Cursus bij kaarslicht. Lezingen van K. Schilder in de laatste oorlogswinter. Deel 1
(1997)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||
3 De gemene gratieNiemand is er onder ons, die niet van de gemene gratie gehoord heeft. Allen hebben wij op de jeugdvereniging meer dan eens gebruikt het boek van dr. A. Kuyper, De gemeene gratie, dat in drie delen verschenen en herdrukt is, populair geschreven is - wat zijn voordelen en zijn nadelen heeft - en grote indruk gemaakt heeft.Ga naar margenoot1 Wat Kuyper zei heeft zo grote indruk gemaakt, dat men bang is geworden voor een nieuwe kijk op het door hem behandelde vraagstuk. Hoewel Kuyper zelf gezegd heeft dat hij hoopte dat na hem mensen zouden komen, die het vraagstuk zich opnieuw zouden indenken en zijn mening zouden toetsen en eventueel corrigeren, is het desondanks eigenlijk onbegonnen werk aan de mening van Kuyper te tornen. Ook gevaarlijk, gezien de campagne die reeds in 1936 de kop opstak, om de gemene gratie ter synode aan de orde te stellen.Ga naar margenoot2 Ook tot mij heeft men gezegd: pas ervoor op, dat ge de term ‘gemene gratie’ niet in discrediet brengt, want dan krijgt ge ook de heren van de politiek tegen u, die in hun staatkundige grondbeginselen en doelstellingen op Kuypers leer bouwen. Daarom: wees voorzichtig met het aantasten van dit vraagstuk. Iedereen zal erkennen dat dit argument van grote waarde is. Achter alle politieke en sociale daden moeten liggen politieke en sociale theorieën en het is ons gebed, dat God ons bewaren wil voor politieke en sociale actie die niet is gebaseerd op beginselen. Maar de theorieën waarop gebouwd wordt vragen voortdurende toetsing; het is funest zonder theorie, maar nog funester is het met een verkeerde theorie, want dan zou men bouwen op een fabelleer. Met andere woorden: indien men het noodzakelijk acht dat er enige verandering in de gangbare mening komt, moet men aangeven wat men veranderd wil zien. Aanstonds wil ik nu een verwijt afsnijden dat men vaak hoort maken, namelijk dit dat men bij kritiek op Kuypers gemene gratie-leer tegen de vaderen ingaat. Ik hoop straks duidelijk te maken dat juist Kuyper met zijn theorie ingaat tegen de vaderen. Dit is ook op zichzelf niet af te keuren, want God eindigt met zijn openbaring niet bij de vaderen, maar gaat ermee voort bij de zonen. Intussen moet het goed zijn en noodzakelijk de vraag te stellen: wat is de gangbare mening? In het algemeen vindt men inzake de gemene gratie de volgende gedachten. | |||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||
Dit is lang niet alles wat Kuyper gezegd heeft; het is maar een korte schets.
