Cursus bij Kaarslicht. Lezingen van K. Schilder in de laatste oorlogswinter. Deel 2
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||||
16 Het houden van Gods geboden volgens de dialectische theologieHet onderwerp van vanavond is verwant aan wat reeds gezegd is over Karl Barth.Ga naar margenoot1 Toen ging het over de dialectische theologie in het algemeen, terwijl het vanavond als antwoord op een vraag zal gaan hierover, of volgens de dialectische theologie men in staat en gerechtigd is, te verklaren: ik houd Gods geboden. De voorzitter heeft zojuist laten zingen het psalmvers: Uw woord is mij een lamp voor mijne voet, mijn pad ten licht om 't donker op te klaren.Ga naar margenoot2 Dat is volgens de dialectische theologie niet waar; Gods Woord, zoals het in de bijbel tot ons komt, is ongrijpbaar, het schijnt over ons pad heen, en kan geen lamp voor onze voet zijn. Datzelfde vers houdt ook de belofte in, dat wij Gods geboden zullen houden. Ook dat is maar een vroom verlangen, meer ook niet. Het is zelfs eigenlijk niet vroom volgens Karl Barth. Wij kennen volgens hem Gods geboden eigenlijk niet, wij kunnen ze ook niet houden dus. Daartegen zeggen wij dat wij wel Gods geboden kunnen houden en dat wij wel in een bepaalde situatie kunnen weten wat God van ons eist. Karl Barth heeft eens in Europa universiteitsplaatsen afgereisd, is toen ook in Leiden geweest, en heeft daar gesproken over het houden van Gods geboden.Ga naar margenoot3 Nu spreekt Karl Barth een merkwaardig Duits, vele gedachten waren in die ene redevoering samengeperst, bovendien moet men het hele problemencomplex kennen om hem te verstaan. Sindsdien is het echter wel duidelijk geworden wat Karl Barth bedoelt. Hij zegt, en op zijn standpunt volkomen terecht: wij kunnen Gods geboden eigenlijk niet houden. Wanneer Gods Woord over ons heen dondert, dan kan en moet dat ook gelden van hetgeen God eventueel zegt van wat Hij wil van ons. God zegt wat Hij doet voor ons, en wat Hij wil dat wij doen voor Hem. Wanneer het nu onmogelijk is om goed in begrippentaal op te nemen wat God doet voor ons, is het ook onmogelijk bij wat wij doen voor Hem. Kunnen wij trouwens iets doen voor Hem? Barth heeft hierover dingen gezegd die heel nihilistisch waren, en een volstrekte loochening van wat gereformeerden opgebouwd hadden, ook in de ethiek. Op de catechisatie kunnen wij volgens hem niet Gods wil mededelen. Van hem is de bekende uitspraak dat alle religies slechts gradueel verschillen. Dit standpunt heeft consequenties voor de ethiek. | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
De afstand tussen Barth en onze vaderen, die het bij het zelfonderzoek hadden over een praktisch syllogisme, een praktische sluitrede, is wel heel erg groot. Onze vaderen bouwden het volgende syllogisme op:
Dit is het praktisch syllogisme van onze vaderen, die hun handelen in geloofslicht plaatsten. Zo'n syllogisme is alleen op te bouwen als men inderdaad een gelovige is. Intussen ga ik vanavond Karl Barth niet verder bespreken. Alleen wil ik nog dit zeggen: wanneer hij de dogmatiek een vraag noemt, moet hij ook de ethiek een vraag noemen. Onder dogmatiek verstaan wij de wetenschap die de gegevens van de dogma's sympathetisch-kritisch tracht te verwerken. De ethiek tracht op systematische wijze weer te geven wat God in een bepaald tijdsbestek eist inzake ons doen en laten. Als Barth nu de dogmatiek een vraag noemt, moet hij ook de ethiek een vraag noemen. Wanneer ik vanavond verder niet spreek over Karl Barth maar over Emil Brunner, de auteur van een zeer helder geschreven werk over het gebod en de ordeningen,Ga naar margenoot4 doe ik dat om twee redenen. De eerste is deze, dat Emil Brunner, de vroegere medestander en volgeling van Barth, later op verscheidene punten naar een andere richting is gezwenkt en daarna getracht heeft een synthese met de grondgedachten van Barth te bereiken. Hij wilde Barths nihilisme afzwakken. De grondgedachte van Barth, die een beetje wild was in zijn eerste periode, heeft hij systematisch uitgewerkt op verschillende wijze. En nu