| |
III. Bullinger.
Het P.A. bespreekt hem op blz. 76 en 77, in een betoog, dat ingaat tegen de leer van het conditioneel karakter van de belofte en tegen de handhaving van Verbondsbreuk en verbondswraak ook in het N.T.
Hier is dus weer die fatale reeds door de Roomschen aangedurfde degradatie van het O.T. me de wet ten koste van het N.T. Wet en Evangelie zijn echter geen tegenstellingen; de wet hoort bij het Verbond der genade, dat er al was voor Mozes. Het is de wind van het Evangelie, die de zeilen bol blaast van het scheepje der wet. Wel is er de onderscheiding van minder en meer licht, minder en meer helder, maar niet is er de scheiding dreiging-geen dreiging.
Volgens het P.A. nu zegt ‘zelfs Bullinger’, dat wie de voorwaarden van het Verbond laten wegen (expendunt), de genade verwaarloozen, In dat ‘zelfs’ schijnt de aanduiding te liggen van een ook bij de op- | |
| |
stellers van het P.A. levende overtuiging, dat Bullinger niet zoo maar voor het karretje van de Synode is te spannen..Bull. wordt hier geannexeerd voor de stelling, dat alleen de geloovigen deelgenooten van het Verbond zijn.
Nu kan ‘geloovig’ bij de oude vaderen van alles en nog wat beteekenen. Men kan ‘geloovig’ heeten zonder dat men wedergeboren is. ‘Geloovigen’ kunnen zijn:
1. | de kring van belijders |
2. | ‘geloovig in passieven zin’ (Treloatius) |
Onder ‘geloovige’ verstaat men stellig i.h.a. nog niet à/la de Synode iemand, die wedergeboren is en het geloof reeds in functie heeft.
Bovendien zijn de geloovigen en hun zaad bondelingen. Als dus Kuyper zegt ‘de sacramenten zijn voor de geloovigen’ is dat een petitio principii, aangezien hij de te bewijzen stelling, dat de kinderen ook geloovigen zijn, heeft binnengesmokkeld. Zoo wordt in het P.A. in de stelling ‘Het Verbond is voor de geloovigen’ reeds ingesmokkeld, wat men bewijzen moet, nl. dat de kinderen ook geloovigen zijn.
Wat Bullinger nu aangaat er wordt hier op pag. 77 (noot) verwrongen beeld van hem gegeven. Men laat enkele tekstgedeelten weg en dicht hem toe, wat hij heelemaal niet leert:
a. | in het slot van het citaat valt reeds op, dat B. zegt dat een vader als zijn kind afvallig wordt, begint met hem ‘ellendige deugniet’ te hoemen. Hij begint dien naam dan te gebruiken; tevoren noemde hij ze toch kinderen. Waarom opponeert de synode dan zoo tegen hen, die zeggen, dat er tweeerlei kinderen Gods zijn: geloovige en ongeloovige? (vgl. van 't Veer, v.d. Vegt, Greyd.) |
b. | men verminkt hier het citaat van Bullinger. Het P.A. laat hem zeggen: ‘Wie de voorwaarden van het Verbond laten wegen, verwaarloozen de genade’. Als dat er werkelijk stond, zou dat een krasse veroordeeling zijn van de leer, dat het Verb. voorwaarden heeft. Dit te veronderstellen bij B. is al vreemd, omdat hij onophoudelijk spreekt van voorwaarden des Verbonds! Maar ook op deze plaats zelf zegt hij heel wat anders: Lat.: ‘qui enim conditiones duntaxat foederis expendunt, gratiam vero et promissionem dei negligunt, infantes foedere ecxludunt: eo videlicet quod pueri foederis capita non modo non observent, sed ne intelligant quidem (De Test., etc. opgenomen in In Epist. Apost. Canon., Bazel 1559, 156). Ned.: ‘Diegenen, die niet meer dan de voorwaarden van het verbond in rekening brengen, doch de genade en de belofte Gods verwaarloozen, sluiten de kinderen van het verbond uit; daardoor namelijk dat de kinderen de hoofdstukken van het verbond niet alleen niet in acht nemen doch zelfs niet verstaan.’
