Cursus bij Kaarslicht. Lezingen van K. Schilder in de laatste oorlogswinter. Deel 2
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
17 De eeuwigheidWe spreken vanavond over het begrip eeuwigheid. Bij voorbaat kunnen we reeds zeggen dat we daarbij niet in staat zullen zijn over dit moeilijk woord zo te spreken dat wij verstaan wat het inhoudt. En ofschoon het begrip eeuwigheid door ons erg vaak gebruikt wordt en met name kerkmensen elk ogenblik spreken van eeuwigheid, eeuwige God, eeuwige straf, eeuwige dood, eeuwig vuur enz., toch zal wie even nadenkt, moeten vaststellen dat het moeilijk is zich dit begrip goed in te denken. Wanneer u de taak zou krijgen een kwartier te spreken over eeuwigheid, dan zou het u moeilijk vallen het kwartier op een bevredigende wijze, althans voor uzelf, te vullen. En toch hebben wij het vaak over tijd en eeuwigheid. Toch kunnen wij nooit afkomen van de verplichting om ons het woord eeuwigheid in te denken, met name als wij over God spreken. Wanneer wij over God spreken als over de Eeuwige, zeg ik meteen reeds dat dit woord heel vaak zeer verschillende dingen betekent. Wanneer ik God eeuwig noem is mij duidelijk dat God geen begin en geen eind heeft. Er is nooit een tijd geweest waarin God er niet was en er zal geen tijd zijn waarin God niet bestaat. Wanneer ge denkt dat ge klaar zijt met het woord eeuwig hebt ge u vergist. Wanneer u zegt dat engelen altijd blijven bestaan en dus geen einde kennen, dan zeg ik: Het is waar, in zekere zin kunnen engelen eeuwige wezens genoemd worden, maar het woord eeuwig heeft daarbij een andere betekenis. Een engel heeft wel degelijk een begin gehad. De mens ook. Een eeuwig vuur heeft ook een begin gehad. Wij hebben het woord eeuwig nu dus gebruikt in een betekenis die duidelijk verschilt met het eeuwig dat wij aan God toekennen. Wanneer ik het woord eeuwig gebruik de ene keer voor zonder begin en zonder eind en de volgende keer voor wel met een begin, maar zonder eind, waarom zou ik dan het recht missen om nog een derde betekenis aan te nemen, namelijk zonder begin, maar met een eind? Wanneer het voor het woord eeuwig niet noodzakelijk is dat men het begin uitsluit, waarom zou het dan wel noodzakelijk zijn het einde buiten te sluiten? Wanneer ik zou zeggen: ‘Ik ken ook schepselen, wezens, goden, duivelen, die geen begin hebben, maar wel een eind’,zegt u ongetwijfeld: ‘Dat vind ik vreemd’.Eeuwig houdt voor ons begrip in, dat er geen | |
[pagina 75]
| |
eind is. Indien eeuwig kan betekenen wel een begin hebben, maar geen eind, en ook betekenen kan geen begin hebben en evenmin een eind, dan moet de variatie van het begrip mogelijk ook mij dit toestaan, dat ik eeuwig gebruik voor een wezen dat geen begin heeft maar wel een einde. Ook de bijbel spreekt dikwijls van eeuwigheid. Het Hebreeuwse woord olaam voor ‘eeuwigheid’ kan van alles betekenen. Het kan niet betekenen: wat altijd hetzelfde is. Ge voelt allemaal, hoop ik, dat we verlegen staan met het begrip eeuwig. Nu gaan we een stap verder. Het begrip eeuwig moet iets meer behelzen dan: begin of einde missende. Het is ook meer dan een begrip dat de tijdsduur aangeeft, die zich uitstrekt in het oneindige, hetzij dan naar het begin, hetzij naar het einde toe gezien. Bovendien, wat zegt het: ‘Aan die kant geen begin, aan de andere kant zonder eind’? Als ik zeg: ‘God is een eeuwigheid, aan die kant onbegrensd en aan de andere kant onbegrensd, een engel is een eeuwigheid, aan die kant begrensd, aan de andere kant onbegrensd’, dan draag ik mijn wiskundige voorstellingen over op God en engel. In de planimetrie kan men beweren: daar is een vlak met een lijn die de ene kant uitgaat en een die een andere kant uitgaat. Dat past op God niet en ook niet op een engel. Wiskundig praat men van punten, lijnen en vlakken. In de werkelijkheid bestaan er geen punten, lijnen, vlakken, bollen. Wie een punt op een bord tekent of ook maar het fijnste potloodpuntje op papier zet, zal moeten bekennen dat het onder een vergrootglas een verzameling van bergjes en heuveltjes is met dalen, want het is niet rond, het is geen geheel. Een punt bestaat niet in werkelijkheid, een lijn ook niet. Vlakken bestaan evenmin. In de wiskunde spreekt men over oneindig groot en oneindig klein. Alsof men in staat is oneindig aan te geven. Oneindig groot in de wiskunde betekent dat men gaat tellen, te beginnen bij 1, tot 100.000 en verder. Tenslotte geeft men het op. De voorstelling houdt op, maar de getallen niet. Oneindig groot betekent een getal aan de andere grens van onze cijferkunst. Een grootheid, aan de andere kant van onze overzichtsmogelijkheden. Oneindig groot is in de wiskunde maar een figuur. Wat is oneindig klein? Een korreltje kan in tweeën gesplitst worden, die helft weer, enz. Sommigen zeggen dat je uiteindelijk uitkomt bij atomen; anderen beweren dat elektronen het kleinst zijn. Is het waar, dat de deelbaarheid der stof tot in het oneindige doorgaat? Is het ook waar, dat de wiskundige zeggen mag: oneindig klein is wat niet meer te splitsen is? De wiskundige kan niet vérder denken. Oneindig betekent bij hem: voortgezette, uitgerekte eindigheid, en meer niet. Wie Gods oneindigheid daarentegen opvat als een voortgezette eindigheid, is een ketter. God heeft zelfs geen oneindigheid. Hij is volmaakt anders dan de cre- | |
[pagina 76]
| |
aturen. Wat de oneindigheid aangaat is er een oneindig verschil in kwaliteit. Hierboven heb ik gezegd: wij dragen bij het spreken over de engelen de wiskunde over. Wiskunde kan niet meepraten over de werkelijkheid, noch over God en de engelen, want haar oneindigheidsbegrip is volkomen anders. Wij staan voor een mysterie. Daarom past het ons ten overstaan van dit mysterie het volgende vast te stellen. Allereerst dat we heel bescheiden moeten zijn. We kwamen tot nog toe niet verder dan het negatieve oneindige, dat betekent ‘niet eindig’. In de tweede plaats, wij spreken van duur, maar het is een duur die begrensd is in de aanvang en niet begrensd in de termijn van toekomst. Ten derde, wanneer gij allen verlangt dat eeuwigheid althans insluit het niet hebben van een eind, dan moet ‘eeuwig’ ook stabiliteit inhouden. Het moet niet meer omver gegooid kunnen worden, niet kunnen ontbonden worden. Ontbinding moet er niet meer zijn in wat eeuwig is. Geldt dit ook voor engelen en mensen? Wie de mens toeschrijft een bestaan dat naar de toekomstzijde gezien zonder grens is, moet ook zeggen dat de mens dan stabiliteit krijgt. Hij krijgt ze door genade door een Schepper, door een Vader. Hij wordt stabiel gemaakt. Het onveranderlijke ligt niet in zijn constitutie als zodanig. God heeft onveranderlijkheid uit Zichzelf. Als ik nu zeg dat de mens stabiel wordt, de engel ook, dan sta ik voor moeilijkheden. Stabiliteit is voor God: inherente stabiliteit. God bestaat uit Zichzelf, door Zichzelf, is ook constant in Zichzelf. De mens is, als hij stabiel wordt, alleen daartoe te brengen door de gunst, een geschenk van God. Hij is geboren als een kind, is een klein kind geweest, kon ook ontbonden worden. De engel is stabiel in zoverre dat de engel nooit een klein kind geweest is. De engel is toch gemaakt, niet uit een rib genomen. Er was een tijd dat de engel er niet was. De engel is nooit veranderlijk, groeit niet, is geen kind geweest, geen knaap, hij heeft geen sexualiteit. Daarom is de engel nooit stabiel in onze zin of in Gods zin. Hij is toch stabiel op een andere manier. Wij zijn, als wij stabiel worden, gegroeid en stabiel gemaakt. De engel niet. Hij is niet uit een vander en moeder geboren en is onvernietigbaar. Hij verschilt van ons en van God. Altijd staan we voor moeilijkheden. Hoe moeten we bijvoorbeeld denken over God en zijn eigenschappen? Ge hebt allemaal de theorie gehoord dat in God mededeelbare en onmededeelbare eigenschappen zijn. Ik noem dit onjuist en geloof er geen woord van. Wanneer gij de kerk hoort zeggen dat er mededeelbare en onmededeelbare eigenschappen zijn, hoe is het dan met de eeuwigheid Gods? Ook de engelen zijn eeuwig. Maar het eeuwige vuur dan? De wereld is toch ook eeuwig? Zij vergaat en de aarde versmelt, maar de wereld blijft. Er komt een nieuwe wereld en een nieuwe aarde en dat zijn geen tweede exemplaren. Deze aar- | |
[pagina 77]
| |
de waarop ik sta, wordt door vuur gezuiverd. Is de aarde dus ook eeuwig? Het woordgebruik van ‘eeuwig’ brengt ons allemaal in concrete moeilijkheden. Wij komen er niet uit. Bij het minste doordenken stoot ge op een muur die het verdergaan belemmert. Het is goed om uzelf aan de tand te voelen; dan kunt ge met mij instemmen dat we het woord vaak gebruiken, maar heel weinig met attentie. Heeft de mens nu een stukje van Gods eeuwigheid, ja of neen? Moet ik zeggen: Ik heb geen eind, dus ik hen eeuwig? Als eeuwigheid betekent: geen eind vinden, dan zijn de hellekinderen gezegend met Gods eigenschappen. In de hel bestaan ze ook eeuwig. Wij ontkennen de leer van hen die zeggen dat de hel een einde neemt. Als ik spreek van God als de Eeuwige, heb ik een totaal andere eeuwigheid voor mij staan dan wanneer ik spreek over de eeuwigheid van de mens, van de engel, van het eeuwige vuur, van de eeuwige straf enz. Dat is volkomen iets anders. Mijn leer, waarbij ik weiger te aanvaarden het verschil tussen mededeelbare en onmededeelbare eigenschappen Gods, steunt op de gedachte dat in God alles anders is, dat elke eigenschap Gods in Hem haar eigen wezen heeft en aan geen mens en aan geen creatuur is medegedeeld. Dat God van de mens zegt dat hij zijn beeld is, is wat anders. Zoals een beeld nooit identiek is met de afgebeelde en het standbeeld in al zijn trekken nooit is degene die het voorstelt, zo ook hier. God is nooit bezig zijn eigenschappen te delen met de mens. Wanneer ge het met me eens zijt, dat het woord eeuwig bij God totaal anders is dan bij mensen of engelen, dan zijn we vanavond inderdaad tot een muur doorgedrongen die te hoog is voor ons denken, maar dan vinden we ook hierin de grote jubel over de heerlijkheid Gods, die zo groot is dat ze ons denken aan stukken slaat. Ze doet ons Hem zien die de Levende is, de Heerlijke, die zich niet vangen laat in armzalige theorieën, die filosofen of theologen hebben uitgedacht.
Ik kom nu toe aan de vraag wat eeuwig betekent als we het hebben over Gods eeuwigheid of over God als de Eeuwige. Ik begin met een waarschuwing. Als God eeuwig is, is dat niet hetzelfde als wanneer ik zeg dat Hij is het Zijn of dat Hij heeft het eeuwige oneindige Zijn. De Griekse wijsbegeerte heeft het begrip ‘zijn’ breder uitgewerkt. Men kwam tot het inzicht, dat het Zijn of de Zijnde zoiets betekent als een abstracte stabiliteit, die niet concrete vormen aanneemt, maar die boven de werkelijkheid staat. Er zijn pogingen gedaan deze leer aannemelijk te maken met de bijbel zelf. Ge vindt een schaduw en ook een schaduwzijde in het woord ‘Opperwezen’. Die naam krijgt ge ook in de tijd van de remonstranten. Een naam die door het begrip ‘wezen’ herinnert aan de Griekse filosofie. Men heeft ook getracht om het begrip ‘Eeuwig Zijn’ aanneme- | |
[pagina 78]
| |
lijk te maken met de naam Gods, die God openbaart aan Mozes, namelijk de naam Jahwe.Ga naar margenoot1 Jahwe betekent eigenlijk: ‘Hij is’. Afgelopen. Oorspronkelijk heeft God aan Mozes gezegd dat hij moet antwoorden op de vraag wie hem gestuurd heeft: ‘Ik ben heeft mij tot u gezonden’. ‘Ik ben, die Ik ben’, zegt God tot Mozes. Onze Statenvertaling luidt: ‘Ik zal zijn die Ik zijn zal’. Als God zegt: ‘Ik ben die Ik ben’, dan zegt het volk: ‘Hij is die Hij is’. Wij zeggen in de oude taalvorm: ‘Hij is die Hij is’. Het betekent eigenlijk ‘Hij is’. De naam Jahwe is maar een afkorting, een deel van een volzin. De zin ‘Hij is die Hij is’ is eigenlijk geen naam, maar een uitspraak, een oordeel. Hij is die Hij is. Het volk heeft niet gezegd: ‘God is de Essentie’. In Exodus 3 of 6 is geen sprake van zoiets als Essentie. Het Zijn is God helemaal niet. Wie God noemt het Opperwezen, zegt het ongelukkig. ‘Jahwe’ heeft niets te maken met Gods essentie, maar het is een levende, volle naam, die God zelf bekend maakt en die Hem plaatst in het verbondskader. De naam Jahwe is niet een aanduiding van Gods eeuwigheid maar van zijn trouw. Ik zou in de naam Jahwe de onveranderlijkheid Gods in zijn eigen trouw kunnen lezen, maar niet iets als de Eeuwige zonder begin en einde. Daarom moeten we afwijzen elke speculatie over de naam Jahwe, alsof het zou gaan om de Griekse essentiegedachte, maar liever zeggen dat de naam ‘Eeuwige’ bij God leven insluit. Het begrip ‘leven’ moet blijven staan in Gods eeuwigheid. Wat kan dan verder het begrip eeuwigheid van God in zich bevatten? Het begrip ‘duur’ is niet voldoende, ook niet de stabiliteit, want stabiel is de engel min of meer en wordt de mens min of meer, maar bij God moet ik iets hebben dat meer is. Ik zoek een kenmerk dat bij Hem alleen is verwerkelijkt en bij niemand anders. De middeleeuwse filosoof Boëthius zei: ‘Gods eeuwigheid is een volkomen en in hetzelfde ogenblik algeheel bezit van een onbegrensd leven’.Ga naar margenoot2 Boëthius beweert dus dat ‘eeuwigheid’ is een leven in God dat niet maar een abstracte zijde heeft, maar dat een van volheid bruisend leven is. God bezit zijn leven; Hij ís niet leven, maar Hij bezit het. Wanneer ik zeg: ‘God is leven’, heb ik te weinig gezegd. Ik word geleefd en daarom leef ik. God laat mij leven, daarom leef ik. Mijn leven is gebrekkig, het wordt aangevochten; ik bezit het niet. Maar God bezit zijn leven. Niemand rooft het Hem. Hij is volkomen Heer van zijn eigen leven. Volgens Boëthius bezit Hij het bovendien helemaal. Het is een perfect bezit. Dit betekent dat het niet aan eruge discussie is onderworpen. Het is nooit vatbaar voor enige bestrijding. Het is altijd stabiel in zichzelf. Het is dit niet geworden in de loop van de tijd; neen, het is een volkomen bezit. Het is een eeuwige stabiliteit. Dat bezit van het onbegrensde en onbegrensbare leven is bij God gelijktijdig algeheel. Dat betekent elk ogenblik algeheel. Op | |
[pagina 79]
| |
dat laatste punt komt eigenlijk alles aan. In Gods eeuwigheid is te zien dat zijn onbegrensbaar leven, dat aan geen enkele zijde is af te grenzen, altijd in elk moment algeheel is. Als ik leef heb ik een heden. Op het ogenblik heb ik het heden, maar het verleden ben ik kwijt. Mijn toekomst wacht ik. Als God zegt: ‘Ik heb mijn heden’, dan heeft Hij zijn verleden nog, als ik daarvan spreken mag. Zijn toekomst heeft Hij ook al. Ik spreek in beeldspraak als ik zeg dat God zijn verleden heeft. God heeft niet een verleden. De begrippen heden en verleden gebruik ik om het voor te stellen. De spreuk van de mensen ‘In het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal’ is eigenlijk een beetje dwaas. Toch heeft die spreuk voor de mensen een zekere duidelijkheid. Voor God geldt ze niet, in zoverre God geen verleden en toekomst heeft. Hij heeft elk ogenblik van zijn bestaan zijn leven absoluut. Nooit ontglipt Hem zijn verleden. Wanneer ik zeg dat Hij elk ogenblik alles tegelijkertijd heeft, heb ik twee keer beeldspraak gebruikt. Er is geen tijd, er is geen ogenblik. Als ik zeg: ‘Nu spreek ik en vannacht niet’ of ‘Ik spreek straks niet’, dan betekent ‘nu’ een tegenstelling met verleden en toekomst. Als ik God een ‘nu’ toeken, dan betekent dat niet zo'n tegenstelling want zijn ‘nu’ is een eeuwig ‘nu’. Momenten in onze zin kent God niet. Ge kunt het zo zeggen, dat bij God is een voltooid tegenwoordige tijd, een voltooidheid die altijd tegenwoordig is. Wanneer ik zeg dat ik gelopen heb, dan betekent dat, dat mijn handeling af is. Wanneer ik zeg dat ik heb gesproken dan ben ik klaar met spreken. Op het ogenblik spreek ik nog en straks loop ik. Bij God is elke handeling in de perfectum praesens, voltooid tegenwoordige tijd, want Hij is elk ogenblik klaar. Hij wordt niet, groeit niet, verandert niet, denkt niet successief, heeft geen conclusie, heeft voortdurend een volkomen bezit van oneindig leven, een onbegrensbaar leven. Daarom blijven we staan voor het mysterie. Als er staat in de bijbel: ‘Heden heb Ik u gegenereerd’,Ga naar margenoot3 dan betekent dit niet: Ik ben er klaar mee. Het woordje heden betekent dat het in het heden is. Het is een ogenblik voor God, een concrete werkelijkheid. Het is geen geboorte met een proces. Het is een eeuwig genereren. ‘Ik heb u gegenereerd’ sluit in zich wat wij noemen verleden, heden en toekomst, terwijl het in werkelijkheid niet is verleden, heden en toekomst. Hoe vreemd het klinken moge, deze schijnbare abstracte dingen grijpen diep in het belijden der kerken in. De leer omtrent God is in de kerk het minst ontwikkeld. Op de preekstoel worden deze dingen haast nooit uiteengezet. Over het verbond, de doop en de uitverkiezing wordt erg veel gesproken in de preek. Ge zult misschien vinden dat het onderwerp van vanavond vervelend geweest is en buiten het leven der kerk staat. Dit is niet waar. Als dit stuk mis is, is alles mis. Waarom hebben de remonstranten de aandacht van de kerk afgeleid? Waarom wordt in de synode tegen ons geopereerd met de beschuldiging ‘Gij zijt remonstrants’? | |
[pagina 80]
| |
Men is remonstrants wanneer men zegt dat God veranderen kan. De remonstranten zeggen dat in God een voor en een na is. Hij heeft niet absoluut alles vanaf de eeuwigheid. Ze praten over eeuwige duur, stabiliteit, maar het punt waar het op aan komt, namelijk dat God alles tegelijkertijd heeft, af heeft en eeuwig af heeft, dat ontkennen ze. Want ze zeggen dat God tweeërlei liefde heeft. Een liefde die vooropgaat en een liefde die volgt. Vooropgaande liefde is dat Hij alle mensen liefheeft. Hij biedt zijn evangelie aan. De Zoon schept de Vader de mogelijkheid van zijn verbond en dan houdt de Vader halt. De ene mens zegt: ‘Ik wil wel’. God noteert die naam en zegt: ‘Die wordt eeuwig zalig’. De ander wil niet en dan zegt God: ‘Ik heb hem liefgehad; hij wil niet, nu moet Ik hem haten’. Bij de één een liefde die voorop-gaat en een volgende liefde, en bij de ander een vooropgaande liefde, maar die eindigt in haat, omdat die persoon niet wilde. Die remonstranten moeten zeggen dat Gods besluiten niet eeuwig zijn. De hele remonstrantse leer, die ingaat tegen de verkiezing en de verwerping zit dáár op vast. Nu ben ik waar ik wezen wil. Ge zult toestemmen, dat al was het erg ingewikkeld, het toch aan de ene kant een trilling was van muren die wij dachten te hebben opgetrokken. Het was anderzijds een erkennen van Gods grootheid en de spil van de strijd waarom het gaat, dat wij hebben een oneindig God, volkomen af volgens zijn besluit. Elk heden Gods is hetzelfde besluit. Hij is het besluit, daar Hij zijn besluiten nooit veranderen kan en geen voor en na hebben kan. Dit is het afdoende wapen tegen alle remonstrantisme. Gods besluiten zijn onveranderlijk. Er is een eeuwige wil van verkiezing en een eeuwige wil van verwerping. Als God eeuwig is in onze zin, in de zin van leven dus, en van een leven dat volkomen zijn bezit is en altijd volkomen af is, dan is alles wat in Gods raad voor de dag komt, van eeuwigheid bij Hem geweest. Het waren de socinianenGa naar margenoot4, voorlopers van de remonstranten, die begonnen te tornen aan het idee dat God onveranderlijk is. Ze begonnen te zeggen dat bij God is een voor en na, een vroeger en later. Ze zeiden dat men God wel een eeuwigheid moet toekennen, want een God die niet in eeuwigheid leeft, kan geen eeuwig leven hebben. Hij heeft een duur zonder maat. Dan bleef het verder in God voor en na: verandering in besluiten, verandering van liefde, van verkiezing. Wij zeggen dat wij Gods eeuwigheid geloven op grond van zijn eigen zelfverzekering aan ons. Achteraf ontdekken wij, dat zijn eeuwigheid als levensvolheid, waarin geen groei en wording is, uit zichzelf in haar eigen volheid redenen neemt voor onze zaligheid en dat de mooiste gereformeerde uitdrukking is: Hij neemt redenen uit Zichzelf voor onze zaligheid en Hij is vrij in zijn doen en laten. Het woord ‘vrijheid’ voor God is het mooiste woord dat wij aan Hem kunnen verbinden. De toespraak wil ik beëindigen met deze opmerking, dat wij | |
