Cursus bij kaarslicht. Lezingen van K. Schilder in de laatste oorlogswinter. Deel 1
(1997)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |||||||
4 De theologie van Karl BarthKarl Barth is een Zwitserse geleerde, die tijdelijk in Duitsland gewerkt heeft, wiens boeken daar verboden werden en die weer uitgeweken is naar Zwitserland.Ga naar margenoot1 Zijn invloed is groot, ook bij ons. Veel hervormde predikanten, die vandaag het heft in handen hebben, volgen hem. De stimulans voor de huidige reorganisatie in de Hervormde kerk komt van barthiaanse kant. Daarom is van deze reorganisatie helaas niet veel te verwachten voor de ontwikkeling van de gereformeerde waarheid. Men maskeert door het barthianisme de verschillen tussen de modernen en de orthodoxen en ziet kans er de uitdrukking van het puurste geloof van te maken. Oude termen vult men met nieuwe inhoud. De modernste opvattingen kan men verbinden met de barthiaanse theologie.
De theologie van Karl Barth komt evenmin als elke andere uit de lucht vallen. Barth is niet te begrijpen zonder kennis van wat de Deen Sören KierkegaardGa naar margenoot2 zei. Deze is student geweest in Duitsland en maakte daar kennis met de wijsbegeerte van HegelGa naar margenoot3, die sterk pantheïstisch dacht.
Het pantheïsme ontkent dat er een God is in de hemel. Het zegt: God woont in de wereld, de wereld is God. Wat wij zien is het zich bewust worden van God. God is niet van eeuwigheid zichzelf bewust geweest. God was eerst onbewuste idee, onbewuste kracht, zonder wil. God werd zich bewust door het ontstaan der dingen buiten hem, zoals een kind zichzelf bewust wordt doordat het zich stoot aan een kachel. God werd zich zo bewust door te stoten op het gans andere. Vooral Hegel dacht sterk pantheïstisch. Hij zei: als ik in mijn studeerkamer bezig ben, is in mijn hersenen God bezig zichzelf bewust te worden. Mijn denken bereikt een hoogtepunt als het Gods denken is. Kierkegaard bestreed Hegel. Hij zei: het is onmogelijk in een studeerkamer bij een warme káchel over God te praten; ik kan God slechts ondergáán. Voortdurende gemeenschap met God is er niet. Geloof is niet gemeenschap met God en de kerk is reglementering, ze heeft niets met geloof te maken. Geloof wil zeggen: alleen zijn met God. De geloofsridder is met God alleen. Abraham | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
kon slechts op Moria, alleen met God, Izaäk offeren.Ga naar margenoot4 Hoe is er dan contact met God mogelijk? Is er contact mogelijk? Volgens Kierkegaard is het er alleen ‘in het ogenblik’, anders niet. Het is te vergelijken met het inslaan van de bliksem die de grond ons onder de voeten wegslaat. Het is als een wolkbreuk die alles losrukt en kapotmaakt. Alle vastigheden vallen daarbij weg. Zo is het wanneer God tot ons komt: alle vastigheden, alle preken, alle belijdenissen vallen dan weg. De mens kan zo alleen huiveringwekkend God ondergaan in het ogenblik. Over God kun je niet rustig praten, je kunt over Hem geen boekje schrijven. Je kunt over God alleen spreken in pathos, in extase. Het contact met God is als het kruisen van twee lijnen: een horizontale en een verticale. Na de kruising is er weer verwijdering. Het is geen historisch procédé. Barths theologie grondvest zich op deze gedachten van Kierkegaard. Telkens weer komen ze in zijn werk terug.
Om Barth te verstaan moeten we weten welke betekenis hij hecht aan het woord ‘historisch’. Historisch wil bij Barth zeggen dat iets wordt opgenomen in de menselijke historie, ingaat in de menselijke historie, ingaat in de menselijke verbanden. Bij God past een andere term, namelijk ‘boven-geschiedenis’. Zijn verhouding tot de historie is fundamenteel antithetisch. Het Woord van God kan nooit een procesmatige factor worden binnen de samenhang van de dingen hier. Hij kan nooit met ons méégaan. Alles in de historie staat tegenover God, is zondig. Wij zeggen: het paradijsverhaal is echte historie, in echte tijd gebeurd en echte ruimte. Barth zegt: het paradijsgebeuren vond niet plaats in onze wereld. Het was hoogstens een aanraking met deze wereld. Het paradijsverhaal is maar een voorstelling, een mythe, een aanduiding dat alles slecht is wat in de wereld is.