de tweede reden om vanavond verder Brunner te bespreken: wanneer een man als hij zegt dat hij tegen Barth ernstige bezwaren heeft gekregen en deze ook heeft verwoord, maar op zijn bezwaren tegen Barths opvattingen en de uitwerking van eigen gedachten een Nein! van Barth ten antwoord kreeg,Ga naar margenoot5 ligt daarin voor ons het bewijs dat men niet Barths grondgedachte verbinden kan met de echte christelijke beschouwing. Het eerste waar we dus naar willen vragen is: wat zegt Brunner over de wet? Wij denken bij ‘wet’ aan de tien geboden. Maar wet kan ook betekenen het Oude Testament voorzover het bepaalde beschikkingen aan Israël geeft. Naast de wet van de tien geboden zijn er ook wetten betreffende de offers, de tempel enz., die voor ons niet meer gelden. Israël moest offeren, wij mogen vandaag niet offeren. Israël moest besnijden, wij mogen vandaag niet besnijden. Israël moest een hiërarchie hebben, wij mogen vandaag geen hiëarchie hebben. Wat God toén oplegde, is nu voor ons verboden. Paulus zegt: sommige geboden Gods zijn er voor een bepaalde tijd. De schaduwachtige geboden gelden voor ons niet meer. En | |||||||
[pagina 68]
| |||||||
wat de burgerlijke geboden betreft: wij kunnen die niet zonder meer overnemen, bijvoorbeeld die over de slavernij, het jubeljaar enz., maar toch hebben wij er wel degelijk mee te maken. De broeders in raden en staten enz., moeten wel degelijk Gods geboden voor Israël kennen, want juist om Gods regels voor óns te kunnen onderscheiden zijn de grondideeën van Gods inzettingen ons tot voorbeeld. Het woord ‘wet’ kan dus verschillende dingen betekenen. De ethiek heeft steeds te maken met het feit dat God in een bepaalde tijd ons andere regels oplegt, hoewel het grondgebod gelijk blijft. Wijzelf hebben reeds moeilijkheden met de bergrede. Christus zegt in die rede: dit is wat Ik van u vraag. Nu is er over de betekenis van de bergrede voor ons groot verschil van mening; het aantal boeken en brochures erover geschreven is legio. Wat Christus in de bergrede voorhield, geldt dat ook voor ons eigen dagelijkse leven? Dat deze vraag met ‘ja’ moet worden beantwoord is ook mijn opvatting. Maar die opvatting geeft wel moeite, want niet altijd kan men zeggen: daar staat het, doe het nu zo. Brunner zegt: ook ik wil de verschillende betekenissen handhaven van het woord ‘wet’. Dat heeft hij reeds enigermate aangeduid in de titel van zijn reeds genoemd werk: Das Gebot und die Ordnungen. Das Gebot: enkelvoud; die Ordnungen: meervoud. Waarom dat enkelvoud en meervoud? Brunner zegt: het gebod is Gods Woord dat voor ons ongrijpbaar is; het komt nooit in het menselijk vat; wij dragen die schat nooit in aarden vaten. Het Woord Gods heeft het over wat God voor ons is, èn over wat wij voor God moeten zijn. Over die beide zaken gaat het ook in de dogmatiek en de ethiek. Ten eerste in de dogmatiek. Daar gaat het over het perfectumGa naar margenoot6: wat God heeft gedaan, en over het futurum exactumGa naar margenoot7: wat God in de jongste dag zal blijken gedaan te hebben. Ten tweede in de ethiek. Daarin wordt niet behandeld het perfectum of het futurum exactum, maar het praesensGa naar margenoot8: wat God vandaag wil dat wij doen. Nu is volgens Brunner het Woord Gods voor ons niet te grijpen. Het is te vergelijken met een wervelwind, een donderslag, een wolkbreuk, een bliksemstraal, die er even is en dan weer verdwenen is. Het Woord Gods gaat nooit tot de mens in. Met de ordeningen staat het anders. Daarin hebben wij iets van Gods wil in bepaalde, concrete geboden. Wij hebben daarbij ordeningen voor het staatkundige, het sociale, het economische, het kerkelijke leven enz. Grondlijnen worden erin geschreven, die de mens, zo hij gelovig is, vinden kan. Daarnaast staat de wet van de tien geboden, waarin wij een getuigenis krijgen van de openbaring van God. De wet is geen openbaring Gods, maar is getuigenis ervan; ik heb getuigenis van Gods wet, in menselijk schrift. Samen met het complex van ordeningen voor het staatkundige, sociale enz. leven, krijgen wij in de decaloog dus voorschriften die ons getuigenis geven van wat God | |||||||
