Cursus bij Kaarslicht. Lezingen van K. Schilder in de laatste oorlogswinter. Deel 2
(1998)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
14 Het getuigenis van de Heilige GeestWanneer wij spreken over het getuigenis van de Heilige Geest raken wij een kwestie aan die wel niet rechtstreeks in verband staat met de huidige kwesties in de Gereformeerde Kerken, maar die reeds lang de aandacht spande en de meningen verdeeld hield en die op de achtergrond lag van menig conflict. Ik geloof daarom dat wie zich interesseert voor de hedendaagse vragen en daarvan de achtergrond zoekt, zich met het getuigenis van de Heilige Geest moet bezighouden. Ik zal vanavond eerst spreken over het Geestesgetuigenis aangaande de Schrift als Gods eigen Woord, dan zal ik een zijsprong maken, zoals prof. Hepp die maakte toen hij sprak over het Geestesgetuigenis in algemene zin, en tenslotte zal ik spreken over het getuigenis van de Heilige Geest over het kindschap Gods.
Allereerst dus het Geestesgetuigenis aangaande de Schrift als Gods eigen Woord. Wij als gereformeerden gronden ons geloof op en reguleren het naar wat de Schrift zegt. Ds. Netelenbos die in 1920 de kerken in beroering bracht, verontrustte de gemoederen ook door een brochure, waarin hij een zwenking maakte van de gereformeerde naar de toenmalige ethische richting, volgens welke de grond van het geloof in onszelf ligt.Ga naar margenoot1 Deze ethische richting, die veel invloed had, kenmerkte zich hierdoor dat ze het zwaartepunt niet zocht in het zogenaamde object, maar in het zogenaamde subject, - deze termen blijven nu onbesproken. De gereformeerde zegt: de grond van mijn geloof ligt buiten mij, in het object dat de Heilige Schrift is, omdat die Schrift Gods eigen Woord is. De aanhanger van de ethische richting zegt: welneen, de grond van het geloof ligt in het subject. Er is een algemeen geloof van de gemeente dat in de bijbel Gods Woord is. Zo ligt de grond van het geloof tenslotte in het subject zelf. De gereformeerden zeggen: alles wat in de Schrift staat is Gods Woord. Ik ben geen rechter over de Schrift dat ik zou kunnen uitmaken wat Gods Woord is: de bijbel getuigt zelf Gods Woord te zijn. Dus mijn geloof in de Schrift rust alleen op de bijbel zelf. Dit is consequent. De ethischen zeggen: in de bijbel is Gods Woord, er is in de bijbel erg veel dat helemaal Gods Woord niet is. Er zijn in de bijbel heel wat vergissingen en fouten, kortom de bijbel is een boek waarin veel verkeerds staat. Toch moeten we de bijbel niet opzij- | |
[pagina 51]
| |
