Cursus bij kaarslicht. Lezingen van K. Schilder in de laatste oorlogswinter. Deel 1
(1997)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
5 Christologische predikingDéze aankondiging van het onderwerp van vanavond, houdt in zich een kritiek op de aankondiging van verleden week, toen gesproken werd over christocentrische prediking. Christocentrische prediking wil immers zeggen, dat Christus in het middelpunt staat van de preek. Maar dat mag eigenlijk niet: niet Christus, maar God moet het middelpunt zijn. Wij mogen Christus niet in de weg staan, door te zeggen: U bent het middelpunt, wanneer Hij zelf zegt, dat Hij het middelpunt níet is. Christus was zelf dienstknecht en alles wil Hij de Vader subordineren. Zichzelf in de eerste plaats. Beter is het te spreken van christologische prediking. Met christologisch geef ik aan dat ik God alleen ken in Christus, zijn Zoon. Ik heb kennis van God door Christus en in gemeenschap met Christus, die ons de Vader bekendgemaakt heeft en door Hem komt mijn denken en spreken over God in goede baan. Zo is de prediking theocentrisch en christologisch. Nu willen we het vanavond in het bijzonder hebben over de christologische prediking van historische stoffen uit de bijbel. Wij onderscheiden in de bijbel historische, dichterlijke, profetische en leerstellige boeken. Deze onderscheiding is maar gedeeltelijk juist, want in de historische boeken komen ook leerstellige gedeelten voor, enz. In de meeste bijbelboeken komt van elk element wel iets voor, maar in hoofdzaak kunnen toch de bijbelboeken ingedeeld worden als boven aangegeven. Nu gaat het over die gedeelten, die geschiedenis bevatten en als tekst genomen worden voor de prediking. Eerst iets over die term prediking. Met betrekking tot Karl Barth kan worden opgemerkt, dat bij hem de theologie opgaat in de prediking. Dat is ook gezegd door prof. Van der LeeuwGa naar margenoot1: theologiseren, theologisch spreken is prediken. De prediking is volgens hem niet zozeer een betoog als we een getuigenis en daarom: de kansel geeft ‘getuigenis’. Nu moeten we met de term getuigenis heel sterk oppassen en vooral wanneer tussen getuigen en betogen een tegenstelling gemaakt wordt. Preken is niet getúigenis geven, waarbij alles van het subject afhangt en zó, dat het in tegenstelling staat met discursief, begripsmatig denken. In het verhaal over Zichzelf geeft God houvast in de vormen van discursief denken. De prediking komt terug met de belijdenis der kerk en geeft de inhoud daarvan | |
[pagina 49]
| |
weer. Daarom kan en mag de prediking geen tegensteiling vormen met discursief denken en dus is de prediking geen getuigenis in bovengenoemde zin. Wel kan de term ‘getuigen’ behouden worden, mits verstaan in de zin van: voor een rechtbank de waarheid spreken. In die zin kan men de prediking min of meer getuigenis noemen. Maar de theologie is zo niet te noemen. Wanneer ik dus vanavond spreek over christologische prediking, dan wil ik me alleen concentreren op de arbeid die de dienaar des Woords, geroepen door de kerk, op de kansel verricht: het met ambtelijk gezag ontvouwen (discursief) van het Woord. Nu is elke stof uit de bijbel theocentrisch en christologisch. Daarom moet het in de prediking niet gaan over de belevenissen van de christen: de preek mag nooit het verhaal van een mens zijn. De daden Gods moeten de inhoud van de prediking zijn, in het bijzonder die van de zending van de Zoon in de wereld en van de arbeid die door de Zoon in de kracht Gods in de wereld is verricht. Hierover was in onze kring nooit verschil van mening. Er kwam pas verschil toen in De Reformatie enkele artikelen gepubliceerd werden over de prediking van historische stoffen.Ga naar margenoot2 De gedachten daarin uitgesproken, vonden weerklank bij een deel van het gereformeerde volk en in de loop der jaren zijn veel dominees, vooral jongere, met deze gedachten ernst gaan maken. Daartegen kwam een scherpe reactie. Men zei: wanneer men de historische stoffen op de aangegeven wijze behandelt, verliest men zich in spitsvondigheden en eenvoudige waarheden laat men schieten. De prediking over historische stoffen moet voorbeelden halen en leringen putten uit het leven van bijbelheiligen. De kwaliteiten van bijbelheiligen zijn voorbeelden voor de kerk. Job is een exempel van lijdzaamheid. Jozef van kuisheid of van duldzaamheid (je kunt er alles van maken). Ik geloof dat de door de voorstanders van de laatste methode uitgebrachte kritiek op christologische prediking grotendeels voortkomt uit onmacht. Er is een gevaar dat je spitsvondig wordt. Christologische prediking kàn verkeerd gaan, maar exemplarische gaat altijd verkeerd. Altijd hebben we de roeping ons af te vragen welk verband er is tussen de tekst en Christus, die in de wereld komt of is gekomen.
