Cursus bij Kaarslicht. Lezingen van K. Schilder in de laatste oorlogswinter. Deel 2
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
15 De RomantiekDe Romantiek wordt als verschijnsel vaak misverstaan. Dat geldt zelfs al voor het woord zèlf. Men denkt dan dat Romantiek een verschijnsel is dat gevonden wordt bij iemand die een natuurliefhebber is of een dichterlijke aanleg heeft, kortom bij iemand met een romantische geest. Nu zit in de Romantiek wel iets wat naar het romantische zweemt, doch in de grond der zaak hangt zij hier niet mee samen; zij is veel dieper en sterker geworteld. In het begin der negentiende eeuw heeft deze beweging de geesten beroerd, vooral in Duitsland, maar ook in Frankrijk, Spanje, Italië en Nederland. Het woord Romantiek wordt wel afgeleid van roman. Dan verstaat men onder Romantiek een verschijnsel dat zielsconflicten met zich meebrengt. Een roman beeldt immers een stuk leven uit, heeft als achtergrond een bepaalde levensbeschouwing en geeft een conflict weer met soms de oplossing daarvan. Deze afleiding is echter niet geheel juist. Wel was de roman als literair genre van groot belang tijdens de Romantiek.
Om te weten wat Romantiek is, moeten we terug naar de tijd van de klassieke beschaving, die lange tijd een Latijnse beschaving is geweest. Latijn was voertaal van wetenschap en kunst. De Roomse kerk bediende zich van die taal. Het was de taal van de wijsbegeerte en de godgeleerdheid. In die tijd nu, dat Latijn nog als levende taal gesproken werd, bijvoorbeeld in Latium en Rome, werd de Romaanse taal gesproken als volkstaal. Het woord Romantiek is van ‘romaans’ afgeleid, maar als beweging kwam de Romantiek op am het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. De Romantiek wilde de menselijke geest losmaken van klassieke bindingen, van belijdenisbanden en overleveringsstijl. Zij is dan ook een dochter van het RationalismeGa naar margenoot1 en de Aufklärung.Ga naar margenoot2 Wij beperken ons hier in hoofdzaak tot de Romantiek zoals die in Duitsland tot ontwikkeling kwam. Dit land is de bakermat van de Romantiek en daar wordt deze stroming dan ook het zuivast waargenomen. Dit ligt voornamelijk aan de geestesgesteldheid, zoals die in Duitsland te vinden is. De Engelse wijsbegeerte is empirisch, dat wil zeggen zij blijft met beide benen op de grond staan. In Duitsland voelt men daarentegen voor hoog zweven bo- | |
[pagina 60]
| |
ven de grond. Nú spreekt men er van gebondenheid aan de bodem (Blut und Boden)Ga naar margenoot3 Opmerkelijk is het dat in de Duitse Romantiek toch ook de gehechtheid aan Duitsland telkens te constateren valt. In de wat verwaterde Nederlandse Romantiek met haar overdreven gevoelsuiting treft men dit verschijnsel ook aan ten aanzien van onze eigen bodem.Ga naar margenoot4 Er ontstonden in Duitsland twee scholen in de Romantiek, namelijk de kring van Jena en de kring van Heidelberg. Deze beide scholen verschillen heel sterk van elkaar. De Heidelbergse kring is de kring van dweperij en gemoedelijkheid. In de kring van Jena is de Romantiek meer wetenschappelijk georiënteerd. In Jena werd de stoot gegeven, waardoor de Romantiek de beweging is geworden die de wetenschap heeft beïnvloed.