Wat zegt Barth over de bijbel? Volgens Barth is de bijbel een boek van mensen, een boek waarin Joden en Grieken hun wijsheid gelucht hebben. Je moet respect hebben voor de spanning waarmee de bijbel geschreven is, maar het Woord van God kan hij nooit zijn. Het Woord van God is slechts in zoverre in de bijbel te vinden, dat de bijbel één van de gestalten is waarin God voorkomt. Zoals we door de nevel iets van de zon kunnen zien, zo kunnen we door de nevel van het mensenwoord iets zien van Gods Woord.
Barth onderscheidt drie gestalten, waarin het Woord Gods in de wereld komt:
| |||||||
[pagina 44]
| |||||||
ze nog maar enigszins Gods werkelijke Woord inhoud. Een voorbeeld: een burgemeester zien wij wanneer hij op het stadhuis en in ambtsgewaad is nog maar van één kant. Wie hem wil leren kennen moet hem ook in de huiskamer meemaken en wanneer hij bovendien nog boer is, kan men hem ook als boer leren kennen. Zo hebben we aan geen van de drie gestalten genoeg; de bijbel, de prediking van de kerk, de mens Jezus Christus, geen van driéén doet ons Gods Woord geheel kennen. Gezamenlijk, elkaar aanvullende, doen ze ons het Woord van God nog slechts enigszins tasten. God flitst er doorheen. Want Gods Woord hebben we nooit. Dat komt omdat gestalte en gehalte twee begrippen zijn, ze staan tegenover elkaar in paradox. De gestalten van Gods Woord in de bijbel, in de prediking van de kerk en in de mens Jezus Christus zijn slechts gedaanten. Zoals God in zijn verschijning aan Abraham mensengestalte aannam, maar niet mens werd: gestalte en gehalte zijn twee, zo ook hier. Noch in de bijbel, noch in de prediking van de kerk, noch in de mens Jezus Christus, zelfs niet in die drie samen heb ik het volle gehalte van Gods Woord. Het eigenlijke gehalte krijg je nooit te pakken.
Nu wat Barth zegt over de mens Jezus Christus. Volgens Barth is Jezus Christus gewoon mens, onderworpen aan menselijke zwakheid en fouten. Als schepsel is Jezus ook zondig (al het geschapene is als zodanig zondig). Toch is in Christus het Woord Gods tot ons gekomen. Ook Barth zegt: Jezus Christus is het vleesgeworden Woord, en: het Woord is vlees geworden. Maar hij bedoelt er iets heel anders mee dan wij. Wij zeggen: Jezus Christus is mens geworden en God gebleven: twee naturen in één persoon. God kwam op aarde en heeft onder ons gewoond (letterlijk: getabernakeld).Ga naar margenoot5 Voor Barth betekent de vleeswording des Woords niet dat God op aarde komt als mens. We moeten onderscheid maken, zegt hij, tussen een synthetisch en een analytisch oordeel. Bij een synthetisch oordeel voeg ik iets nieuws toe aan wat ik reeds van iets wist, terwijl ik bij een analytisch oordeel niets nieuws zeg, maar hetzelfde beweer in andere woorden. In de volgende twee zinnen is sprake van een analytisch oordeel: a. God openbaart Zich; b. het Woord werd vlees. De zin: het Woord werd vlees, voegt niets nieuws toe aan de zin: God openbaart Zich. Ik zeg in beide zinnen hetzelfde. Vleeswording des Woords, zoals wij die verstaan, kent Barth dus niet. De vleeswording des Woords die hij kent is iets anders dan ons kerstfeest. God kwam niet in Jezus Christus onder ons wonen. Alle spreken van God tot ons is vleeswording des Woords. God spreekt door Christus tot ons. Christus is niet God en mens in één persoon. Christus is slechts gestalte van het Woord Gods, maar juist daarom nooit het Woord Gods zelf. Het verschil | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
tussen Christus en een gewoon mens is volgens Barth als dat tussen een hemelhoge berg en een heuveltje, maar niet als dat tussen waarheid en leugen. Barth wil niet weten van christelijke politiek, christelijke scholen, christelijke kunst, enz. Alles is zondig, zegt hij. Juist deze laatste gedachte heeft veel mensen gepakt. Men dacht: dat is zwaar gereformeerd. Daarom heeft Barth ook in hervormde kringen zoveel aanhang gevonden. Hij gebruikt gereformeerde termen, maar vult ze met een andere inhoud. Dat is het grote gevaar van Barth.