Het P.A. heeft:
1. | ‘duntaxat’ niet begrepen of nog erger: zelfs niet in rekening gebracht. |
2. | het heeft ‘vero’ niet begrepen en maar kalmpjes weggewerkt |
3. | het heeft het tweede deel van de relatieve zin gepromoveerd tot hoofdzin. |
Op die manier heeft het P.A. de heele zaak verknoeid en komt dan op de proppen met een spiksplinternieuwe these van Bullingen, waaraan deze nog eenig ander theoloog ooit gedacht heeft.
Onnoodig te zeggen, dat wij het volkomen met B. eens zijn, die èn de conditie èn de genade in rekening brëngt. |
c. | het is dus maar fantasie, wanneer het P.A. vertelt, dat volgens B. het laten wegen van de Verb. voorwaarden neerkomt op verwaarloozing van de genade en de belofte Gods.
De stelling van het P.A. is altijd ongereformeerd.
Want òf er zijn voorwaarden in het V. en dan moet ik ze als Woord Gods laten wegen òf er zijn geen voorwaarden en dan kan ik ze ook miet laten wegen! |
| |
| |
d. | de zaak is eigenlijk precies omgekeerd. B. zegt: niet alleen de voorw., maar ook de beloften. Als men die uit elkaar rukt, komen er ongelukken. Dus, zegt B., zóówel dit als dat. Maar het P.A. slaat B. gezond-gereformeerden raad in de wind en laat hem zeggen: het een wel, het ander niet. Het valt dus aan den anderen kant onder zijn vonnis; zoo komen er ongelukken! |
e. | de vertaling van ‘expendunt’ door ‘laten wegen’ is hier ondoelmatig. Als de opsteller één blz. verder had gelezen, nl. blz 157 regel 2 van boven, zou hij hetzelfde woord ontmoet hebben in de beteekenis van ‘in rekening brengen’. |
f. | het P.A. beweert, dat de condities de eischen zijn: wandel oprecht enz. enz. Natuurlijk beteekent ‘condities’ zeer vaak ‘de eischen des Verb.’ En het is dus ook hier op zichzelf wel mogelijk, dat het die beteekenis heeft. Misschien is Dr Polman op die gedachte gekomen, omdat er staat op blz. 155 ‘conditiones praescriptionesve certae,’ vaste condities oftewel praescripties. Maar men moet wel bedenken, dat ‘praescriptio’ niet hetzelfde is als ‘praescriptum’ oftewel voorschrift. ‘Praescriptio’ is ruimer en kan beteekenen: opschrift, inleiding (bijv. van een verordening), voorgesdhreven grens of beperking enz. Op die manier verstaan zijn belofte en eisch tezamen condities, het zijn samen praescripiones van het V.; ze bepalen elkaar wederkeerig. ‘Conditiones’ kan dus beteekenen het heele complex van regelingen en dan vallen ook de beloften eronder.
B. schrijft dan ook, blz. 155, dat aan den eenen kant God en aan den anderen kant Abrah. met zijn zaad zijn samengekozen op deze ‘conditiones’, dat God van Zijn kant de God van Abrahams zaad wil wezen en dat Abr. zaad voor Hem wandelen moet en voorts dat het Verb. blijvend moet zijn. De belofte is daarom geconditioneerd door den eisch maar de eisch ook door de belofte.
In het Verb. sta ik op een ander niveau dan wanneer ik erbuiten sta. Het is daarom ook dwaasheid het Verbondsaanbod te verwarren met een generaal aanbod, zooals ook verbondsrecht geen ‘natuurrecht’ is. |
g. | Volgens B. staat dus niet alleen de mensch onder conditie maar God Zelf ook, natuurlijk niet van nature maar krachtens Gods eigen Verbondsoprichting. Dat zegt B. op blz. 157: ‘diegenen, die in een verbond onderling verbonden worden, worden door vaste praescripties verbonden, zoodat elke partij haar taak weet in (ofiicium norit), nl. wat de eene aan de andere schenkt en wat op haar beurt eerstgenoemde van die andere verwacht.’ Het is brutaal op eigen autoriteit te zeggen, dat God een officium heeft, maar het is ook brutaal dat te loochenen, nu God Zelf het in het Verbondskader zegt. Ook de Vrederaad is een mutua obligatio. Conversatie met God en een proces als van Micha 6 is alleen in het Verb. kader mogelijk. |
h. | Het P.A. laat Bull. beweren: ‘Wie alleen op het teeken zien, laten tot het Verbond toe, die ervan uitgesloten zijn’. Men voelt de bedoeling van het citaat in het P.A. Ook verworpenen in het Verbond? Neen, zegt het P.A., het V is alleen voor de uitverkorenen. Zie maar bij Bull.!
Men gaat hier dus alleen van het teeken reppen en geeft den indruk, als zou Bull. speciaal op het sacrament steeken letten. Maar dat strijdt met Bull. eigen woorden, want hij zegt: ‘Maar zij die alleen het sacrament, de ceremonie of het teeken van het Verb. in het oog houden, rekenen hen tot het Verbond, die in werkelijkheid ervan uitgesloten zijn’, blz. 156. Blijkens pag. 155 ziet het woord ‘ceremonie’ op de plechtige ceremonien, het ritueel, waarmee vroeger Verb. sluitingen werden gevierd of de verb. gemeenschap met God werd onderhouden. Uit blz. 162 blijkt dat Bull. in dit geval met het woord ‘ceremonien’ bedoelt:
|
| |
| |
|
Aarons priesterschap, Aarons offerwetten, Aarons reinigingswetten, Aarons slachtwetten, Aarons voorschriften omtrent toegelaten en verboden spijs, de inrichting van den tabernakel enz. Aan deze ceremonien waren de geloovigen van het O.T. gebonden, tenminste na de wet van Mozes. Maar Abr., Izak en Jacob, Henoch en Noach hebben het zonder dit alles moeten stellen. Dat hindert niet, zegt Bull., want door het geloof hebben ze God behaagd. Daarom zegt ook Paulus in Gal. 3 dat aan Abr. en zijn zaad de beloften zijn geschied. God zegt niet ‘den zaden’ als van velen doch in uw zaad als van eenen, hetwelk is Chr. Daarom zijn de ouden zalig geworden niet door het verbond van wet of ceremonien maar het verbond met Abr. is het eerste niet. Dat met Adam was het eerste, Het is vaak vernieuwd, met Noach, Abraham en Mozes, maar in wezen blijft het onveranderd. Men ziet dus: de ceremonien sluiten wel de wisselende sacramentsteekenen in, maar Bull. heeft veel meer op het oog dan alleen maar sacramentsteekenen en sacramentsteekenen. Hij zegt dus niet wat het P.A. wil, maar..heel wat anders, nl. dit: kijk je niet blind op al die ceremonien, want dan zou je vandaag van de ontrouwe Joden zeggen ‘Ze zijn besneden, dus ze hooren bij het verbond’ en je zou meteen Adam, Henoch, Abraham, Izak en Jacob uitsluiten van het verbond. Die hadden immers Mozes' ceremoniën niet, al hadden ze voor een deel wel de besnijdenis. En toch hooren die alle wel degelijk tot het verbond.
Conclusie: het P.A. negeert deze duidelijk leesbare toelichting van Bullingers eigen woord en suggereert ten onrechte uit dat verknipt zinnetje, dat de naam ‘bondgenooten’ vandaag alleen past op de trouwe bondelingen.
Opm.: B. licht zijn meening toe uit Gal. 3. een veelbesproken plaats, die in het P.A. een rol krijgt die B. verbazen zou. Het zaad was Chr., zegt B. Dus zijn ook Adam. Henoch enz. lid van het verbond. Men moet het dus uitbreiden tot buiten Abr. kinderen, ook vòòr Abr. Het P.A. wil echter Abr. zaad beperken, zelfs binnen den kring van Abr. kinderen. |
i. | Wie echter zegt: Alle geloovigen uit Joden en Heidenen, sluitkinderen niet uit; ‘zij worden alleen uitgesloten, die bij het opwassen de voorwaarden van het verbond verwaarloozen’.
Bull. zou dus beweren: Wie de condities laat wegen, sluit de kinderen uit.
De idee van Bull. zou zijn: alleen de geloovigen zijn bondgenooten. De kinderen zijn dus in het verbond te begrijpen, als men ze als geloovigen aanmerkt.