We moeten nu eerst nagaan de stand van de wijsbegeerte in die dagen. De grote filosoof der Romantiek is FichteGa naar margenoot5 volgeling van KantGa naar margenoot6 en geestverwant van Hegel.Ga naar margenoot7 Door hem is de lijn van Kant opgepakt en uitgewerkt op een geheei eigen wijze. Vóór de tijd van Kant overheerste in de wijsbegeerte de gedachte, dat de mens voorwerpelijke, objectieve kennis kon verkrijgen van de bestaande wereld, door de deur open te zetten voor de werkelijkheid. Een voorwerp buiten ons (Urbild) wordt op ons netvlies geprojecteerd (Abbild). De werkelijkheid ligt buiten de mens (Urbild),terwijl de afdruk daarvan in de geest wordt opgenomen (Abbild), zoals een fotograaf op de gevoelige plaat een afdruk maakt van wat zich tegenover het toestel bevindt. Kant heeft deze gedachte echter precies omgekeerd. Niet buiten ons zijn Urbilder, maar in ons. Wij maken naar buiten toe Abbilder. In onze geest zitten bepaalde denkwetten, die in categorieën in ons aanwezig zijn. Wij hebben in ons voorstellingen van dingen, die er zouden kunnen zijn. In onze geest zit het begrip van mens, dier, wereld enz. Wij projecteren de Urbilder in ons op de wereld buiten ons. Wij geven wet en wetmatigheid aan de dingen buiten ons. Zoals een architect veel ongeordende materialen voor zich kan hebben, maar geen van die materialen zomaar kan inpassen in zijn bouwplan, en tóch het idee van zijn geest op papier zet, zo projecteren ook wij onze ideeën op de te bewerken stof buiten ons. Evenals de architect ordenen wij de stof naar een Urbild van onze geest, waarmee wij van de chaos een kosmos maken. De mens bewerkt de chaos logisch en zo komt er een wereld tot stand, die misschien niet de echte wereld is. Zo verlegt Kant dus het accent van het object naar het subject.
Fichte is nog consequenter dan Kank, zoals wel vaker een leerling verder gaat dan zijn leermeester. Bij Kant was het subject nog afhankelijk van het object. Maar het was Fichte die de consequentie trok. Fichte vond dat Kant het denken weliswaar veel | |
[pagina 61]
| |
verder had gebracht, maar dat hij halverwege was blijven staan. Kant leerde dat de geest van de mens de in hem levende wetten projecteert op het buiten hem liggende materiaal; hij brengt dat in wetmatige vormen. Zoals een beeldhouwer zijn stof vorm geeft, zo doen wij met de wereld buiten ons; wij geven vorm aan het ongevormde materiaal. Daarom is de mens bij Kant maar voor de helft de baas, aldus Fichte. Maar de mens moet helemaal de baas worden. Het moet zo worden dat het subject vanuit zichzelf alles verklaart. Zo kwam Fichte tot de uitspraak dat eigenlijk de hele wereld haar ontstaan en bestaan dankt aan het absolute Ik. Wij moeten volgens hem in een Ik geloven, dat onafhankelijk is en zelf materiaal bepaalt en vaststelt. Dan is er pas een Ik-triumf, een Ik-heerschappij. Dat Ik bepaalt het niet-ik. Met Ik wordt niet bedoeld het gewone ik, dat wij gebruiken voor de aanduiding van onszelf, maar het Al-ik, het absolute Ik, dat bovenindividueel is, zoiets als God. Een Ik dat alles vaststelt wat buiten hem is, een Ik dat helemaal Ik is. Dat Ik was er eerst alleen, doch het limiteerde zich, het stelde zichzelf grenzen. Het grensde zich af van het niet-ik en heeft hierdoor een Ik ontworpen dat het niet-ik volledig beheerst. In het Ik werken twee krachten: een kracht die aantrekt en een kracht die afstoot. In dit Ik roert zich een egocentrische drift èn een drift die de ander zoekt. Er zijn in het absolute Ik twee persingen. Als de God zich ontplooit, wordt hij tot niet-ik. God en natuur zijn in wezen één en dezelfde. God is óók niet-god (Hegel). Bij Fichte is God altijd de wordende. Er is geen persoonlijk God meer.