Volgens Barth is alle spreken van God verzoening. Er zijn twee oevers. Op de ene oever staat God en op de andere sta ik. Tussen ons is een rivier, die door mij niet te overbruggen is. Maar nu komt God. Hij legt een brug van de ene oever naar de andere, en Hij doet dit door met mij te spreken. Elk spreken van God met mij is een automatische verzoeningsdaad. Niet Christus' offer is de verzoening, maar elk spreken van God. De verzoening is dus eigenlijk weg bij Barth.
Ook over de schepping en het paradijsverhaal denkt Barth anders dan wij. Hij zegt: het paradijs is voor ons aanduiding, mythe, getuigenis. Daarom kunnen puur-modernen zowel als darwinisten volgelingen zijn van Barth. De schepping is geen kwestie voor Barth. Haar ‘historische’ werkelijkheid onttrekt zich aan alle waarneming en berichtgeving en komt slechts tot ons in de vorm van een mythe, een sage. Het is volgens Barth niet van belang te geloven aan een ‘historische’ schepping en een ‘historisch’ paradijs. De hoofdstukken Genesis 1 en 2 bevatten ‘tekenen’ van Gods werk in Jezus Christus. De inhoud van de bijbel is hier geen openbaring van feiten; hij is dat nergens. Barth weet eigenlijk alleen maar dat alles wat niet God is, zondig is. De theologie van Barth is ééen doorlopende verloochening van alles wat ooit gereformeerd is geweest. Daarom hebben wij ons er zo scherp mogelijk tegen te verzetten en geen stuk ervan heel te laten.
Eén woord uit de bijbel wordt door Barth telkens weer herhaald, namelijk Prediker 5:1, ‘God is in de hemel en gij zijt op de aarde’. Deze gedachte is bij Barth de altijd terugkerende, lyrisch gebruikte spreuk. Wanneer men zoekt naar iemand, die met geweldige virtuositeit en met werkelijke geleerdheid maar één ding beweert, dan is die man Karl Barth. God is in de hemel, probeer niet God en mensen te verbinden. Het lukt toch niet, God kan onmogelijk met ons in de wereld op en neer gaan. God zou Zich encanailleren, zich afgeven met wat buiten zijn stand is. Elke poging met Hem om te gaan is van tevoren tot mislukking gedoemd. | |||||||
[pagina 46]
| |||||||
Wat moeten we hiertegen nu zeggen? In de eerste plaats dit: in het boek Prediker staat meer. De Prediker zoekt de sluitrede en vindt die ook, namelijk: Vreest God en houdt zijn geboden, Prediker 12:13. Het is dus mogelijk Gods gebod te houden. God heeft zijn geboden gegeven, zijn wil geopenbaard, zodat wij die kunnen kennen. De Prediker weet dat Gods Woord in mensentaal is gegeven en ook bij ons is gebleven. In de tweede plaats: Johannes 1:14. Het Woord Gods heeft onder ons gewoond (‘getabernakeld’) en wij hebben zijn glorie gezien. God kwam uit de hemel op aarde, Hij overbrugde de rivier tussen beide oevers in Christus. Hij bereikte onze oever en gaat met ons mee. Barth wil van een immanentie Gods, van een meegaan van God met zijn volk niets weten. Hij ontkent dat God in ons woont door zijn Heilige Geest. God is daar veel te hoog voor, zegt hij. Wij moeten volgens hem alleen uitgaan van de transcendentie Gods. Maar Barth heeft het mis. De transcendentie Gods is alleen mogelijk als er een ingaan is van God in mijn wereld. Transcendentie is het opgaan van de zon, - dat zie ik. Je kunt de afstand pas zien als er gemeenschap is. Barth keert zich tegen de bijbel, die zegt dat God onder ons heeft gewoond en in de wereld gebleven is door zijn Heilige Geest, en zo bij ons vruchten doet groeien, dertig-, zestig- en honderdvoud, vruchten van geloof en bekering, Mat. 13:23.