gooien, want het is een mooi boek, waarin de stem van God gehoord wordt. De gemeente begrijyt dat heel goed; om uit te maken wat korst is en wat kern, wat periferie en wat centrum is, moet de gemeente kritisch over de bijbel oordelen. De gemeente houdt dan over de kern, die echt Gods Woord is. Zo moet de mens als rechter van de bijbel optreden. De grond van het geloof komt dan te rusten in het subject zelf. Nu voelt ge meteen dat wij hier staan voor een interessante en diep ingrijpende kwestie. Wanneer ik zonder meer de vraag had gesteld: wat is eigenlijk de grond van het geloof?, dan had u misschien gezegd: het raakt me niet. Maar wanneer ik laat zien, al is het in enkele woorden, dat hier het conflict lag tussen ds. Netelenbos en de Gereformeerde Kerken, wordt het voor ieder een kwestie van levend geloof. Ik hoop dat het hierdoor reeds duidelijk is dat we de kwestie niet voorbij kunnen gaan. Wanneer we nu zeggen: de bijbel is zelf grond van ons geloof, dan zouden we het antwoord als afgerond kunnen beschouwen en klaar zijn. In zekere zin is dat waar. De bijbel is autopistos, betrouwbaar in zichzelf. Zoals God onbewijsbaar is omdat Hij, als Hij werkelijk God is, liggen moet boven onze rede, zo moet ook de bijbel als Woord Gods onbewijsbaar zijn, dat wil zeggen niet van buitenaf bewezen kumen worden. Als ik geloven ga, dan krijg ik achteraf een ‘bewijs’, dat is een getuigenis, dat de bijbel Gods Woord is, en de bijbel geeft dat omdat hij deelt in Gods eigen autoriteit. Dus de gelovige krijgt nog nadere bewijzen dat de Schrift Gods Woord is, maar die bewijzen zijn ‘consciëntie-bewijzen’ en geen bewijzen in logische zin. Wie heeft, aan die zal gegeven worden: wie gelooft, krijgt het bewijs toe, binnen het geloofskader. Maar wie niet heeft, van die zal genomen worden ook wat hij heeft: de ongelovigen zullen ontnomen worden ook de zogenaamde Godsbewijzen. Ik zou nu kunnen herhalen dat ik eigenlijk klaar ben als ik zeg: ik geloof in de bijbel op grond van de bijbel en zijn getuigenis zelf. Toch ben ik niet helemaal klaar. Er zijn nog twee kwesties die besproken moeten worden. In de eerste plaats de kwestie van de verhouding tussen de bijbel en de Heilige Geest. En in de tweede plaats de kwestie van de betrekking tussen de Heilige Geest en mijn consciëntie.
Eerst de kwestie bijbel - Heilige Geest. Ik ben dáárom niet klaar met de kwestie omdat wie bijbel zegt, tegelijk ook Geest zegt. De bijbel is geen dood boek. De bijbe1 is Gods Woord, ingedragen door de levende bediening van God zelf door de kerk, en de Heilige Geest paart zich eraan. Wie Woord Gods zegt, zegt Heilige Geest. De Heilige Geest draagt het Woord de wereld in, brengt het in de harten van mensen, slaat er een bres mee in de harde mensenharten. Ik kan niet zeggen: geef mij de bijbel maar, en houd jij de Heilige Geest, of: | |
[pagina 52]
| |
geef mij de Heilige Geest en houd jij de bijbel. Wie de Geest heeft, heeft de Schrift, en wie de Schrift heeft, heeft de Geest. Dus wanneer ik zeg: ik geloof de bijbel op grond van Gods Woord, heb ik meteen gezegd: ik geloof de bijbel op grond van de Heilige Geest. Omdat Geest en Woord levend zijn, en het leven van de een doordrongen wordt van dat van de ander, kan ik al dadelijk stellen: er is een Geestesgrond als er is een Schriftgrond.
