op Gods beloften en Zijn spreken. Beza voegt bij het voorgaande direct: ‘Als ik van moeten spreek, heb ik het oog op de kerkelijke orde.
Want de kerk is om te booordeelen, of iemand Christus waarlijk toebehoort, aangewezen op. waarschijnlijkheidsgissingen, met name wat de kinderen betreft. ‘Quum autem oportere dico, ad eccl siae ordinem respicio, qua ex proba bilibus coniecturis iudicat an aliquis ad Christum pertineat: pute in infantibus, si quis ex fidelibus sit prognatus, in adultis, si...’De kerk komt dus alleen maar tot waarschijnlijkheidredeneeringen, zegt Beza, ook bij de volwassenen. Bij de kinderen moet de kerk vragen, of ze uit geloovige ouders zijn geboren. De grond van den Doop is dus niet de veronderstelling, dat de kinderen in persoonlijk geloof reeds deel hebben aan Christus maar het feit, dat ze in het Verbond zijn.
Ook dat ‘zaad des geloofs’ is bij deze Beza begrepen in deze waarschijnlijkheidsoordeelen. ‘Etsi autem infantes veri simile est fidem ipso actu (quod aiunt) non habere sad duntaxat eius semen tamen quum in foedere Dei comprehendantur, quod irritum esse non potest. merito arbitramur, eios in peculio Domini censere etc’ (blz. 332). Hij zegt dus niet, dat de kinderen wel niet het geloof hebben maar het zaad wel, doch ook dat zaad is waarschijnlijk. ‘Semen fidei’ kan beteekenen de wedergeboorte in Kuyperiaanschen zin maar ook de aanleg van geloof en ook het Woord. Doch ook dat geloofssemen is niet de grond van bediening van den Doop, maar het zijn in het Verbond des Heeren. Het ‘semen fidei’ is bij de ouden niet steeds wedergeboorte in enger zin. Zoo is bij Lucas Trelcatius Jr bijv. sprake van gelooven in tweërlei beteekenis: in actieven en passieven zin. Actief is het geloof wanneer het gehoor des Woords vrucht droeg; passief en dan bij wijze van toerekening, wanneer vanwege Gods verbondsbelofte de gerechtigheid des geloofs aan de kinderen wordt toegerekend. Zoo spreekt ook Micronius van toegerekend geloof. Als zij dus in dien zin zeggen ‘de kinderen zijn geloovig’ heeft dat niets te maken met de synodale uitspraak. De geloofsacte zelf wordt bij Trelcatius weer onderscheiden in tweerlei
a. | die acte, waardoor het geloof is |
b. | die acte, waardoor het geloof werkt |
De kinderen nu hebben het geloof in die eerste acte, niet in de tweede. K.S. acht het waarschijnlijk, dat hier ‘acte’ bedoeld wordt in den zin van ‘werkelijkheid’. Er is dus wel zaad, maar nog geen oogst, er is toerekening van gerechtigheid, maar nog geen werking van get geloof. Het is bij de kinderen dus een zaak van toerekening in die eerste acte, het geloof werkt nog niet. Als men bedenkt, dat Walaeus zegt, dat de wedergeboorte niet dormant kan zijn, is het duidelijk, dat het hebben van het ‘zaad des geloofs’ voor de vaderen niet beteekende ‘al wederge boren zijn.’
Om Beza goed te begrijpen, moeten wij ermee rekenen, dat hij ook de verbondsprediking en verbondsbediening ziet als dienstbaar aan een tweevoudig en dubbel doel. Aan Ismael en Izaak is hetzelfde Verbond voorgehouden, zegt hij, en bij beide door hetzelfde ministerium, den dienst van Abraham, maar bij den een met een ander doel dan bij den ander. En toch heeft God niet bedriegelijk met Ismael gespeeld. Want de roeping was niet universeel, maar indefiniet. Als de roeping universeel geweest was, had God onwaarheid gesproken, toen hij Ismael oversloeg. Maar omdat de roeping, indefiniet is, spreekt God geen onwaarheid, ook niet als hij de roepstem doet uitgaan tot verworpenen, die niet Israel zijn, al zijn ze uit Israel. Die roeping is dat, wat ook wel Gods ‘sermon’, Zijn uitgaand Woord, heet. De sermo Gods wordt in de Sacramenten herhaald. Hier wordt door Beza het voorwaardelijk karakter van wat gezegd wordt toegegeven.
Nu is Beza soms een beetje uitgegleden in zijn beschouwingen door een verkeerde exegese, met name Rom. 9:6. Het ‘Woord Gods’ beteekent daar volgens Beza de uitverkiezing, het decretum, besluit Gods: