Als Christus zegt in Joh. 6 dat niemand tot den Vader kan komen tenzij dat de Vader hem trekke dan geeft dat niets aan de kinderen en neemt dat niets van hen af. pg. 528. De kinderen uit Marc. 10 zijn' ěén volk met Abraham. Daarom is het ongeoorloofd te zeggen: ze staan tusschen kerk en wereld in. Dáár om want hier wordt niet gevraagd of ze zalig worden maar of ze worden gesteld onder de schapen of bokken. Het rekenen bij is gesepareerd van den inwendigen toestand en gekoppeld aan de rechtspositie. In 2 Chron 20 en in Joel wordt de kinderdoop gefundeerd op het lidmaat van de ‘uiterlijke’ kerk zijn op rechtspositie dus en geenszins op den toestand van het kind. In Ef. 6 wordt gezegd dat de kinderen, de knechten en de heeren in de kerk zijn krachtens tevel en belofte. Wanneer C. bevel geeft alle volken te doopen Mr. 28, beveelt hij te oordeelen naar Gods woord. Christus reinigt ook de onmondige kinderen anders zouden de kinderen geen lidmaten van de gemeente Gods zijn.
De vrage en is niet van de werkinge maar van den lijve hetwelk uit genade door Christum zalig wordt. Die uitspraak is van beteekenis in dit verband, want Pauff, de tegenstander van Datheen had tevoren gezegd dat hij de kinderen in de kerk kon vinden zoovele als het geloove ende de werking des lichaams christi verlangt. Rauff wil dus diegehen kinderen noemen, bij wie de werking van de leden van het lichaam te bespeuren valt dus een typische Synodalistische probleemstelling. Nu zegt Datheen heel typeerend: Het gaat niet om de werking van de leden maar het gaat erom of de kinderen behooren bij het lichaam of het lijf van de kerk. Gal. 3:28: De geestelijke kinderen van Abraham met haren zade welke de Christenen zijn vanwege haars geloofs met haren zade Abrahams kinderen genaamd worden. Als het P.A. in Gal. 3 wil zien een uitspraak over de vrijmachtige beschikking Gods dan wordt daar blijkbaar bedoeld de uitverkiezing. Datheen heeft echter heils en openbaringshistorisch geredeneerd. Onder Christus en Zijn zaad worden verstaan de geloovigen de geestelijke kinderen. Dit wordt gemotiveerd vanwege de staat der vrijheid waarin de kinderen vandaag staan.
cf. Greyd. K.V. Gal, pg. 88. In 1 Petr. 1 wordt gesproken van een onvergankelijk zaad. Dit gaat ons in dezen handel niet aan, zegt Datheen pg. 553. Hier is het weer zeer belangrijk als we letten op het verband waarin de uitspraken voortkomen. De opponenten hadden tevoren beweerd: wij bekennen dat die geestelijke kinderen Abrahams zijn door het geloove die niet alzoo Petrus zegt uit vergankelijk zaad maar uit onvergankelijk zaad nl. uit den levendigen woorde Gods wedergeboren ende kinderen des geloofs Abrahae genoemd zijn........dat die ende alle die uit zulken zade geboren worden des verbonds Godes.....zullen deelachtig worden. Dit wederdoops citaat is typisch synodaal Let oek op den term zullen deelachtig worden. Dath. zegt dat dat de quaestie niet is maar dat het erom gaat wie opeden doop recht heeft. Als dan ook het P.A. meent dat in Cat vrg 74 de opinie ondersteld wordt dat de bendelingen diegenen zijn die zaligoworden dan is dat een typisch wederdoopscheconstructie. Het antwoord van Dath, is dan ook daartegen gericht. Op pag. 561 van het protocol komt voor: De mannen(disputantes) bekennen dat de kinderen der geloovigen in het verbond der zaligheid zijn. Op de vraag of er in het N.T. twee verbonden Gods zijn één der genade ende één ander der zaligheid ofte niet, antwoorden de opponenten: Wij bekennen een verbond dergenen die tot kinde ren Godes aangenomen werden (is: worden) Datheen stelt hen voor het feit dat ze ja of neen antwoorden moeten en herhaalt zijn vraag.
Wanneer nu de tegenstanders toegegeven hebben dat er maar een verbond is zegt Datheen: allen die in het N.T. in het verbond der genade Godes zijn dien en kan ende magh dat bondtteecken niet afgeslagen worden. De kinderen der geloovigen in het N.T. zijn in een eeuwig verbond