Nu de kwestie van de Heilige Geest en mijn consciëntie. Als mijn geweten niet met hersengymnastiek en ook niet bij wijze van conclusie, maar met een kracht die onontkoombaar is, zegt: de Schrift is Gods Woord, dan is er wat met mijn consciëntie gebeurd. Als ik tot de bijbel echt en grondig ‘ja’ zeg, is in mijn consciëntie iets gaande gemaakt door Gods Geest zelf, want de tegenstand van mijn vlees wordt niet overwonnen door zachte overreding, maar alleen door de Heilige Geest, die volgens de Dordtse Leerregels in het hart moet binnendringen en zo het leven uit de dood vandaan moet roepen. Dan pas zeg ik ‘ja’ tot de bijbel als zijnde Gods Woord. De vraag blijft dus bestaan: wat is het getuigenis van de Heilige Geest? Als de bijbel getuigt van zichzelf: ik ben Gods Woord, is dat wat wij noemen ‘Schriftgetuigenis’. Als bovendien de Geest getuigt dat de bijbel Gods Woord is, wat is dan dat getuigenis van de Heilige Geest? Geloof ik nu de bijbel, omdat de Geest in mij getuigt of doordat de Geest in mij getuigt? U gevoelt het verschil. Ik zal het u trachten te verduidelijken met een voorbeeld. Neem de vaderlandsliefde. Ik heb eens als jongen van veertien jaar in de Bovennieuwstraat in Kampen getwist over vaderlandsliefde. Ik zei toen: ik geloof dat mijn vaderland mijn liefde waard is doordat ik erin geboren ben. Toen zei de ander: Neen, het vaderland is je liefde waard omdat je erin geboren bent. Het is je plicht het lief te hebben. Ik geloof dat hij gelijk had. Dus: doordat en omdat hebben verschillende betekenis. De Geest getuigt nu op twee plaatsen: ten eerste in de bijbel, ten tweede in mijn consciëntie. Wanneer ik zeg: ik geloof in de bijbel op grond van het zelfgetuigenis van het Woord, is dat omdat de Geest het getuigt. Maar als in mijn consciëntie de Geest getuigt, wat moet het dan zijn: omdat of doordat. Dat is de Achilleshiel. Wanneer ik zeg: omdat, is de grond van mijn geloof in mij gelegd. Dan volg ik voor 50% de ethische richting. De ethischen en de modernen willen voor 100% de grond leggen in de mens, maar ik leg voor 50% de grond in mijzelf. Mag dat? Is dat juist? Is dat de bijbel recht doen? Is dat God recht doen, die zegt: de grond ben Ik zelf? Ziet u: het is een interessante kwestie. Men heeft gezegd van de gereformeerden: hun Achilleshiel ligt in de leer van het geloof aan het getuigenis van de Heilige Geest in de consciëntie.Ga naar margenoot2 | |
[pagina 53]
| |
Nu, ik kan het vraagstuk ook zo stellen: als de Heilige Geest in mij getuigt en in mijn consciëntie uitspreekt: de bijbel is Gods Woord, wat heb ik dan eigenlijk aan de Geest, en wat aan de bijbel? Ik zei zoëven: je gaat fifty-fifty doen als je zegt: ik geloof in de bijbel omdat de Geest getuigt in mijn consciëntie dat de bijbel Gods Woord is. Ik kan ook anders rekenen. In de bijbel zijn 66 boeken. Deze zeggen: wij zijn Gods Woord. Nu moet ik nog een boekje nr. 67 in mijn hart hebben door de Geest, en dan is het klaar: de bijbel is Gods Woord. Ik kan het ook zo uitdrukken: de bijbel heeft 1000 uitspraken: ‘ik ben Gods Woord’. Dat helpt mij niet. Nu zegt de Geest in mijn hart: de bijbel is Gods Woord - uitspraak 1001 - en op grond daarvan ga ik geloven de 1000 uitspraken die in de bijbel liggen. Is dat in orde? Wij rilden zo straks een beetje bij dat fifty-fifty, maar wanneer je rilt van fifty-fifty moet je ook rillen bij 1/67 of 1/1001. Als God God is, moet het radicaal uit zijn met alle delerij. De grond van mijn geloof ligt alleen in wat God zegt. Nu is de vraag deze: spreekt God in een 67e boek of in een 1001e uitspraak of in de bijbel alleen? Ik kan met mijn consciëntie geen steek opschieten zonder de bijbel. In mijn consciëntie-getuigenissen kan de Heilige Geest werken, maar ook de Satan. Daarom heb ik altijd mijn consciëntie-getuigetus te toetsen aan de bijbel, eventueel dus ook de uitspraak die ik zou willen aanduiden als uitspraak van God nr. 1001 of boek nr. 67. Indien de Geest in mij getuigt, ben ik volkomen zeker, want de Geest is God, de Geest geeft een portret van zichzelf in de Heilige Schrift, en ik kan die lezen. Ik kan dus nooit in mijzelf iets lezen en verstaan of ik moet, om te weten of het goed is, het vergelijken met de bijbel. Daarom zou ik toch, zelfs voor die uitspraak nr. 1001, zelfs voor dat boek nr. 67, terug moeten naar de uitspraken 1-1000 en de boeken 1-66. Daarom: mijn consciëntie kent geen geïsoleerde fragmentarische getuigenissen. De Heilige Geest oefent in mij een kracht, een werking waardoor ik de bijbel als Gods Woord geloof. Ik geloof dat de bijbel het Woord Gods is, omdat de bijbel het zelf zegt en doordat de Geest in mij het geloof werkt, waardoor ik op de bijbel amen zeg. ‘Doordat’ moet dus worden gereserveerd voor het getuigenis van de Heilige Geest in het hart. Wat die Geest doet is niet een supplement bij de bijbel, maar een kracht en een werking, waardoor Hij me ertoe dwingt mij onder het Woord Gods te bukken, dat rechter is over mijn consciëntie. Nu zeggen sommigen: dat kan niet juist zijn. Het Geestesgetuigenis is niet een kracht, een werking, maar een inhoud, want in 1 Johannes 5:6 staat: Het is de Geest die getuigt dat de Geest de waarheid is. Dat duidt dus een eigen inhoud aan. Er is een Geestesgetuigenis met deze inhoud: de Geest is de waarheid. Nu kan het Griekse woordje hoti, dat door ‘dat’ in de Statenvertaling weergegeven is, ook ‘omdat’ betekenen.Ga naar margenoot3 Wie het zo ver- | |
[pagina 54]
| |
taalt is met die uitspraak ineens klaar. Er staat immers niet: de Geest is het die getuigt dat Hij zelf (autos) de waarheid is, maar: de Geest is het die getuigt omdat de Geest de waarheid is. Daarom is dit geen Achilleshiel in onze theologie. De grond van mijn Schriftgeloof ligt buiten mij, geen supplement bij de bijbel heb ik nodig; de bijbel hangt op dit punt niet aan mijn consciëntie, maar mijn consciëntie hangt aan de bijbel.
We gaan nu over tot het Geestesgetuigenis in algemene zin. Prof. Hepp heeft daar een dissertatie over geschreven.Ga naar margenoot4 Deel I van zijn werk is verschenen, het beloofde tweede deel is er nooit gekomen. In die dissertatie komen kwesties aan de orde die van grote betekenis zijn. Het proefschrift verscheen in de tijd dat men bij ons dacht: wij zijn zo ongeveer toe aan het kennisprobleem. Het kennisprobleem bestaat inderdaad. Het is de vraag of wij het oplossen moeten, maar als wij dat moeten doen, moet het gebeuren in geloof aan de Heilige Schrift. Prof. Hepp dan vond een algemeen Geestesgetuigenis uit, waardoor wij geloven gaan in algemene, centrale waarheden. Volgens prof. Hepp kunnen wij op die manier het kennisprobleem benaderen. Bij het kennisprobleem gaat het over deze vraag: hoe krijgen wij kennis? Twee hoofdstromingen zijn er te onderscheiden in de beantwoording hiervan. De eerste richting zegt: de werkelijkheid ligt voor je ogen als een Gegen-stand, als een ob-jectum. Zoals door een fotograaf een voorwerp dat zich vóór het toestel bevindt, gefotografeerd wordt, zo ook komt de werkelijkheid buiten ons naar ons toe en wij krijgen een soort kopie ervan in ons binnenste, waardoor wij die werkelijkheid leren kennen. De kennis van de mens is niet anders dan een afbeelding van de werkelijkheid buiten hem. Daartegen opponeerde Kant.Ga naar margenoot5 Hij zei: het is juist andersom. Wij krijgen niet van binnen een portret van de werkelijkheid buiten ons, maar in ons is de oer-kennis, en de hele wereld komt eigenlijk op uit ons binnenste. Wij projecteren ons in de wereld buiten ons. De oer-kracht, de oer-grond van onze kennis ligt in ons zelf. Aan de gereformeerde universiteit van Amsterdam zei men enkele tientallen jaren geleden: het zit eigenlijk zo, dat de Geest van God in ons hart het getuigenis geeft. Dit heeft geen eigen inhoud, maar een verzekering van centrale waarheden. Als wij de wereld ingaan, hebben we allemaal een algemeen Geestesgetuigenis. Daarom ‘kennen’ wij allen ook. Dat getuigenis van de Geest is onweerstandelijk en onverliesbaar. Nu is ‘onweerstandelijk’ eigenlijk van ouds geen gereformeerde term. De term is van de remonstranten afkomstig. De gereformeerden spraken van onoverwinnelijk: de Geesteskracht is niet te overwinnen. Dit nu daargelaten, de term onweerstandelijk is ingeburgerd, en is ook in prof. | |