Volgens Barth is al het geschapene zondig. Dat zegt de bijbel nergens. Wij zeggen dat God vlees is geworden. Maar in het feit van de vleeswording zelf ligt niet de vernedering voor Gods Zoon. Prof. Helenius de CockGa naar margenoot6 polemiseerde hierover met dr. Kuyper.Ga naar margenoot7 Kuyper zei: de menswording zelf is vernedering. Maar als dat waar was zou Christus nu nog in vernedering zijn, want Hij is ook nu als mens in de hemel. De vleeswording van Christus was wel vernedering, niet omdat Hij mens, dus creatuur werd, maar omdat Hij onze gehavende natuur aannam, omdat Hij sterfelijk mens werd, en mens werd om de dood te ondergaan. Een voorbeeld. Wanneer een koning in een oorlog een generaalsuniform aantrekt, is dat geen vernedering voor hem, want hij blijft koning. Maar wanneer een generaal gedegradeerd wordt en een uniform van lagere rang aan moet trekken, dan is dat wel vernedering. Christus bleef wie Hij was. Als Gods Zoon Zich verbergen moet omdat Hij de straf op de zonde moet ondergaan, is dat wel vernedering, maar het feit van de vleeswording als zodanig is geen vernedering. Hemel en aarde staan niet tegenover elkaar als heilig en onheilig, als rein en onrein. Er is geen tegenstelling tussen genade en natuur, maar wel tussen genade en zonde.
De leer van het geloof is door Barth nooit begrepen. Geloof, zegt hij, is eenzaam-zijn, alleen-zijn-met-God. Je hebt dan niets | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
aan de kerk. Wij zeggen: geloven is nooit zonder gezelschap. Geloven is: sociaal op onze plaats komen, ingeschakeld worden in de stad Gods, en niet: uit onze plaats gerukt worden. Barth is niet geslaagd. Want hij heeft gefaald op het principiële punt, waar hij inzette. Hij liep eerst weg met de transcendentie-filosofie, wilde er later mee breken, maar kwam terecht bij de mystiek, waar de immanentie-gedachte het sterkst is. Mystiek is een bepaalde opvatting van de weg waarlangs men tot kennis van God komt. Wij zeggen: God kennen wij door de genademiddelen. De mystiek zegt: er zijn geen middelen, het vinden van God geschiedt in een ogenblik van extase, van beroering. Barth wilde met de immanentie-gedachte breken en kwam terecht bij het ‘ogenblik’, de lievelingsterm van de mystiek. De waan, dat de sprekende God en de horende mens identiek zijn - wat Barth beweert - is mystiek. Hij kwam - zoals meer gebeurt - terecht waar zijn tegenstander ook terecht kwam.
Mensen die denken als Barth zijn niet revolutionair, ook niet anti-revolutionair, ze worden tussen ja en neen heen en weer gesmeten. Ik moet ja zeggen, maar ik moet al mijn ja's telkens weer prijsgeven, dat is de paradox. BrunnerGa naar margenoot8 zegt: God is Schepper en Verlosser. Als Schepper zegt God ja tegen zijn wereld, als Verlosser zegt God er nee tegen. Want, zegt hij, God wil als Verlosser een andere wereld hebben. Als God als Schepper ja zegt tegen de bestaande wereld, dan zegt Hij als Verlosser er nee tegen, maar zegt Hij toch telkens ja tegen de gewilde, bedoelde wereld. Overal ziet Brunner zo een verbinding van ja en nee. Daarom is volgens hem de houding van de anti-revolutionair verkeerd. Brunner wil juist wèl wegdoen de oude wereld, hij wil revolutie. Brunner heeft niet gelijk. God verlost immers de oude wereld. Hij doet deze wereld niet weg. Hij maakt een vernieuwde wereld, waarin de oude wereld opgenomen is. Dus: God maakt geen wereld nr. 2. Juist tot onze wereld zegt God ja. Altijd zegt God ja tot het goede in onze wereld en nee tot de zonde in de wereld.
In de theologie van Karl Barth zien wij welk een ongeluk van groot formaat het is, wanneer Gods immanentie en Gods transcendentie gescheiden worden. Wij mogen Gods deugden nooit uit elkaar halen. De levende God is altijd al zijn deugden tegelijk en samen, en wij mogen daaraan niet tornen.
aantekening 1 A. Kuyper begon in De Heraut van 7 januari 1883 een reeks hoofdartikelen over ‘De vleeschwording des Woords’ die later in boekvorm uitkwamen, Amsterdam 1887. In zijn vijfde artikel keerde hij zich tegen de opvatting van de ‘moderne ortkodoxen’ die geen vernedering konden zien in Christus’ menswording op zichzelf. In De Bazuin van 16 februari 1883 uitte Helenius de Cock aanstonds bezwaren tegen Kuypers gevoelen, die zijn mening echter staande hield, en zijn opponent beantwoordde in De Heraut van 3 en 10 juni 1883. Daarna reageerde De Cock weer in De Bazuin van 15 juni 1883. |
|