. ook het enger begrip is gehandhaafd. Het zou dus op zijn minst jammer zijn als het woord conditie geelimineerd werd uit het kerkelijk woordenboek. De belofte als met den eisch samengaande is slechts te handhaven als we gehandhaafd hebben de conditie leer. We hebben dus de keus tusschen belofte met eisch samengaande of de belofte in den zin van voorspelling zooiets in den zin van: An U N.N. zal Ik de condities ten uitvoer leggen. Doch zoo wordt een N.N. niet aangesproken. Zulk een voorspelling van het futurum der toeeigening is slechts imaginair. Ook Jer. 31 geeft zoo'n voorspelling niet. Allen zullen van den Heere geleerd zijn, en allen zullen hem kennen. Wanneer zelfs Dr. J. Ridderbos zegt dat dit pas tevolle verwerkelijkt wordt in de Eeuwigheid dan is daarmee aan Jer. 31 ontnomen het karakter van de belofte die gedaan zou zijn in hoorbare taal aan de uitverkorenen. Over het woord Allen is ook
vroeger geschreven door A. Kuyper o.a. Hij doet het in een werkje getiteld ‘Dat de genade particulier is’ op pg 96 vinden we een bespreking van een schijnbare strijd die men in de Schrift meende te vinden nl. Christus is voor allen gestorven en velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren. Het positieve gedeelte van Kuyper komt voor in het stukje ‘Voor allen’, het negatieve in het stukje ‘Oppervlakkig aanhalen’ met betrekking tot de vruchten van Christus' dood. De eene maal staat er in de Schrift ‘allen’ en de andere maal staat er ‘niet allen’ Dan is er dus blijkbaat sprake van twee verschillende kringen.
1. de kring van de kring van de verlosten en ten aanzien van hen is dan gesproken van allen en 2. de kring van de menschen in het algemeen en met hen correspondeert dan ‘niet allen.’ Wij moeten dus letten op het zinsverwand waarin de uitdrukking voorkomt. In hoofdstuk 5 brengt Kuyper naar voren dat de HS in sommige gevallen het woord allen gebruikt wanneer er kennelijk van een deel sprake is.
B.v. 1. ‘Allen’ vóór een zelfstandig naamwoord kan gebruikt als het ‘telwoord’. B.v. alle levieten in 2 Sam 15:21; alle ingeborenen Gen. 17:23. alle gevangenen Gen. 39:22. alle geburen Deut. 1:7. alle vrienden Ester 5:14. Een kind kan daar voelen zegt Kuyper dat slechts een kringetje en niet alle menschen bedoeld zijn.
2. Allen zonder dat er een zelfstandig naamwoord volgt terwijl het toch een rechtstreekse aanduiding is van bepaalde personen. b.v. 1. Petr. 5:14, vrede aan u allen die in Jezus Christus zijt; Luk. 4:40 alle die kranken hebben Luk 1:66 alle die het hoorden; Hand. 9:35 allen die in L .en.S woonden. Hier zijn weer niet alle menschen bedoeld maar een kringetje.
3. Allen, wanneer er een soortgelijke bepaling aan toegevoegd wordt. Hand. 1:14; Deze allen waren eendrachtelijk bijeen.
Hand. 11:33 Allen waren tegenwoordig. Hand. 19:19; 1Cor 15; 8;
4. Nn nu zijn we er nog niet. Ook vaak staat niets erbij. Elke rechtstreeksche bepaling ontbreekt. De samenhang beperkt het woord allen tot een kleine kring. De zondvloed verdierf ze allen. terwijl het