[pagina 55]
| |
Hepp's geest geweest toen hij zei dat wie aan die centrale waarheden twijfelde, eigenlijk tegen zichzelf in redeneerde. Wat nu het Schriftbewijs voor het algemene Geestesgetuigenis aangaat, dit wordt gevormd door 1 Johannes 5:6, een tekst die reeds door ons is besproken en die, naar wij zagen, niet tot bewijs kan dienen, en door Genesis 6:3: ‘Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens’. Nu is volgens prof. Aalders en andere exegeten de vertaling van het hebreeuwse woord dat in de Statenvertaling met ‘twisten’ is weergegeven, onjuist. Er staat in het hebreeuws eigenlijk ‘blijven’. De betekenis van deze tekst is dan volgens prof. Aalders: Ik zal mijn Geest, die 's mensen levensgeest is, aan hem onttrekken, Ik zal aan het menselijk leven op aarde een einde maken.Ga naar margenoot6 Ook deze tekst is dus als grond voor de theorie van een algemeen getuigenis van de Heilige Geest vervallen. Trouwens, men moet niet op zulke gronden dergelijke geweldige dingen funderen. Bovendien vind ik deze bijdrage over het kennisprobleem erg gevaarlijk. Allereerst omdat ze serieus bedoelt Kuypers gemene-gatie-theorie uit te werken - of Kuyper het er mee eens zou zijn is een tweede kwestie. En in de tweede plaats: wie beweert dat alle mensen in hun hart algemene Geestesgaven hebben, verkondigen de leer van de aangeboren ideeën. Toen Bavinck in Kampen kwam, had hij erg veel op met een boek van dr. C. Bellaert Spruyt, Proeve van eene geschiedenis van de leer der aangeboren begrippen.Ga naar margenoot7 Bavinck poneerde toen dat wij de grondstellingen van alle wetenschappen aannemen krachtens haar eigen evidentie, en gebruikte toen nog de term ‘aangeboren begrippen’.Ga naar margenoot8 Later is hij daarvan grondig genezen. De gereformeerden hebben alle eeuwen door moeten vechten tegen de leer van de aangeboren ideeën. Die leer werd voorgestaan door CartesiusGa naar margenoot9 en anderen. Cartesius zei: u kunt bij mij terecht; ik geloof dat men aangeboren ideeën heeft. Je hebt niet nodig een brug te slaan buiten je, je hebt kennis in jezelf. Je hebt hoofdbegrippen van God, wereld enz. Onze vaderen zeiden toen: dat gaat niet. Zij begrepen heel goed dat hier het zwaartepunt verlegd werd van het object naar het subject, dat men volgens de leer van Cartesius geen bijbel nodig had, en vooral geen wedergeboorte. Maar zij vergaten dat zij zelf ook kort na de Reformatie van ‘aangeboren ideeën’ gesproken hadden. Geen wonder ook. Ieder die reformeert is in het begin als eerlijke zoeker verlegen met veel zaken. Toen de reformatoren begonnen was er ook bij hen nog veel scholastiek en bijgeloof, en heel langzaam pas kwam de wagen in het goede spoor. In de reformatietijd verdedigde men nog een massa verkeerde stellingen, en één ervan was dat de mens algemene indrukken had; dat de mens het besef had dat God bestaat, dat Hij machtig is, wijs, enz. God spreekt volgens onze vaderen in verschillende boeken: in het boek der natuur, in het boek der geschiedenis, in het boek der consciëntie, en ook in | |
[pagina 56]
| |
de bijbel. Elk van die boeken heeft een eigen inhoud. De gereformeerden uit die eerste tijd zeiden dat er algemene kennisinhouden waren. Maar toen Cartesius kwam ontstond er voor de kerk een tragische situatie. Men ging toen bestrijden wat men zelf op de catechisatie geleerd had. Men zag de consequenties van zijn eigen leer, en vanaf die tijd is er geworsteld om af te komen van de leer van de aangeboren ideeën en de centrale waarheden. Daarom ben ik zo benauwd voor de aangeboren ideeën en voor iedere theorie van centrale waarheden. De natuurlijke mens ‘houdt ten onder’Ga naar margenoot10 wil niet, werpt van zich af alle centrale waarheden.