[pagina 69]
| |||||||
ongeveer wil. Maar het gebod staat boven alle geboden en betekent een kritiek erover. Wat is nu het grote gebod volgens Brunner? Dit: gehoorzaam zijn. Hij haalt in dit verband Romeinen 1:5 aan, waarin Paulus zegt: (Jezus Christus), door welken wij hebben ontvangen genade en het apostelschap, tot gehoorzaamheid des geloofs. Wij kunnen alleen in het geloven gehoorzaam zijn. Wat is volgens Brunner geloven? Het is niet: horen naar de Schrift en er amen op zeggen, maar het ondergaan van de storm van Gods Woord in het ogenblik der Entscheidung.Ga naar margenoot9 Allereerst: die storm. Een storm heb je nooit in je zak. Je kunt nooit zeggen dat je Gods gebod weet. Dan: het ondergaan. Dat is een kwestie van pathos, van hartstocht. Het betekent dat je door de spanning van de stormwind aangegrepen bent en tegenover God komt te staan in een ik-gij-verhouding. Die ik-gij-verhouding wil dit zeggen: God is geen ‘hij’, geen object, over wie ik spreek, maar een ‘gij’, tot wie ik spreek. God zegt ook tot mij: ‘gij’. Dat is de Anrede Gottes.Ga naar margenoot10 Gods spraak over mij is niets waard; het komt maar aan op wat Hij spreekt tot mij. Ik onderga het geweld van een persoonlijkheid alleen in een ik-gij-verhouding, en zo is het ook in de verhouding tot God. En dan: het ogenblik. Zoals een stormwind mij meesleept en zoals een bliksem mij verschrikt, zo is het ook in het geloof. Ik kan in een ogenblik Gods spraak ondergaan en weten wat God van mij eist, en dan is er in dat ogenblik bij mij geloofsgehoorzaamheid. Bij Brunner betekent geloofsgehoorzaamheid dus niet dat wij door het geloof, geleid door Gods Woord, komen tot een handelingenreeks, tot een levensbeginsel naar het Woord Gods, dat God behaagt. Geloofsgehoorzaamheid is er volgens hem alleen in ‘het ogenblik’. Alle zekerheid ben ik op dit standpunt kwijt. Heidenen en christenen zijn allebei teruggeworpen in de onzekerheid. Geloven is een daad van het ogenblik. Hier staan Brunner en de gereformeerde dogmatiek, die leert dat er een heilsorde en een heilsketen is, lijnrecht tegenover elkaar. Brunner zegt: als ik kom te staan tegenover de decaloog, moet ik goed weten dat de decaloog een getuigenis van openbaring geeft, maar nooit mag ik zeggen: ik kan haar inhoud nu concreet verdisconteren. Daarom is de wet volgens Brunner alleen maar praeparatoir; voorbereidingsdienst verricht ze, en verder komt ze niet. Het Woord Gods ís dus niet geschied, maar het geschiedt wanneer ik door God word aangesproken, in het ogenblik. Twee vragen doen zich nu voor. De eerste is of ik Gods navolger kan zijn. De andere is de vraag of mijn handelen God wel of niet onverschillig is. Eerst de laatste vraag. Hier hebben wij de bekende kwestie van de adiafora. Een adiaforon is iets wat er niet op aankomt. Vol- | |||||||
[pagina 70]
| |||||||
gens Brunner is aan de ene kant niets een adiaforon, aan de andere kant is alles een adiaforon. Als wij staan onder het Woord Gods, zegt Brunner, is niets een adiaforon. Dit is een kritiek op de gereformeerden die altijd zeiden: er zijn wel degelijk adiafora; en er zijn wel degelijk dingen die de één mag doen en de ander niet. Niet dat het God niet kan schelen wat je doet. Dit begrepen zij onder adiafora: of je 's zondags kousen mag breien, of je vlees mag eten dat aan de afgoden geofferd is, of je wijn mag drinken. Als wij alle factoren wisten, wisten wij altijd wat wij moesten doen. Maar nooit weten wij alle factoren, onze onmacht maakt dat wij adiafora hebben. We zijn het dus eigenlijk met Brunner eens, wanneer hij beweert dat niets een adiaforon is. Het komt er altijd op aan; voor elk moment heeft God een concrete eis. Maar als Brunner beweert: het komt erop aan omdat God kritiek heeft en mij weer overdondert; God wil wat, maar Hij zegt het niet, dan zeggen wij: dat is niet juist, want God wil wat, en eigenlijk zegt Hij het ook. Alleen maar, ik kan het niet verstaan; ik ben gebrekkig in het begrijpen van het Woord en het overzien van alle factoren. Daarom is Brunner onze