Diktaat encyclopaedie
(1947-1948)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
SlotbeschouwingenGa naar eindnoot+We komen nu toe aan het trekken van onze conclusies, aangaande de vraag naar het object van de theologie. Nu valt het op, dat er tegenwoordig naast hen? die de oude bezwaren hebben om God het object te noemen, ook mensen zijn, die ook het schema subject-object zelf verwerpen. We denken hier aan Kohnstamm en hen, die spreken van een ich - du - relatie, welk spreken bedoeld is om het subject-object-schema te doorbreken. En hiermee bevinden we ons op het terrein der dialektiek. Het woord dialectisch is afgeleid van het Griekse dialegomai. Dialegomai heeft de volgende betekenissen:
Uiteraard komt dan de vraag hoe men weet, dat God bestaat. Het antwoord luidt; Ik hóór hem, en mijn horen is de reflex van zijn spreken, met andere woorden in de ONTMOETING weet ik het. Dit betekent de overgang naar het existentialisme, dat volhoudt, dat men slechts incidenteel en momentaan over een zaak kan spreken. De relatie tussen boven en beneden is de ontmoeting, die slechts een ogenblik duurt. een schok-karakter heeft. Maar de conclusie is dan ook, dat men er niet meer over kan praten, laat staan dikke boeken schrijven, zoals Barth toch doet. Want dan kan men er niets van onthouden; als ‘das Augenblick’ voorbij is, kan men er niets meer van weten, omdat het in dat ondeelbare moment onmogelijk is na te gaan en te denken over wat men ervaart, of het te verwerken. | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
Dan is het ook onmogelijk om God te kennen en te zeggen: ik heb Hem ontmoet. Hoe weet men, dat het God was? Men moet hier wel de ik-gij-relatie invoeren om te kunnen zeggen; God bestaat en is Persoon, omdat men Hem kan ontmoeten. Hierdoor klemt de vraag te sterker: is God dan toch in deze wereld, van welke aard is het contact tussen Hem en ons? Het punt waarop Barth en Brunner uit elkaar gingen. Maar zelfs Barth kan aan Gods aanwezigheid hier niet geheel ontkomen, en hij komt dan met de leer van het vestigium trinitatis (spoor van de drieëenheid). Ook hier viert de begrippen-vervalsing echter weer hoogtij. Men meende immers in de schepping drieëenheden (b.v. de zon, haar licht en haar warmte) te vinden, die men sporen van de Drieëenheid Gods, vestigia trinitatis noemde, een opvatting die er gelukkig uitraakt. Maar Barth kent maar één vestigium trinitatis, n.l. dit: dat God VOOR ONS (für uns) aanwezig is in het drievoudige, de drievoudige gestalte van Zijn Woord: openbaring, schrift, verkondiging. Barth zegt niet; ik weet, dat God drie in één is, en daarvan ga ik uit, maar juist andersom: ik ga deze drieëenheid van Woord en gestalten hinein interpretiren in die Trinität Gottes. Dit is geen terugkeer tot het oude, want, aldus Barth, God is in zijn Gestalt iets anders dan in zijn Gehalt. We willen hiertegenover opmerken dat het dwaasheid is om te spreken over één vestigium. Als er maar één is, is het niet te rubriceren of te classificeren, niet te vergelijken met andere en dus niet als vestigium te erkennen; het éne is altijd voor ons mysterie. We zagen reeds de onmogelijkheid van de Augenblicks-opvatting, juist op dit standpunt. Als Miskotte in de Waagschaal van 3 December 1949 schrijft, dat openbaring, als ze van God is, moet geschieden in het ogenblik van de paradoxale verouring, zodat de triumfwagen daarvan de liturgie is (daarin is de ontmoeting de hoofdzaak), dan is het onbegrijpelijk hoe men dit kan zeggen, beweren het te weten en volhouden in niet-extatische momenten. Het laatste beroep is hier; ik | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
heb het gevoeld. Dit is een ‘geloof’, zonder dat iets geloofd wordt, het object daarvan valt weg, en met overboordwerping van de gehele logica wil men in dat geloof de ikgij-relatie. Het laatste woord is hier dan ook de vraag: Wat is de Bijbel? Is dat openbaring van God of niet? De indeling van de encyclopaedie (volgens Kuyper) n.l.
betekent in dit verband:
|
|