Tenslotte zullen we nog spreken over het getuigenis van de Heilige Geest over het kindschap Gods. Voor dit getuigenis ziet men het bewijs in bijbeluitspraken als Romeinen 8:16: ‘Deze Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn’, en Romeinen 8:26: ‘De Geest komt onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen’. Over de vraag van het getuigenis van de Heilige Geest over het kindschap Gods is onder ons getwist toen de kwestie opgeworpen werd van het zelfonderzoek. Men zei: het zelfonderzoek moet een zaak apart zijn, je moet hebben een consciëntie-getuigenis dat in jou de Heilige Geest werkt en dat het dus in orde is. Op de synode van Amsterdam in 1936 was er een voorstel van prof. H.H. Kuyper tot het doen van een uitspraak van deze aard: zelfonderzoek, geloof en bekering zijn noodzakelijk. Toen is door ons gezegd: de volgorde moet zijn: geloof, bekering, zelfonderzoek.Ga naar margenoot11 Zelfonderzoek is een daad van geloof. Alle actie moet zijn een actie van geloof. Wat niet uit het geloof is, is zonde. De Heidelbergse Catechismus zegt in vraag en antwoord 91: wat zijn goede werken? Alleen die uit een waar geloof - dat is de bron - naar de wet Gods - dat is de maatstaf - alleen Hem ter ere geschieden - ziedaar het doel. Het zelfonderzoek is een werk van het menselijk bewustzijn. Ik moet dus ook in mijn zelfonderzoek een geloofshandeling doen. Al mijn spreken over God, ook over de Heilige Geest, die in mijn hart aanwezig is, moet een spreken zijn in geloof. Ik moet God uit God geloven, ik moet God uit God constateren. Ik geloof dat God in de bloem is die daar te bloeien staat, omdat God het zegt in zijn Woord. En zo alleen kan ik ook geloven dat Hij in mij aanwezig is, omdat Hij het zegt in zijn Woord. Maar, zegt men, de Geest getuigt toch dat wij kinderen Gods zijn? Ja zeker, maar: door de Schriften. Als Hij me geeft het geloof, waardoor ik op de Schriften amen zeg, is mijn geloof een geloofswaarheid zelf geworden; dan is mijn geloof een geloofsinhoud zelf. Dat ik zelf participeer in de omgang van God met zijn schepping en zijn kerk is een geloofswaarheid. Wat de Geest doet, is het openen van mijn oren en van mijn | |
[pagina 57]
| |
hart voor het getuigenis dat de bijbel zelf geeft aangaande mijn kindschap van God. Daarmee klopt wat in Romeinen 8:15 staat: ‘wij hebben niet ontvangen de Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze, maar de Geest der aanneming tot kinderen, waardoor wij roepen: Abba, Vader’. Het getuigenis van de Geest in vers 16 is niet anders dan in vers 15: het is de werking van de Geest in ons, waardoor wij geloven wat de Schrift zegt aangaande ons kind-zijn van God. Wanneer ik zeg: Abba, Vader, heb ik al gezegd: ik ben kind. Ik heb geen boekje nr. 67 nodig om te weten dat ik kind van God ben. Geen nieuwe influistering of uitspraak van de Heilige Geest is dus in deze tekst bedoeld. De Geest werkt in ons door het