gids niet. Naast deze stelling dat niets een adiaforon is, komt er bij Brunner nog een andere, namelijk dat alles adiaforon is. Hij zegt: hoe je ook bidt, werkt, leeft, alles is toch verkeerd, alles staat onder de kritiek van God. Brunner laat ons zitten met een paradox. Hij zegt: de líefde komt er altijd op aan. Wij zeggen: liefde is bij ons dat je doet wat God je voorhoudt en beveelt. Het komt er altijd op aan; altijd moet het zijn òf ja òf neen. Als de liefde erop aan komt, komt de daad er ook op aan. Nu nog de eerste vraag: kan ik Gods navolger zijn? Wat verstaat Brunner onder de navolging Gods? Brunner roept ons niet op tot het navolgen van God, zoals onze grootmoeder of onze dominee dat deed, en daarmee ons aanspoorde tot trouwe kerkgang of tot een leven naar Gods Woord. Op zijn standpunt kán Brunner dit ook niet doen. Hij redeneert als volgt: God is schepper en verlosser. Zijn werk als verlosser is het maken van een andere wereld. Als schepper zegt God ‘ja’ tot de wereld; als verlosser zegt Hij ‘neen’ tot de wereld. Aan de ene kant zegt Hij ‘ja’ tot alle bestaande dingen, tot familiebetrekkingen, sociale verhoudingen enz. Aan de andere kant geeft Hij alle verhoudingen weer prijs in een andere wereld; zegt Hij ‘neen’. Ik moet God volgen in het doorgaan tussen ja en neen, ik heb een ‘interimsethiek’, interim wil zeggen: tussentijd. Ook wij zijn vandaag in een interim: hoe ook de oorlog afloopt, straks krijgen wij weer een andere toestand. Brunner zegt: alle ethiek is interimsethiek; wij bevinden ons tussen de wereld die door God werd geschapen en de wereld die God geeft als verlossing. Mijn ethiek is alleen dan goed als ik ja en neen aan elkaar verbindt. Conservatisme, of ik nu een heiden ben of een christen, is altijd verkeerd. | |||||||
[pagina 71]
| |||||||
Je moet ook niet reformatorisch wezen of revolutionair: elke houding is altijd verkeerd. Wat hiervan te denken? We kunnen Brunners theorie onmogelijk accepteren. U weet dat de kerkorde zegt: wij houden de besluiten voor vast en bondig, tenzij zij bewezen worden te strijden met Schrift, belijdenis en kerkorde (art. 31). Schrift en kerkenorde naast elkaar. Onze vaderen konden ze naast elkaar stellen omdat zij wisten dat de kerkenorde rust op beginselen die het Woord Gods duidelijk aangeeft. De vaderen hebben de bijbel gelezen in dezelfde stijl. De bijbel zet naast elkaar: volg God na (Efeziërs 5:l); volg mij - Paulus - na (1 Corinthiërs 4:16, 1 Corinthiërs 11:1); volg de andere gemeenten na (1 Tessalonicenzen 2:14, vgl. Hebreeën 6:12). De bijbel zet deze drie begrippen naast elkaar: God - apostel - gemeente. De gemeenten zijn in het navolgen pas goed als zij de apostelen navolgen. De apostelen zijn in het navolgen pas goed als zij God navolgen. In mensengeboden van de apostelen, in mensenordeningen van de gemeente zit een uitdrukking van Gods eigen wil. Brunner kan alleen zijn standpunt volhouden door van de Schrift radicaal af te wijken. Intussen moet ik nog even iets zeggen over de navolging van God. Thomas à Kempis heeft een bekend boek geschreven over de imitatio van Christus. Imitatie wil zeggen nabootsing. Hij beroept zich op Johannes 8:12, waar Christus zegt: Ik ben het licht der wereld: Wie Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. Dat is Thomas à Kempis' openingstekst. Nu staat er in het Grieks een woord dat eigenlijk betekent: achter mij aanlopen. Er is verschil tussen iemand navolgen en iemand nabootsen. Iedere student bootst zijn professor na; als je professor bent, is het altijd heel leuk om dat te zien. Maar een student die steeds zijn professor nabootst, verboemelt zijn tijd, terwijl één die zijn professor navolgt, de tijd gebruikt. Een recruut die zijn generaal nabootst krijgt de kogel, maar één die hem navolgt krijgt een decoratie. Er is geen sprake van dat Christus zegt: boots Mij na, trek schoenen aan met zolen die aan de mijne gelijk zijn. Een zekere mijnheer Sheldon heeft een boek geschreven, getiteld: In Zijn voetstappen.Ga naar margenoot11 Hij zegt dat wij Jezus in het dagelijks leven moeten nabootsen. Dat betekent allemaal mislukking. De een zoekt het in het spreken met zachte stem, in het kijken met zachte ogen; de ander gaat hevig toornen en fel polemiseren. Zij bootsen alleen na wat henzelf interesseert, zij prolongeren zichzelf. Ook Brunner weet alleen van nabootsen, met het gebod van de liefde. Wij zeggen: doe Christus niet na, maar volg Hem na. Het Gebot der Stunde moet voor ons betekenen het doen in de concrete situatie wat God eist en eventueel toelaat. Brunners standpunt hangt samen met zijn leer der verzoening. Verzoening wil bij hem zeggen dat God openbaring geeft. | |||||||
