oorkonde. De belofte en niet de inwendige genade wordt verzegeld. De ‘eenvoudig mensch’ verklaart nu dat hij deze vaste grond nooit desgelijks zoo grondigh ghehoordt heeft. Ook zonder dat wij vergeten dat geloof hier gelijk is aan den geloofsdaad meenen wij toch dat het subjectivisme in den wortel gebroken wordt en afgerekend met opvattingen als zou de doop niet zijn zegel van de belofte maar van de inwendige genade. Modet wordt ook vermeld in de reeds genoemd diss. van Kramer. Doch slechts een halve wordt aan hem gewijd waarin wordt voorbijgegaan aan deze uitspraken. Alleen wordt vastgesteld dat enkele uitdrukking van Modet herinneren aan Datheen. De conclusie van Kramer is dat voldoende getoond is van welke geest Modet is. Kramer citeert de pag. 204, 207. 210 K.S.: 198, 203, 206, 211, 212. Kramer constateert dat Modet weinig of niet spreekt van de wedergeboorte der kinderen. Op zichzelf reeds mag dit als beteekenisvol worden aangemerkt, want het gaat tegen de wederdoopers die den doopsgrond versubjectiveeren. Die pagina's waarin de wedergeboorte als grond voor den doop wordt afgewezen zeggen genoeg. Een pagina verder wordt door Kramer geconstateerd dat door de vaderen van den aanvang de kinderdoop voorname lijk hierop gegrond werd dat in de kinderen de wedergeboorte in beginsel vervuld is. De conclusie over dit alles kan alleen maar luiden: Men moet maar durven! Men moet ook maar willen Het P.A. spreekt dan over 't jaat 1655. Dat jaartal brengt ons naar Londen.
In Londen was de neiging het verbond te verinnerlijken grooter dan elders. Dit is van betoekenis want het P.A. wijst erop dat onder de particuliere vragen op het collegium te Londen werden aangetroffen of te bekentenis in het formulier des doops dat onze kinderen in Christus geheiligd zijn en daarom als lidmaten der gemeente gedoopt behooren te wezen miet en is gezond, en met Gods Woord overeenkomende, en wat voor een heiligheid daar verstaan wordt? Het P.A. zegt dat o.m. is geantwoord op deze vraag iets dat aan het P.A. welgevallig is. Dat de gegeven het feit dat het P.A. op klanken afgaat begrijpelijk maar wat erop volgt is weggelaten. Dat is jammer zelfs wanneer het gaat om Londen 26 April 1655. Bij het collegium waren geen massa theologen van professie. De big four i.c. Calandrinus, Ruytingius, Elisonius, Proost, vervolgens 4 leden die als predikanten daar aanwezig zijn, (3 in het moderamen,) en 5 ouderlingen. Het woord coll. brengt op een dwaalspoor. Want het waren geen geharnaste theologen doch slechts afgevaardigden van de kerken van Londen, Sandwich, Colchaster en Norwich.
Aangezien de kerk van ain stone vacant was, werd Ds. Proost van Londen verzocht in haar plaats te gaan. Het antwoord van de club op de gestelde vragen wat aangaat de bekentenis dat onze kinderen in Christo geheiligd zijn etc. die is ook heel gezond en met Gods woord overeenkomende want:
1: Na het oordeel der liefde wij bekennen dat de kinderen in Christo geheiligd zijn door de wedergeboorte en heiligmakinge des Geestes haar verzegeld in den doop ja ook dat haar toekomt het rijk der hemelen: Mt. 19:14.
2: wij bekennen ook dat de kinderen in Christo geheiligd zijn door de heiligheid des verbonds, dat in Christo het beloofde zaad was opgericht waardoor de kinderen Israels die den Heere tot een volk en tot een eigendom waren afgezonderd en toegeheiligd dikwijls worden heilig genaamd en zijn zulk hoewel dat zij anders waren een zondig en wederspannig volk. Deze heiligheid des verbonds en is niet eigen alleen aan het volk Israels, want het onderscheid der volken is door Christum weggenomen ende waarlijke takken nl. de Joden afgebroken zijnde so sijn de heidenen die tevoren wilde takken waren ook in denzelfden olijfboom van den kerke Gods ingelijfd en deelachtig deze heiligheid des verbonds gelijk de apostel ons leert in Rom. 11:16 en 17. en in 1 Cor. 7:14. Het is waar, onze kinderen zijn wel in zonden