Woord; daardoor gaat onze geest getuigen dat wij kinderen Gods zijn. En dan oefent de Geest weer een werking in ons door het Woord en de sacramenten, waardoor wij des te sterker verzekerd worden. Zo staat het ook met vers 26, waarin gezegd wordt dat de Geest zelf voor ons bidt met onuitsprekelijke zuchtingen. Paulus heeft gezegd dat heel de schepping zucht onder de dienstbaarheid aan het verderf, en dat ook de gelovigen zuchten en met sterk verlangen wachten op de verlossing van hun lichaam. De hele schepping zucht dus door de kracht die in haar werkt. Zoals een bloen zich uitstrekt naar het licht, zo werkt ook in ons een kracht waardoor wij zeggen: Abba, Vader. Wij bidden, de Geest bidt en zegt de woorden met ons mee, breder en inniger. Het is dus tdet anders dan dit: in alle creatuur, dus ook in ons zelf, keert God tot Zichzelf, roept God tot God. Het is altijd weer het spreken van wat in de bijbel ons gezegd wordt. Zo hebben wij in heel de linie het gereformeerde denken te vinden, dat het niet in het subject zit. Maar, zegt men, je hebt zo de mensen iets afgenomen, je hebt ze alleen mogelijk gemaakt een onderzoek naar hun ‘stand’ te doen. Daaronder wordt dan verstaan de vraag hoe ik leef, of ik in het bidden sterk ben of zwak, of ik in de heiligmaking vorder of achteruitga, de vraag of ik sta oy de hoogte die God eist. Het onderzoek naar de ‘staat’ is zo uitgeschakeld. ‘Staat’ duidt hierin aan mijn rechtspositie: ben ik rechtvaardig, is mijn schuld vergeven? Je mag dus alleen naar je ‘stand’ vragen. Het heeft maar een haar gescheeld of door de synode van Utrecht 1942 was uitgesproken dat ook een zelfonderzoek naar de staat noodzakelijk was. Nu zijn staat en stand wel te onderscheiden, maar niet te scheiden. Is de staat goed, dan is je stand goed. Je moet je staat geloven, dat maakt je stand in orde. Nooit mogen wij ons beperken tot de standskwestie, met verwaarlozing van de staatskwestie. Met de staatskwestie lnoet ik beginnen. Mijn staat ligt vast, mijn staat van het bondeling zijn, van het hebben van de beloften - mij komen de beloften toe. Mijn geloof aan deze staat is een opwekking voor mijn stand. Alle andere zelfonderzoek legt de nadruk op het subject, en grondt de zekerheid in het subject. | |
[pagina 58]
| |
Geen enkele dokter wil zijn eigen vrouw behandelen: hij staat tegenover zijn vrouw niet objectief. Dwaasheid is het te zeggen: je moet je ziel onderzoeken. Alle mensen doen aan zelfonderzoek, niemand kan het laten. Maar de een doet een schriftuurlijk zelfonderzoek en de ander een onschnftuurlijk zelfonderzoek. Het zelfonderzoek kan een middel zijn in Satans hand om je te bedriegen. Daarom ben je zonder de maatstaf van cie bijbel verloren. Er is dus niet een dilemma: wel of geen zelfonderzoek, maar het dilemma is dit: is mijn onderzoek van mijzelf rechts of links gericht. Alleen dan is het goed, wanneer het geschedt uit geloof, naar de wet Gods, Hem ter eer. |
|