Bij de behandeling van de christologische prediking over historische stoffen moet ik eerst even spreken over de vraag wat geschiedschrijving eigenlijk is. Niet, omdat in de preek geschiedbeschrijving moet worden gegeven. Een preek is geen brochure uit een cultuurhistorische reeks. Een preek is geen wetenschappelijk object van studie. Nooit is een preek kerkrechtelijke, kerkhistorische of openbaringshistorische wetenschap. Een preek is niet wetenschappelijk ook niet onwetenschappelijk. Wel: niet-wetenschappelijk, maar rustend op theologisch onderzoek. Historiebeschrijving is de laatste tien jaar voortdurend onderwerp van discussie geweest, een gevolg van de overschatting der | |
[pagina 50]
| |
natuurwetenschappen. Men zei: wie geschiedenis beschrijft, geeft een eigen kijk en die kan goed zijn of niet. Je weet het niet zeker of de schrijver een goede kijk heeft. Maar wanneer een natuurkundige verklaart hoe een stok in het water een gebroken lijn vertoont, hoe elektriciteit ontstaat, enz., dan spreekt hij over natuurwetten die in formule gebracht worden in men zegt: dat is af, geen mens kan deze verklaring omvertrekken. Dàt is eigenlijke wetenschap, maar geschiedeniswetenschap en filosofie en theologie is meer kunstwerk. Wij kunnen ons van deze mening weinig aantrekken, maar toch is dat niet juist. Want het waren theologen die het zeiden en bovendien: er steekt waarheid in. Men loopt inderdaad gevaar bij de filosofie en de theologie niet meer te zijn dan een kunstenaar. Een man die muziek reproduceert, is in dat reproduceren subjectief. Ook hij die geschiedenis beschrijft, ontkomt niet aan subjectivisme. Neem eens een stel mensen in een huis en laat ze eens vertellen wat ze op een dag samen beleefd hebben. Ieders verhaal zal weer anders zijn. Dat komt in de eerste plaats doordat iemand weergeeft wat hem het meest interesseert en in de tweede plaats doordat elke waarneming en elke weergave onnauwkeurigheden bevat. Daarom ontkomt men in de geschiedbeschrijving niet aan de nadelige gevolgen van subjectivisme. Niemand kan ook alles vertellen wat er gebeurd is. Wanneer ik tot taak zou hebben om te vertellen wat er gebeurd is met mij tussen zeven en acht uur, kwam ik voor mijn dood niet klaar. Ik zou moeten spreken over mijn ademhaling, het bewegen van mijn spieren, het ontstaan van mijn gedachten, enz. Daarom moet ieder die geschiedenis verhaalt, hoofdzaken geven. Hij moet vertellen wat het ene gebeuren onderscheidt van het andere gebeuren. Wanneer ik de geschiedenis van een bruid vertel in de eerste weken van haar huwelijk, moet ik niet vertellen dat ze 's morgens opstond en haar tanden poetste, maar dàt vertellen wat in die weken essentieel was, in vergelijking met andere tijden in haar leven. Alleen hij is geslaagd in zijn historiebeschrijving, die bij het groeperen van de feiten precies de roos treft, en hoofd- en bijzaken onderscheidt. Het probleem van de historiebeschrijving is ingrijpend bestudeerd door DroysenGa