Volgens Hegel en Fichte is alles ademtocht van God. Alles wat wij doen is openbaring van God. Alles is God, en God is alles. Nu komt de muziek op de juiste plaats: het is Gods ademtocht, het is God die in mij klinkt. Zo wordt alles mysterie, alle muziek en elk gedicht is goddelijk. Nu krijgt ook de wereld een ziel. Het Alleven of de Wereldziel wordt de geest van God. Nu wordt de dichter een mens die Gods stem hoort en fluisterend weergeeft. Wie het oor te luisteren legt aan de boezem der schepping, de harteklop verstaat van de Wereldziel, die is romantisch.
De klassieke wijsbegeerte van PlatoGa naar margenoot8 en AristotelesGa naar margenoot9 maakte onderscheid tussen natuur en geest. De natuur was ongoddelijk, de geest goddelijk. Gereformeerden erkenden die onderscheiding niet. Wie die tegenstelling poneert, denkt in de grond heidens. De Romantiek kent dat contrast tussen natuur en geest niet. Zij beschouwt natuur als gestolde geest, en geest als vervluchtigde natuur. Zingende bomen hebben een ziel, evenals vuurbrakende vulkanen. De hele natuur is bezield: zij is de Al-ziel. De klassieken zeiden: er zijn twee soorten geleerden: fysici en metafysici. De eersten houden zich bezig met de bestaande wereld, de anderen | |
[pagina 62]
| |
denken hoger dan die wereld; ze houden zich bezig met de geestelijke wereld. Volgens de Romantiek echter is fysica een vorm van metafysica, en metafysica een vorm van hogere fysica. Beide hebben de mysteriën van de natuur te pakken; om die reden vormen ze geen contrasten.
Schleiermacher, de theoloog, maar toch allereerst de filosoof der Romantiek, heeft hieruit gevolptrekkingen gemaakt.Ga naar margenoot10 Hij zegt: religie is aanbidding van of gevoel voor het universum. Alles wat bestaat is Ik. Religie is liggen aan de boezem van het universum. In elk ding is persing naar binnen en naar buiten toe. Alles is in deining en toch in harmonie. In Nederland noemt men Schleiermacher wel de theoloog van de ethische richting. Dat is geheel en al dwaasheid. Hij is op en top filosoof en zijn hele streven is er op gericht, de ideeën van de Romantiek uit te werken op kerkelijk gebied.
Schleiermacher heeft een merkwaardig boek geschreven: Uber die Religion. Reden an die Gebildeten unter ihren Verächtern.Ga naar margenoot11 Met dit geschrift wil hij geenszins de religie verachten, maar haar veeleer herstellen. Doch wat voor een religie? Een religie naar romantische snit. De ontwikkelde verachters, de romantische verachters, die de natuur zien als een stuk van de godheid, spreekt hij aan. In feite spreekt Schleiermacher echter niet over religie, maar over religiositeit. Dat is heel iets anders. Religie is het dienen van God; religiositeit is de houding die ik daardoor krijg. Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. Een vader kan huiselijk zijn en toch het grootste deel van zijn tijd buitenshuis doorbrengen. Een vader die altijd thuis zit, is geen goed verzorger van zijn gezin. Huiselijkheid is goed, maar op zijn tijd. De vader die daarnaar handelt is op het goede pad. Wanneer een vader evenwel huiselijkheid aankweekt als levenseigenschap, is dat uit den boze. Zo is religie goed, maar religieus zijn ter wille van de religie is fout, en wordt een vorm van zelfverheerlijking. Religiositeit als cultuur is dan geestelijke make-up, een binnengaan bij ‘Venus’ op de Vismarkt.Ga naar margenoot12
Schleiermacher is prediker der ethiek. Volgens ons betreft ethiek onze gehoorzaamheid aan Gods geopenbaarde wil, het doen van het goede op grond van Gods geboden. Wij ontvangen die geboden van boven af en zijn dus heteronoom. Maar Schleiermacher zegt: als God deel uitmaakt van de wereld, dan komt er geen stem van boven af, maar van binnen uit. Ik moet luisteren naar het universum en daarnaar handelen. Dat universum beweegt en ik beweeg mee. Ethiek is bij hem dieet-ethiek, dat wil zeggen de ethiek is als een dieet dat de dokter voorschrijft, aangepast aan de gesteldheid van de mens. Zo is ethiek bij hem de wetenschap van het leven in overeenstemming met de natuur. Als | |
[pagina 63]
| |
wij met de natuur meetrillen, mee-oscilleren, dan zijn wij Gods natuur deelachtig. Liturgie is dan niet meer een dienen van God, maar een zich geroerd voelen en een zich uitspreken. In mij zingt het, buiten mij ook; in mij zucht het, buiten mij ook. Wij beschouwen liturgie als een publieke dienst aan een rijk van hogere orde. Liturgie is dienst, waarbij onze ziel doelgericht is. Liturgie is géén ontroerend gevoel onder een preek.