[pagina 72]
| |||||||
God staat aan de overzijde, er is geen brug. Als God ons openbaring geeft, brengt hij de oevers tot elkaar en verzoent Hij. Bij Brunner is het houden van Gods geboden een existentiewijze. Bij ons komt het existeren in de eerste plaats, en is ons doen daarmee in overeenstemming. Bij Brunner kan de wet alleen maar staan in het zwarte boekje. Volgens hem kan legaliteit niet zijn een verplichting voor ons om iets altijd te doen; legaliteit is hoogstens een veiligheidsstandpunt voor een ogenblik. Brunner heeft mooie dingen gezegd over onze vijanden. Hij kan prachtig tegen de casuïstiek schrijven, glanzend. Maar wij zijn liever gebeten door het hondje van de casuïstiek dan door dat van Brunners bestrijding ervan. Ik heb respect voor een jongen van de J.V. die met de vraag zit of wij bloedworst mogen eten, al vind ik nu misschien die vraag wat dwaas. Maar er spreekt een ernstig streven uit om door te dringen in de verhouding tussen het Oude en het Nieuwe Testament, en dat is beter dan de houding van Brunner, die, als het erop aankomt. nihilist is. Nog iets over Brunners persoonsbegrip. In zijn visie word je pas persoon in de aanspraak Gods. Ik handel pas persoonlijk wanneer God mij aanspreekt. Dat kan evenwel niet waar zijn: je bent gemaakt tot een persoon. Adam is een persoon als hij in de wereld komt. Het zichzelf kennen als persoon is een tweede kwestie; dat gebeurt inderdaad door de aanspraak van je vader, je moeder, je meisje enz. Het verbond met zijn belofte en eis, brengt ons in de ik-gij-relatie. God moet geen ‘Hij’ voor mij blijven, maar een ‘Gij’ zijn die ik aanspreek in de kerk, in het gebed enz. Die relatie was er reeds bij de schepping en is bekendgemaakt in het verbond. Als God in het verbond ons aanspreekt met stipulaties en komt met zijn belofte en eis, is dat een opwekking van de geschapen persoonlijkheid om het verkeer met God te onderhouden. Bij Brunner zweeft het rijk Gods in de wolken. Daarom kan Brunner zeggen: je moet de wet breken. De wet is maar pedagoog tot Christus, zegt hij. Paulus zegt dat ook, maar hij bedoelt de wet van het Oude Testament. Toen Christus kwam heeft Hij de schaduwen van het Oude Testament vervuld. Maar bij Brunner is elke wet pedagoog tot Christus. Dit bijbelgebruik is puur bijbelmisbruik.
Wij zeggen: de genade, die ook de wet gegeven heeft, moge ons een rustpunt geven. De genade leert ons inzien dat met de schepping en de herschepping alles al beslist is. De herschepping sluit aan bij de schepping; de nieuwe hemel incorporeert de oude. Wij beslissen door te geloven in het geschreven Woord van God. Er is geschreven en er is geschied, maar mijn eigen volgende stap kan ik alleen doen in geloof, naar het Woord Gods. Het rijk Gods is geen tegenstelling met het leven op aarde, maar is er middenin | |||||||
[pagina 73]
| |||||||
geplaatst. Het rijk Gods is in uw midden, dat wil niet zeggen: in uw hart, maar: in uw midden, in Jezus Christus.
aantekening 1 Barth heeft in de jaren 1920 en 1930 meermalen voordrachten gehouden aan Nederlandse universiteiten. Schilder zal hier doelen op het bezoek dat Barth in 1927 aan o.m. Leiden bracht, zie: Eberhard Busch, Karl Barths Lebenslauf. Nach seinen Briefen und autobiographischen Texten2., München 1976, pag. 190. Schilder beluisterde hem daar, en sprak met hem persoonlijk ten huize van prof. dr. A. Eekhof te Oegstgeest, zie: J.J.C. Dee, K. Schilder zijn leven en werk, I (1890-1934), Goes 1990, pag. 151. |
|