naar margenoot3 en DiltheyGa naar margenoot4 en op scherpe manier hebben eveneens WindelbandGa naar margenoot5 en RickertGa naar margenoot6 het zich ingedacht. Dilthey stelde, in navolging van Droysen, verklaren en verstaan tegenover elkaar. Verklaren doen de natuurwetenschappen. Men ziet de bliksem en hoort de donder, telkens weer, en verklaart nu wat de wetten zijn die donder en bliksem doen ontstaan. Verklaren is het bedrijf en de doelstelling van het natuurwetenschappelijk onderzoek. Maar wie kerkgeschiedenis beschrijft, verklaart niet, maar verstaat. Hij verklaart niet hoe het kwam dat het Calvinisme ontstond, maar hij verstaat het. Hij verstaat hoe een bepaald volk móet reageren op bepaalde verschijn- | |
[pagina 51]
| |
selen. Je moet gevoel hebben voor bepaalde complicaties in een bepaald milieu. Men is als historicus klaar, als men heeft verstaan. Windelband leverde kritiek op Dilthey en maakte onderscheid tussen nomothetisch en idiografisch. Nomothetisch wil zeggen: wetstellend. Een natuurwetenschappelijk man stelt wetten. Hij onderzoekt honderd eieren en stelt vast wat een ei is. Het interesseert hem niet of het ei van deze of van gene kip is. Wie kan vertellen hoe een kip tegenwoordig een ei legt, weet ook hoe een kip in Noachs tijd het deed. Maar de idiografische wetenschap gaat anders te werk. De historicus moet het eigene (idion) beschrijven: hij haalt uit een agglomeraat van gebeurtenissen het eigene van het mensenleven tevoorschijn. Deze onderscheiding is jarenlang geaccepteerd, tot Rickert kwam. Rickert zei: de onderscheiding gaat eigenlijk niet op. Denk aan de maan. Wie deze beschrijft is met natuurwetenschap bezig. De maan gaat op à la minute en gaat onder à la minute. Dus: natuurwetenschap. Maar de maan heeft ook een geschiedenis. Hij is in de loop der jaren afgeplat, heeft erupties gekend, enz. Het kan best zijn dat de historie van de maan beslissend is voor de wetten van de maan op dit ogenblik. De wetten van de maan zijn niet te beschrijven en te verklaren zonder kennis van de geschiedenis van de maan. Rickert zei: het onderscheid ligt in wat het subject doet. De man van de natuurwetenschap gaat van zijn kant uit generaliserend te werk; de geschiedbeschrijver individualiserend. De man van de natuurwetenschap zegt generaliserend: wanneer in mijn huis een kip een ei legt, neem ik aan dat het proces van een ei leggen bij een kip van een ander net zo verloopt. Maar de historiebeschrijver gaat individualiserend te werk. Hij gaat juist algemene zaken individueel toepassen. Een waslijstje bijvoorbeeld is niets bijzonders; het verdient in iemands levensbeschrijving geen vermelding, tenzij het een waslijstje is bijvoorbeeld van Goethe, met spellingsfouten. Een historicus moet in het algemene ding, zoals een waslijstje, het individuele kunnen zien: hij moet het persoonlijke eruit pellen. Op het eenmalige komt het aan; dat moet de geschiedschrijver vertellen. Wat eenmaal geschied is, komt niet meer terug.
Nu hebben gereformeerde exegeten en wij allen de spa in de grond te steken. Wij moeten ons eigenlijk schamen dat wij het eenmalige in de geschiedenis niet eerder gezien hebben; in het bijzonder het eenmalige van de historie die in de Heilige Schrift beschreven is. Wanneer ik spreek van het eenmalige, is dat niet omdat ik grootgebracht ben door Rickert, maar omdat ik grootgebracht ben in de school van de Heilige Schrift. De bijbel leert: alles wat gebeurt, gebeurt maar eenmaal. L'histoire se répète, zegt men. Strikt genomen is dit niet waar. Ik kan het alleen in deze zin zeggen: het mensenhart blijft zichzelf gelijk, of ook: de gebeurtenissen lijken op elkaar. Maar wederkeer is er in | |
[pagina 52]
| |
de gebeurtenissen niet. God is niet aan wetten gebonden, daarom geeft God geschiedenis en wij krijgen daarvan een beschrijving in de historische boeken van de bijbel. In de bijbel is ook alles eenmalig; er is één verbond, één Adam, één val en vloek van Adam, één probleem van schuld en genade, één worsteling van God om zijn Raad te voltrekken en het werelddrama tot een oplossing te brengen, die ons straks verbluft door zijn heerlijkheid en eenvoud. God schijnt soms stil te staan en dan weer haastig verder te werken, maar ook wanneer Hij schijnbaar rust houdt, werkt Hij met haast. Denk aan het veelvuldig gebruik van ‘aanstonds’ bij Marcus. Christus' eerste woord na Pasen is: Ik ben aan mijn hemelvaart toe.Ga naar margenoot7 Als Christus voortjaagt van moment tot moment en van tijdperk tot tijdperk, dan is dat een bewijs dat de historie voortjaagt naar het einddoel. Daarom eindigt de bijbel met Christus' woord: Ik kom spoedig. Wij weten dus bij voorbaat dit ene: God ontwierp en voert uit één groot drama van schepping en redding van de gevallen wereld. Hij heeft zijn eigen tijden en gelegenheden en ook: de tijden en gelegenheden zijn besteld door zijn eigen hand.Ga naar margenoot8 Hij stuurt alles ter wereld heen naar het grote doel: de vereniging van hemel en aarde. Zo is het te verstaan dat de bijbel alles onder dit gezichtspunt heeft gerubriceerd. Alle verhalen in de bijbel zijn één verhaal, alle boeken één boek. Wij hebben als gereformeerden inzake onze Schriftbeschouwing ons geloofsvooroordeel dat zich keert tegen de beschouwing van anderen, die zeggen: de bijbel is een boek van losse gebeurtenissen van Joden uit het Oosten of: in de Schrift gaat het om de kerk van Christus op aarde, of om de eerste ontwikkeling der kerk als christelijke kerk. Wanneer dit waar zou zijn was de bijbel zeer, zeer onvolledig. Want de bijbel vermeldt niets van de nationale beweging der Joden en dat is toch een punt van het meeste belang in hun geschiedenis. En wel geeft de Schrift aardige bijzonderheden over Paulus' zendingsreizen, maar over de reizen van de andere apostelen wordt gezwegen en die hadden toch zeker vermeld moeten worden, wanneer in de bijbel de ontwikkeling der kerk verhaald werd. Waren die beschouwingen over de Schrift juist, dan was de bijbel dus wel een zeer onvolledig historisch boek. Slordig zelfs, immers feiten die de ene evangelist beschrijft in de volgorde a-b, verhaalt de ander in de volgorde b-a. De bijbel geeft niet Israëls nationale historie, maar bekijkt Israëls historie onder kerkaspect. Israël is wel natie, maar allereerst kerk. Wanneer David zegt: ik ben een Oosters sultan, ik ben één uit de reeks van koningen der volkeren en hij beroemt zich op zijn paarden en wagens en grote legermacht en gaat het volk tellen, dan heeft hij de bruid van God geschonden. Israël is in het Oude Testament de kerk, het heeft als taak de schoot te zijn waaruit Christus geboren wordt. Mooi ziet men dat in Openb. 12. Daar wordt gesproken over het zaad van de vrouw en over de draak, | |
[pagina 53]
| |
de oude slang. De draak wacht op het kind dat de vrouw gaat baren, om het te verslinden als het geboren is. Het hele Oude Testament is hier getypeerd; het is één woeden van de draak tegen het vrouwenzaad. Maar toch wordt het kind geboren en voordat de draak zijn klauwen er aan kan slaan, wordt het door God weggerukt. Dat wegrukken begint op Goede Vrijdag en is geëindigd met Hemelvaart. De evangeliën geven geen kerkgeschiedenis; ze zijn geen prediking van de mens Jezus Christus, maar openbaring van God zelf in zijn Zoon Jezus Christus, die straks verhoogd wordt en terugkomt in de Heilige Geest. Dat laatste vertelt het boek van de Handelingen ons. Weinigen hebben Christus' hemelvaart gezien, maar met Pinksteren komt Hij terug, brengt de wagen weer op gang, roept zijn apostelen, zelfs Paulus. Als Christus ons dan getoond is in zijn verhoging en zijn terugkomst, dan kan de bijbel als boek worden beëindigd. Alleen komt er dan nog een laatste boek: de Openbaring van Johannes, een boek dat de geschiedenis van alle eeuwen omspant. De Openbaring is geen boek met jaartallen die na te rekenen zijn, zoals sommige mensen menen. Het boek is te vergelijken met een blokkendoos, waarvan de blokken als ze in de doos liggen precies in elkaar passen, maar waarvan een toren gebouwd kan worden. Het boek beschrijft ons wat er komt. Eerst komen de zeven zegelen, daarna zeven bazuinen, dan zeven fiolen, en tenslotte het eindoordeel. Elke actie spreekt door het getal zeven van Gods volkomenheid. Noch de evangeliën, noch de Handelingen, noch de Openbaring geven kerkgeschiedenis. Christus komt terug. God verschijnt in Hem. Het gaat om Gods komen en terugkomen, in Jezus Christus, met heilshistorisch doel.
Daarom moet de conclusie zijn, dat we in de historische stoffen in de bijbel niet te maken hebben met zogenaamde bijbelheiligen, maar dat het in die stoffen erom gaat aan te wijzen wat het bepaalde verband is tussen het te behandelen gedeelte en het geheel van Gods werken. Maar, zegt men, er staat toch: al wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven en het is een heel mooie taak om te zeggen: die en die bijbelfiguur is een exempel in geloof, gebedsworsteling, in vallen en opstaan; dat is de eigenlijke preekstof bij historische stoffen. Die tekst dat het tot onze lering is geschreven kun je niet ontlopen. Bovendien is daar Hebr. 11, de ‘beeldengalerij’ van gelovigen. Ik antwoord hierop: geen mens zal ontkennen, dat die exemplaren er zijn en niemand ontkent analogie en wisselwerking tussen de ene en de andere mens. Mensen zijn lichamelijk en geestelijk aan wetten onderworpen. De wetten van de ziel zijn eigenlijk natuurwetten. Een voorbeeld uit de bijbel kan ik op verschillende wijze gebruiken. Ik kan het gebruiken bij dogmatische en ethische uiteenzettingen, maar bij historische stoffen moet ik het specifieke van de stof laten zien en het verband met | |
[pagina 54]
| |
de hele openbaringsgeschiedenis, en mag ik niet zeggen: die en die figuur is ons een exempel daar en daar in. Trouwens hoe vind je een maatstaf om uit te maken waarin die figuur een exempel is? Neem Jozef. Volgens sommigen is hij een voorbeeld voor ons in kuisheid, volgens anderen in geduld. Weer anderen zeggen: hij is een prima droomuitlegger. Of ook, als heerser is hij ons ten voorbeeld. Volgens sommigen is hij zelfs een speculant. Wat moet nu voor mij het eigenlijke puntje zijn? Maar, zo verdedigden de aanhangers van de exemplarische prediking hun standpunt, je kunt op allerlei manieren Christus erbij betrekken. Drie manieren past men dan toe. Manier a: de zondaar is gemeen, David is slecht, de Heiland is goed: bij wijze van tegenstelling wordt Christus erbij genoemd. Manier b: wat in de bijbelheiligen op gebrekkige wijze goed is, moet je in Christus laten zien als volkomen goed: op deze manier wordt Christus' excellentie in toepassing gebracht. Manier c: de bijbelse figuren zijn typen van Christus, bijvoorbeeld Jozua, wanneer hij het volk Israël in Kanaän brengt. Nu zijn deze opmerkingen zeker niet zonder waarde, maar het eigenlijke waar het om gaat, wordt voorbij gezien. Het is volkomen waar, dat Christus de volmaakt Zondeloze is, maar wie tot die conclusie komt door Christus te vergelijken met mensen die niet zondeloos zijn, benadert Hem van de verkeerde kant. Hij was heilig door geboorte uit de Heilige Geest. Wie in Christus ziet een negatie van het kwaad, heeft Christus slechts gezien in overtreffende trap. En wat de typen betreft, wij mogen geen beelden maken van Christus. Als God in de Schrift zegt, dat iemand voorbeeld van Christus is, dan is hij het. Maar wij mogen niet uit onszelf willekeurig beelden van Hem maken, dat zou beeldendienst zijn. Bovendien: Christus is Zichzelf. Wij mogen niet Christus willer verklaren door het schepsel, maar moeten het schepsel verklaren door Christus. Altijd moeten wij het einddoel van Gods Woord in het oog houden. Het gevaar dat men hierbij tot willekeur vervalt, is er wel. Het zal ook steeds heel moeilijk zijn een bepaalde draad in handen te krijgen, maar een groot geluk is hem beschoren, die er zich voor inspant. Het resultaat van hen die het jarenlang gedaan hebben, is dat ze het oor van de gemeente hebben en het hart bovendien en het is verschrikkelijk wanneer men tegenwoordig tegen zulk een prediking gaat opponeren.