Wie dit alles bedenkt, kan zich vervolgens afvragen: hoe komen we tot kennis der waarheid? Men zegt: alle begripskennis is niets waard. Kennis is immers een zaak van gevoel. Schleiermacher heeft zijn boek ingeleid met een kernachtige driedelige spreuk: Geen doel, geen wetenschap, maar gevoel. Hij bedoelt: men moet geen doel nastreven of handelen volgens vaste voorschriften, men moet niet streven naar begripsmatige kennis, maar het gaat om het gevoel. Daarmee wordt niet zoiets als tranengeschrei bedoeld, maar het vermogen tot onmiddellijke kennis.
Daarom moet de Romantiek wel zeggen: omdat alles God is, is de ware kennis niet in formules te geven. Ware kennis is dan het mysterie raden, ‘aanvoelen’ (een typisch romantische term). Kennis is: tussen de regels door lezen. Het heldere begrip is bij voorbaat verdacht. Zo wordt het klare, duidelijke woord bij Schleiermacher met een nevel omgeven; de begrippen gaan weg, en alles wordt mysterie, dat wil zeggen onklaarheid. Het woord is daarom niets, de muziek alles. De muziek met haar internationale notenschrift is een taal die door iedereen verstaan wordt. Om dezelfde reden is ook het sprookje geliefd bij de Romantiek, want het onttrekt ons aan de bestaande wereld en voert ons een wereld binnen van abstracte pracht. Vroeger was het sprookje alleen voor kinderen, maar nu waarderen grote mensen het ook, omdat het sprookje hen wegvoert uit de wereld van begrippen. Ook in de roman heeft men een typisch middel gezien om het leven uit te beelden en om de mens over te plaatsen in een andere werkelijkheid. De roman is een voertuig van kennismededeling. De dialoog is het middel om met elkaar in contact te komen. Daarin heeft een uitwisseling plaats tussen twee geesten. In een gesprek worden de waarheden van het begin (kennismaking, complimenten) spoedig verlaten, men bereikt een punt waar geen woorden meer te vinden zijn voor de gedachten in ons binnenste. Een innig gesprek eindigt met zwijgen, een volkomen in elkaar zijn. Zwijgen is de hoogste vorm van spreken, want hier slaat de kracht van de een over op de ander. Dat is de hoogste vorm van onmiddellijke kennismaking. Het zwijgen bij de Romantiek is meer dan het woord suggereert. Fichte zegt dan ook niet: in den | |
[pagina 64]
| |
beginne was het Woord, maar: in den beginne was de daad, de kracht, het Ik, dat het niet-ik bepaalt. Een beroemd voorbeeld van deze levenskunst is de Faust van Goethe.Ga naar margenoot13 Hij klaagt dat hij alles kwijt is. Hij heeft alles begripsmatig onderzocht, maar is nog niets wijzer geworden. Daarmee duidt Goethe het afscheid van de wetenschap aan! Fausts bijbel ligt open bij Joh. 1:1. Mefisto komt binnen en zegt dat hij die woorden van de Johannes-proloog niet langer moet geloven, want in den beginne was de alkracht, de daad. Faust gelooft dat hij in zich had de kracht om beter te worden, en begint dan aan het ontginnen van heidegrond, louter uit altruïsme. Nu is Faust tevreden, nu kent hij geluk, maar nu moet hij ook aan de voorwaarden voldoen die Mefisto gesteld had, namelijk dat de