Dat dit de synodale interpretatie van Bull. is, blijkt uit het feit, dat deze zaak wordt behandeld in een noot bij pag. 77. 6e regel:
‘juist omdat alleen de geloovigen deelgenoten zijn van het Verbond, is de belofte niet conditioneel’
K.S. maakte bij het citaat van Bull. de volgende opmerkingen:
1. ‘Alle geloovigen’ is iets anders dan ‘alleen de geloovigen’. Maar nog afgedacht daarvan: het P.A. heeft ook nu Bull. niet begrepen, B. redeneert als volgt: hij heeft eerst gezegd, dat de ceremonien geen dingen zijn om je blind op te kijken (besnijdenis, nieuwe maansfeest etc.) Wie nu de ceremoniën verplichtend stelt, zou kinderen uitsluiten) die al in Chr. gelooven. Maar het zaad is Chr., volgens Gal. 3. Die aanhaling beteekent niet, dat het N.V. alleen maar uitverkoren leden kent, maar dat ook Henoch en Noach bondskinderen kinnen zijn. Dan vervolgt Bull. met deze zinanede: |
‘Ceterum si singulis tribuas singula habeasque non conditionem foederis modo, sed et prommissionis sive misericordiae Dei, aetatis ac rationis respectum, deprehendes credentes ex Iudaeis et gentibus esse illud semen. Abrahae cum quo foedus
| |
| |
initt Dominus: interim vero sobolem, hoc est infantes istorum foedere nequaquam excludi: excludi autem ubi accedente rationis usu foederis conditiones negligunt’.
| Het zaad zijn dus de geloovigen, uit Joden en heidenen. ‘Credentes’ zijn zij, die hun geloof uitspreken en belijden. De kinderen hooren er ook bij, niet alleen de uitverkoren en ‘geloovige’ kinderen. Pas als ze bij het toenemen van hun ratio zelf de condities veronachtzamen, worden ze van het verbond uitgesloten. Er staat hier dus niets van een verbond alleen met de uitverkorenen! Maar als ge aan elke groep af zonderlijk, nu ook weer haar eigen afzonderlijke attributen toekent, en niet alleen maar vasthoudt aan de verbondscondities doch ook rekening houdt met belofte of barmhartigheid van God, met leeftijd en verstand, dan zult ge begrijpen:
a. | dat de geloovigen uit Joden en heidenen dat zaad van Abraham zijn, waarmee de Heere Zijn verbond heeft gesloten. |
b. | dat evenwel inmiddels het kroost van dezen d.w.z. hun kinderen, van het verbond volstrekt niet worden uitgesloten. |
c. | maar dat ze worden uitgesloten, wanneer ze bij het toenemend gebruik van het verstand de verbondsconditie veronachtzamen. |
Punt a. klopt met Gods belofte, die toelaat wisselende ceremononiën
Punt b. klopt met de kwestie van denleeftijd.
Punt c. klopt met die van het verstand of de verstandelijke ontwikkeling.
Bull. zegt dus gewoon: niet alleen geeft God ook heidenen toegang tot het verbond in geval van geloof. Maar ook hun kinderen vallen meteen weer onder het verbond en die kinderen vallen pas erbuiten, als zij zelf de condities verbreken. |
j. | Het P.A. laat erop volgen, als ware het een citaat van Bull.: Wij zien de kinderen der ouders niet anders dan als dekinderen en erfgenomen, of schoon ze dit nog niet verstaan.
Vallen ze later af, dan noemt de vader ze geen kinderen of erfgenamen, maar ellendige deugnieten’. De bedoeling van het cursiveeren zal wel zijn te betoogen, dat B. hun den naam van ‘bondgenooten’ onthoudt, welken het P.A. immers alleen maar voor de uitverkorenen reserveert.
Doch bij Bull. slaat die zin heelemaal niet op bondgenooten doch op gewone kinderen in een normaal familieleven, Want na den zoo even geciteerden zin (i) zegt Bull. ‘precies zoo als we zien, dat de kinderen van ouders kinderen zijn, ja ook erfgenamen, ook al weten ze er in hun eerste levensjaren nog niets van, dat ze hetzij kinderen, hetzij erfgenamen van hun ouders zijn. Maar ze worden verstooten, nadat ze tot het gebruik van hun verstand komende, de geboden van hun ouders met voeten tredam. In dat geval immers gaat hun vader hen niet kinderen of erfgenamen maar verdorven windbuilen noemen’.