Christologische prediking wil niet zeggen dat alles op de vleeswording moet worden betrokken. Speciaal op het ambt moet ik letten. Adam was profeet, priester en koning. Na de val hebben de ambten een andere inhoud dan vóór de val. Bij Adam waren de ambten aan elkaar verbonden, ook bij Noach. Maar langzaamaan hebben ze zich ontplooid en zijn ze verdeeld over verschillende personen. Elk wijst heen naar Christus, die de drie ambten | |
[pagina 55]
| |
volkomen heeft. Ik ben een heel stuk gevorderd, wanneer ik heb ontdekt hoe het staat met de ambten, hoe ze ontstaan en hoe ze functioneren. Dat geeft ons de draad in handen voor de christologische prediking. Abraham moet ik niet tekenen als exempel in dit of dat, wanneer ik over een historische tekst preek. Abraham is vader van alle gelovigen en ik ben absoluut verkeerd, als ik spreek alsof hij gelijk stond met een broeder of zuster. Het is dwaas te zeggen: vader en kinderen in een gezin hebben dezelfde wet van ademhaling, ze eten van één menu, enz., daarom mogen de kinderen doen wat de vader doet en daarmee is mijn beschrijving klaar. Vader, moeder en kinderen hebben ieder een eigen taak. Wanneer God tot Abraham zegt: Ik geef u vele volken, enz., dan komt deze belofte tot Abraham als vader van de gelovigen. De belofte is pas vervuld, als die volken na Pinksteren hem gaan toebehoren. Rom. 9-11 is pas te begrijpen indien het op deze manier gelezen wordt. Wij mogen niet zeggen: Abraham voerde een geloofsstrijd toen hij lzaäk moest offeren, zo hebben ook wij onze geloofsworsteling. Wie zo spreekt slaat de mensen neer en is bovendien een grote dwaas. Er is geen deutero-Abraham. De kinderen hebben niet de taak kleine vadertjes te zijn. Dezelfde kwestie speelt ook een rol bij de wonderen. Wie exemplarisch preekt, moet zeggen: Jozef was geduldig, gij moet geduldig zijn; Petrus deed wonderen, gij moet wonderen doen. Dat is consequent Wij moeten in het oog houden, dat het wonder dient om de aandacht te trekken voor het Woord. Als het Woord komt, gaat het wonder verdwijnen. In de openbaringsgeschiedenis komt een nieuw begin met Christus en de apostelen, en het regent wonderen. Nog de laatste week heeft Jezus wonderen verricht. Sommige heeft Hij bewaard voor later, bijvoorbeeld het wonder bewezen aan de man aan de Schone Poort van de tempel, die straks door Petrus genezen wordt.Ga naar margenoot9 Christus zegt: Ik wil dat straks de mensen zullen zien dat Petrus mijn getuige is. In de Heilige Geest komt de verhoogde Christus terug. Het einde is straks een wonderloos tijdperk voor de kerk, Ps. 74. Dan gaat de antichrist wonderen doen, Openb. 13. Wie exemplarisch preekt zal moeten opwekken om wonderen te doen en zichzelf het zwijgen opleggen wanneer hij het niet doet. Van de christologische prediking geldt dat ook deze arbeid een groot loon met zich brengt, en zalig is hij, die er niet aan geërgerd wordt. aantekening 1 Zie: K. Schilder o.m.: ‘Iets over het gereformeerd karakter der lijdensprediking’, De Reformatie, 28 maart - 11 april 1930; ‘Iets over de eenheid der “Heilsgeschiedenis” in verband met de prediking’, De Reformatie, 11 - 25 sept. 1931 (herdrukt in: W.G. de Vries, Het ene Woord en de vele sekten, Goes 1983, pag. 155-189); ‘Christus in de bijbelsche geschiedenis’, De Reformatie, 2 juni 1933; ‘Gereformeerde prediking en heilsgeschiedenis’, De Reformatie, 10, 24 juni, 8 juli 1938. |
|