duivel zijn ziel mocht hebben als hij éïn uur tevreden en gelukkig was. Nu is het zo ver. De engelen komen nu echter zijn ziel binnenhalen in heerlijkheid, want zijn harteklop is ingesteld op de klop van het universum. De rozenblaadjes strooiende engel, waarvoor Mefisto op de vlucht slaat, is het symbool van de Alkracht. De Alkracht in de wereld is ook de Alkracht in Faust zelf. Accenten mogen verschillen, maar in de grond van de zaak zijn alle mensen gelijk, bozen en goeden. Er is geen verschil tussen niet-wedergeborenen en wedergeborenen. Bij Goethe is Mefisto een figuur die het midden houdt tussen God en Satan, een variatie op de engelenwereld. Hij is alleen maar een beetje ondeugend, maar God vindt hem nog wel sympathiek. Kwaad is immers een variatie op goed, en omgekeerd. Alles is een eenheid. Alles is God en God is alles.Ga naar margenoot14
Evenzo is het WeihnachtsfeierGa naar margenoot15 van Schleiermacher een typisch voorbeeld van romantisch denken. Schleiermacher beschrijft hierin een kerstfeestviering van enkele fijnbesnaarde mannen en vrouwen. Ook was een klein jongetje in die vriendenkring aanwezig. Dat dit een gezelschap was van mensen die openstonden voor het mysterie, die aanvoelden - dat behoeft geen betoog. Het ‘absolute-ik’ speelt op de klavieren van die gevoelige zielen. In deze sfeer werd de Algeest zich bewust. Het sprak dus vanzelf, dat het kindje ‘Christuskindje’ werd. De meest devote vrouw werd de moedermaagd. Een der mannen werd Jozef, en de overige vrienden werden herders. Men dacht zich dat niet slechts zo in, maar men beleefde dat als hoogste werkelijkheid. Er is geen God die in de wereld komt, maar God komt uit alles op. Men wordt zijn eigen God, zijn eigen Christus. Het pantheïsme wordt hier panchristicisme. Als ik namelijk zeg: alles is God, dan zeg ik ook: alles verlost zichzelf. Dat is de grondgedachte van de Faust. Gelijk God zich ontplooit vanuit zijn eigen spanningen, zo ontplooit en verlost de mens zichzelf.
Als zodanig is de Romantiek een immanentiefilosofie en ein- | |
[pagina 65]
| |
digt zij in de mens als een autark en autonoom wezen. De Romantiek behelst een begrippenstelsel dat radicaal het geloof verloochent. In de diepste grond is zij afgoderij. Zij moet wel eindigen in zelfgenoegzaamheid. Wij kunnen God alleen maar in waarheid dienen als wij tegenstellingen zien van genade en zonde, van Gods hemelhoog en ons aardelaag. Op Kerstfeest zijn zij door Gods wil tot harmonie gebracht voor hen die Hij heeft liefgehad. De Romantiek is niet alleen een aandoening, maar veel meer een niet ‘aandoen’ van Jezus Christus, zoals Paulus ons dat leert.Ga naar margenoot16
aantekening 1 Hier valt te herinneren aan het literair-historisch belangrijke werk van D.J. van Lennep, Verhandeling over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding, 1827, dat mede de stoot heeft gegeven tot het ontstaan van de Nederlandse historische roman. - David Jacob van Lennep (1774-1833), dichter en toneelschrijver, hoogleraar klassieke letteren te Amsterdam. Zie: NNBW, I, kol. 1265-1267. |
|