[pagina 81]
| |
nooit in de kerk klaar komen met deze woorden. Ik zal niet proberen in de kerk de taal te veranderen. Ik blijf spreken van eeuwig vuur en eeuwige straf, van eeuwige dood, maar ofschoon ik niet in staat ben deze uitdrukkingen te veranderen, toch moeten wij ons er wel van doordringen dat ons denken verder moet gaan dan onze taal. Onze taal is hopeloos gebrekkig. Als ik spreek over eeuwige dood, heb ik eigenlijk iets waanzinnigs gezegd, wanneer ik eeuwigheid zie als Gods leven. Eeuwige dood kan alleen maar dwaasheid zijn bij God. Als ik het woord eeuwig verbind aan het woord dood, is dat een groot waagstuk. Dan moet eeuwig alleen betekenen geen einde nemend. Wanneer eeuwig alleen betekent zonder eind, hoe staat het dan met Golgotha? Wij zeggen dat de mens een eeuwige dood heeft verdiend. Als eeuwig betekent een dood zonder eind, dan is Golgotha een misslag want Golgotha kwam klaar: ‘Het is volbracht’. Op Golgotha is in de straf een tijdgrens gesteld. Er was een begin en een eind. Wanneer ge zegt dat eeuwig betekent zonder begin of einde, dan moet ge ook zeggen dat Golgotha niet het lijden was van de eeuwige dood. Dat betekent eigenlijk, dat onze Heiland geen Heiland meer is. Wanneer ge zegt dat Hij echt geleden heeft en dat Hij alles betaald heeft, dan moet ge dus zeggen met mij, dat Golgotha een lijden was dat wel degelijk een grens had wat de aanvang betreft en een grens wat het einde betreft. Als het een eeuwig lijden en een eeuwige dood is geweest, dan moet Golgotha voor ons aldus worden verstaan, dat Christus in de eindige tijdmaat een lijden had dat òneindig was wat betreft de zwaarte ervan. Alle grenzen in de tijdsruimte hebben geen grenzen in de diepte, hoogte, lengte enz. Zo is Golgotha te verstaan, omdat Christus daar Gods eigen Zoon was. Natuurlijk staan wij ook voor vraagpunten die geen mens kan oplossen. Ik weet wel dat God in elk moment van de tijd zijn heden heeft en in de tijd aanwezig is. Men heeft vaak een beeld gebruikt om Gods eeuwig zijn in onze tijd voor te stellen. Het is het beeld van de spil en de bal. De bal gaat rond, de spil blijft staan. Men heeft ook gezegd dat God momenten heeft die oneindig zijn én tijdmomenten die eindig zijn. Een moment dat oneindig is ken ik eigenlijk niet. Men kan het aldus aanduiden. De tijd kent een opeenvolging. In Gods eeuwigheid is geen successie, geen voor en na, geen verleden dat was, geen heden dat is, geen toekomst die zijn zal. In Gods denken is er geen geboorteproces. Elk besluit bij ons heeft een tijd, ook elke wetenschappelijke conclusie heeft een tijd. Bij God niet. Hij is van eeuwigheid tot eeuwigheid. Als eens de tijd met zijn successies zal eindigen en de mens stabiliteit zal krijgen, zal er geen toekomst meer zijn, maar zullen ook wij staan in het eeuwige heden. Wie een eeuwig leven heeft, die rust in zijn werken en die werkt in zijn rusten. Die kan eeuwig zingen zonder rich uit te putten, want al zijn arbeid is uitgegaan van zichzelf en teruggekeerd in zichzelf en daarom zal hij kunnen | |
[pagina 82]
| |
genieten van de persoon des Vaders in alle eeuwigheid en in volkomen bevrediging van zijn eigen honger en dorst. Dit is een mooi perspectief om daarmee de wereld in te gaan en de dood tegemoet te gaan. |
|