Het verschil tussehen Bull. en het P.A. is nu wel duidelijk, het P.A. suggereert met zijn cursiveering: ‘Wij zien de bondskinderen slechts als kinderen en erfgenamen’ Bull. heeft het heelemaal niet over verbondskinderen hier, maar over gewone familièrelaties en wat hij daaruit bij wijse van vergelijking concludeert voor de verbondskinderen komt hierop neer, dat ook die latere afvalligen toch in den aanvang kinderen en erfgenamen zijn. Men mag de naam ‘kind en erfgenaam’ dus niet reserveren voor de uitverkorenen. Het P.A. heeft dus niet begrepen de Latijnsche woorden ‘non secus atque’ en zich afgemaakt van het woordje ‘esse’.
Het P.A. haalt Jer. 31 voortdurend aan ten bewijze, dat speciaal het N.T. of V. vergeving en innerlijke hartsvernieuwing en verlichting tot stand brengt (blz. 78). Blijkens blz. 54 noot wil dat woord ‘speciaal’ w.i.w. geen volstrekte tegenstelling aanduiden tusschen O. en N.T. maar dan toch wel een zekere tegenstelling.
|
| |
| |
| (cf ‘Looze Kalk’ over dit ‘specifieke’).
Nu is het merkwaardig, dat Bull, op dezelfde pag., waarvan het P.A. citeert, opkomt tegen deze ‘tegenstellingstheorie’. Hij spreekt daar over de Jodan, die in valschen roem pochten op hun afkomst uit vader Abraham, maar tegelijker tijd gaven ze geen zier om de verbondscondities. Dan zegt B. daartegenover, dat niet alleen Chr. en de apostelen maar heel het gezelschap van de O.T. profeten zich daartegen verzet hebben. En dan volgt er: |
‘en dit zeggen we terwille van diegenen, die de opinie hebben verdedigd, dat eerst in het N.T. melding gemaakt wordt van het geestelijk zaad van Abraham. Wat Paulus in Gal. 3 zegt, heeft Jerem. reeds in hfst 4 gelèerd. Maar in beide gevallen gingen de apostolische en profetische protesten tegen volwassenen en niet tegen kinderen van ouders, die nog geloovig waren. Die kinderen bleven hun bondsrechten behouden, En aan den anderen kant
is hetgeen in het O.T. tot de menschen gezegd is evenzoo in het N. hun voorgehouden. Laat niemand het tegendeel in zijn hoofd halen.’
(Quod propter eos dicimus qui in Nova Testamento primum sprritualis seminis Abrahae mentionem fieri existimarunt-...rursus nequis hoc veteres testamenti hominibus non item novi dictum autumet; Paulum audiat...’)
Bull. bedoelt uit Jer. 4 waarschijnlijk vs 4. Daar is dezelfde kwestie als in Cal. 3de ware besnedenen zijn zij, wier hart is besneden. Dit is altijd aangehaald als bewijs van de synodale stelling, dat alleen de uitverkorenen bondelingen zijn. Doch Paulus maakt in Gal. 3 de tegenstelling tusschen de Judaisten en de Christenen; wij hebben de besnijdenis, zegt P. en zij de versnijdenis. P. staat hier, zou B. zeggen, niet stil bij de uiterlijke ceremonien. Chr. heeft die uiterlijke ceremonien afgeschaft, P. grijpt nu de kern, de geestelijke substantie Christus. Bij ons is de besnijdenis, zegt hij, want wij laten het lichaam niet kwellen, Chr. heeft Zijn bloed gestort, de zin der besnijdenis is vervuld in Hem. Het gaat hier dus niet om de uitverkorenen maar om de christenen als groep grosso modo. Zij zijn als groep getrokken op de lijn van het teeken maar de beteekende zaak, van de schaduw naar de vervulling. De Judaisten echter hebben alleen het uiterlijke, de ‘versnijding’. Het gaat dus niet om de tegenstelling: bij de Joden allen, vandaag alleen de uitvorkorenen, doch: de Joden, voorzover ze aan het uiterlijk teeken hangen, hebben de versnijdenks, doch wij hebben den zin der besnijdenis gegrepen: Christus. Precies zoo is het met de tekst Rom. 2:28, 29. Jood zijn in den echten zin is Jehoeda zijn, God prijzen, met het hart hem dienen. Die tekst zegt niemand, dat je alleen de uitverkorenen verbondskinderen mag noemen |
|