| |
IV. Schriftelijke conferentie Remonstranten-Gereformeerden (Den Haag, 1611
In den Haag. werd in 1611 een schriftelijke conferentie gehouden tusschen Remonstranten en Conte Remonstranten, Het P.A. wijst op een plaats, die niet nader wordt aangegeven, maar wel zal zijn blz. 336 waar een uitspraak voorkomt van Geref, zijde, dat in antw. 74 van den H. Cat wel iswaar niet ‘gezeytroften gemeynt wordt dat inderdaad naar der waarheid alle kleine kinderen, die van geloovige ouders geboren worden, den H. Geest der wed. geb. zouden hebben ontvangen, maar dat toch omdat bij de kleine kinderen de geboorte uit geloovige ouders de plaats inneemt die bij volwassenen de bel, van het gel. inneemt, desniettemin van de kinderen tot tijd en wijle zij haarzelven in het opwassen anders betoonen, moet worden geloofd, wat wij ook gelooven van volwassenen, die geloofsbelijdenis afleggen. Van die volwassenen weten we wel, dat niet allen, die op belijdenis gedoopt zijn, den Geest der wed. geb. hebben ontvangen (vgl. Simon den Toovenaar)
| |
| |
en dat wij toch van hem dat moeten houden, zoolang zij het tegendeel niet openbaarlijk betoonen’.
Het P.A. is met dit citaatje blij en het is dan ook een Schlager geworden. K.S. maakte bij dit citaat de volgende opmerkingen:
1. | Indien de met zorg gekozen auteur van de voorrede van het N.T. minder deskundig is inzake verbondsvoorwaarden, dan geedt dit zelfde oordeel zeker van de heeren der Conferentie van 1611. Zij schreven vòòr de Dortsche Synode, de man van de voorrede ernà.
Van de serieuzer aard is echter de volgende opmerking: de zes auteurs zijn Acronius-Bogardus-Plancius-Becius-Fraxinus en Hommius. Deze heeren gronden zich telkens op de belofte. Aan de volwassenen is de H.G. toegezegd, zoo verklaren zij, en ook aan de kinderen in het gemeen, universeel gesproken. Als bij kinderen geboorte uit geloovige ouders de plaats inneemt, die bij volwassenen de gel. bel. heeft, dan beteeknt dat, dat daarin den grond voor de bediening van den Doop hebben. Hierin gaan deze heeren waarschijnlijk op Ursinus terug (vgl. Ref. XXI, blz. 44). |
2. | In dit syllogisme is de hun toegezegde Geest bedoeld als de Geest der wed. geb. Maar ‘wed. geb.’ is hier niet bedoeld in den zin van Kuyper of 1905. De term ‘Geest der wed. geb.’ beteekent in 1611 de Geest der heiligmaking en algeheele vernieuwing van het leven. Want ook van de volwassenen geldt, dat hun de Geest der wed. geb. is toegezegd. Dit is wel een sterk bewijs tegen het gebruik van den term ‘de Geest der weder geb. is toegezegd’ in den zin van ‘houden voor wedergeb.’ Aan de volwassenen wordt die toegezegd als den Geest van een werking, die dóóÅ•loopt tot den dood toe. Bij die volwassenen blijft dus de vraag ‘Wanneer is dat begonnen?’ buiten beschouwing. En heelemaal niet beteekent het: je bent al wedergeboren. Die toezegging aan de volwassenen wordt niet gedaan bij hun geboorte, want zij kwamen tot het geloof en de belijdenis daarvan, omdat ze zeiden het woord aan te nemen. Als volwassenen bij den Doop de Geest der wed. geb. toegezegd wordt, is dat niet bedoeld in de zin van de principieele vernieuwing a la Kuyper maar als sanctificatie, de doorgaande heiliging, die de Geest wil schenken. De Geest wil heiligen; dat is dus toekomst, zooals de Vader het kwaad ten beste wil keren. |
3. | Als van de kinderen in het gemeen gezegd wordt, dat zij dezelfde belofte hebben van den Geest der wed. geb., dan beteekent het, dat ook zij deelen in de belofte van toekomstige heiligmaking. Maar dan natuurlijk onder inachtneming van het karakter der belofte. Welnu in de wandelgangen en de schrijfkamers van Dordrecht (1618-1619) is de belofte herhaaldelijk genoemd ‘voorwaardelijk’. In den zoo zorgvuldig gekozen tekst van de Stat. Vert. (zie de interessante corecties in de autographa) wordt in de voorrede tot vier maal toe van voorwaarden gesproken als typeerend voor alle verbond. |
4. | Het hebben van den Geest der wedergeboorte involveert niet het hebben van de wedergeboorte van den Geest. Die kan nog komen. Want de Geest wordt voorgesteld als mogelijk aanwezig met voorbereidende genade, gratia praeparans. Dan is er dus de Geest, die komt tòt de principieele acte der vernieuwing maar niet altijd de Geest als gereed gekomen mèt die acte van vernieuwing. |
5. | Derhalve zegt ook dit citaat nog heelemaal niet, dat bij die des theologen van de kinderen universeel is aan te nemen, dat ze op elk moment, waarin de ouderen hen gaan zien of beoordeelen, de wed. geb. een achter hen liggend feit is.
BEZA in zijn Tractatus Theologiee, 1582 noemt de tractie of trekking door den Geest, aangeduid in Joh. 6:44, waardoor wij nieuwe menschen worden ‘een tweede schepping’. Dat woord herinnert sterk aan onzen term ‘wedergeb’. Maar bij Beza volgt de regeneratie of renovatio op die tweede schepping.
|
| |
| |
|
Daarom beteekent ‘de Geest der wed. geb. hebben’ in zichzelf nog niet meer dan door den Geest geocoupeerd zijn voor toekomstige regeneratie d.m.v. een op onbepaalden tijd te verwachten tractie. Daarom legt ook Beza de verklaring af tegenover Jacobus Andreas dat w.i.w. van den kant der belofte gezien er maar een doop is, maar wat het effect betreft tweeerlei doop. Hij heeft ook tegen Andraas vastgehouden, dat hij er niets tegen heeft met hem te verklaren, dat de regeneratie van de uitverkorenen zeer dikwijls pas op later leeftijd plaats heeft. These 3 van Andreas luidt: ‘quod regeneratio eiorundem electorum non semper fiat in ipso baptismo quando infans baptizatur sed saepe numero in sene tu ipsorum denuo fieri.’. Beza zegt dan, dat ‘denuo’ wel een zetfout zal wezen voor ‘demum’. Met deze these kan Beza instemmen inzooverre althans, dat de genade, die den Doop ontvangt ter verzegeling. n.l. de vergeving der zonden en gave der regeneratie soms aan den Doop voorafgaat en soms erop volgt. Als Beza met Flacius Illyricus den degen kruist, vraagt Beza, of Flacius nu niet begrijpen kan, dat de inwoning van Chr. en de regeneratie nog weer onder scheiden grootheden zijn (vgl. daartegen de Syn.: ‘in Chr.’ is ‘door den Geest’). Als men de rechtvaardigmaking in algemeene zin opvat dan is volgens Beza de heiligmaking daarvan geen effect doch deel of species. Maar als men de rechtvaardigmaking opneemt in engeren zin, dan is de heiligmaking een ander ding (‘alterum donum’). En zoover rechtvaardigmaking door het geloof wordt aangenomen, is zij tevens heiligmaking. Menschen die het zoo zien als Beza hier, kunnen rustig zeggen, dat kinderen in de rechtvaardigmaking deelen, zelfs den Geest der wed. geb. hebben en nog niet beweren dat de wed. geb. van den Geest er al is. Want niet door een aangeboren, inhaerente
qualiteit doch alleen door Chr. worden wij gerechtvaardigd, zegt Beza tegen Flacius Illyricus. Maar hoe het geloof als instrument Chr. aangrijpt en wanneer het. begint, is een tweede vraag. Het geloof is wel een instrument maar niet de renovatie, want die is een van de effecten van den door het geloof aangenomen Chr. Daarom verwart Flacius de inwoning van Chr. met dat effect van die inwoning dat men regeneratie of renovatie of sanctificatie noemt. |
6. | Wie dan ook de draagwijdte van de uitspraak van die zes theologen der conferentie goed begrijpen wil, moet rekenen met wat zij elders zeggen.
Zoo zegt FESTUS HOMMIUS, dat de Doop de regeneratie en de vergeving belooft aan wie bij legitiem gebruik gedoopt zijn.
En Becius kent een belofte, die op beding geschiedt, ook in het N.T. (Zie zijn ‘Nova of de Historien des Diluvii’). Ook hij gebruikt het woord ‘conditie’ in zijn boek ‘Gezet exemplaar der goddeloozen’. Hij schrijft daar! ‘de beloften der genade Gods die worden altijds aan ons gedaan onder conditien van de geloove ende gehoorzaamheid’ Hij verwijst dan naar Gen. 19:17. Als dus het P.A. den auteur van de voorrede der S.V. min kundig noemt, heeft het meteen zijn eigen beroep op deze conferentie gedevalueerd. Want al de zes heeren van die schriftelijke conferentie leeren stuk voor stuk, dat de belofte conditioneel is: Ze schrijven immers collectief, elk met hun eigen naam eronder: ‘God biedt de genade aan onder conditie van geloof en bekeering (Vgl. voorrede S.V.), opdat degenen die de genade niet deelachtig worden, mogen weten, welke de oorzaak is, waarom zij dezelve niet verkrijgen nl. omdat de geeischte conditie van hem niet vervuld en is, hoewel dezelve haar geopenbaard ende bekend gemaakt was’ (Corr., blz. 223). ‘Als Hij (God) de beloften der zaligheid laat voordragen (daar gaat de onvoorwaardelijke belofte, die immers niet wordt gezegd, miet wordt voorgedragen) ende daarbij laat verkondigen de conditien die gevonden moeten worden in degenen die dezelve zullen deelachtig worden, zoo handelt Hij ernstiglijk sinceerlijk ende ongeveinsdelijk’. U voelt hier de voorbereiding van de D.L.R.: God roept serio. Dat is voltte houden, juist omlat de conditie erbij komt. Bij het roepen à la de Synode is er een reservatio mentalis. Maar nu komt het altijd uit. ‘Want Hij waarlijk geven zal de zaligheid al- |
| |
| |
| len dengenen, indewelke deze conditien gevonden worden’. Dit zijn de menschen, die de Remonstranten bevochten. ‘Dat Hij nu in alle menschen deze conditien niet en wil vervullen, daarmede en handelt Hij niet geveinsdelijk, want Hij en
heeft dat niet beloofd, dat Hij in alle degenen dien het Woord gepredikt wordt, done conditien zal vervullen’. (blz. 22 |
Conclusie: Volgens deze zes heeren is:
a. | de belofte van het Evang. conditioneel. |
b. | de conditioneele raad Gods aangaande de uitverkorenen is nooit onthuld in een conditioneele belofte Gods. |
c. | uitverkorenen en verworpenen staan voor dezelfde soort van belofte |
d. | de belofte van het P.A. is nooit gezegd in den zin van deze citate en wordt daarom met de citaten niet verbindbaar. Het P.A. heeft toezegging en toedenking door elkaar gehaspeld. De belofte van het P.A. is in den hemel gezegd, platonisch. |
|
|