Wat ervan te zeggen? Allereerst dit, dat Kuyper met deze theorie in strijd komt met de vaderen. Kuyper zelf heeft gezegd dat men vroeger enigszins in zijn richting dacht. Toch heeft Kuyper met zijn theorie ons een dienst bewezen. Hij fundeert deze niet juist, maar toch heeft hij bereikt dat men ging verstaan dat er aanknopingspunten zijn voor christelijke arbeid, hoewel de wereld in het boze ligt. Hij heeft de mensen hun roeping doen zien en verstaan om de wereld aan te pakken. Zo heeft God door Kuypers kromme stok een rechte slag geslagen. Kuypers theorie was niet helemaal nieuw; er waren aanknopingspunten met het verleden. Kuyper citeert voor de onderbou- | |||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||
wing van zijn lering voornamelijk schrijvers van een latere tijd dan de beroemde bloeitijd. Bij Calvijn treft men de term gemene gratie niet aan. Wat Calvijn sprak over natuur en genade was wel basis voor heel wat van Kuypers beginselen, maar in de uitwerking week Kuyper van Calvijn af. De term gemene gratie of algemene genade vindt men bij Calvijn niet.Ga naar margenoot3 Kuyper haalt voornamelijk auteurs aan uit de tijd van verval. Van MastrichtGa naar margenoot4 zei: men moet voorzichtig zijn met het spreken van een genade Gods en een liefde Gods (en een gunst Gods), die omgaan buiten de actieradius van de kerk. Kuyper kent twee soorten genade, Van Mastricht kent er drie. Kuyper onderscheidt algemene en bijzondere genade; terwijl Van Mastricht spreekt van algemene, gemene en bijzondere genade: een algemene waar alle mensen deel aan hebben; een gemene voor hen die niet tot de kerk horen, maar die wel onder de invloed der kerk staan; en een bijzondere waar alleen de gelovigen deel aan hebben. Van Mastricht mijdt dus de leer van Rome van de twee terreinen: het terrein der algemene en dat der bijzondere genade. Het eerste ligt buiten de kerk, het tweede is het terrein van de kerk. Bij Van Mastricht is voor twee terreinen geen plaats. De algemene genade geldt bij hem alle mensen, ook de kerkmensen. Met zijn twee terreinen-leer wendde Kuyper zich af, ook terminologisch, van Van Mastricht als een der vaderen. Wanneer men vandaag onderscheid maakt tussen verbond-in-ruimere- en verbond-in-engere-zin, tussen een uitwendige en een inwendige zijde van het verbond enz., komt men ten aanzien van de niet-verkoren bondelingen tot nog een nieuw soort genade. De niet-uitverkorenen zijn bijzondere genade deelachtig, de uitverkorenen allerbijzonderste. Met een twee terreinen-leer komt men zo in geen geval klaar.
Nog veel sterker is Kuypers afwijking op het punt van de waardering van de heidenen. De remonstranten zeiden: we hebben in ons een natuurlijk licht en daardoor een aangeboren besef, waardoor er bij oris aanknopingspunten zijn voor het genadewerk Gods. De mens kan dus een brug slaan tussen de natuurlijke kennis van God en de zaligmakende kennis van God, zo dociel, kneedzaam is zijn verstand. De mens kan zonder wedergeboorte komen tot het inzicht: ik moet tot geloof komen. Deze aanleg noemden de remonstranten gemene gratie, en op dit punt is Kuyper in hun lijn gegaan.Ga naar margenoot6 De vaderen zeiden: wat de remonstranten beweren op dit punt is absoluut mis. Ofschoon de heidenen tal van gaven hebben, kan niet worden gezegd dat zij die goed gebruiken. Zij zijn geneigd de waarheid ten onder te houden. Alle kennis die wij hebben wordt in dienst van beginselen gesteld. Ik ben nooit neutraal: óf ik leef tot Gods verheerlijking, óf ik haat God. Daarom kan de gemene gratie nooit een onderbouw zijn, waarop men een | |||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||
huis van gelovigen en ongelovigen kan optrekken, waarbij zij allebei kunnen putten uit de kelder. In die kelder is het verkeerd, het is er niet neutraal. De heidenen zijn geneigd het natuurlijk licht te verbasteren, - het katechein, ten onder houden, van Rom. 1:18. Kunnen wij God kennen? Onze vaderen zeiden: ja, want er is een algemene openbaring Gods. Uit de natuur zijn sommige grondwaarheden aangaande God af te leiden. In de eerste tijd van de Reformatie is - in de strijd tegen het humanisme - veel gesproken over het boek der natuur, waarin veel te lezen is over Gods bestaan, zijn macht enz. Een tijdlang hebben onze vaderen gesproken van een ingeschapen kennis van God. Maar toen CartesiusGa naar margenoot5 kwam met zijn leer van de aangeboren ideeën, werd hij door de vaderen fel bestreden en in die bestrijding namen zij deels hun eigen oorspronkelijke leringen terug. Ze zeiden toen: de mens heeft een vermogen tot Godskennis. Kuyper is in zijn waardering van de heidenen milder dan onze vaderen groepsgewijs.
Zegt de bijbel ons iets over een algemene genade? Men beroept zich voor deze leer vooral op Rom. 1 en 2; van Rom. 1 speciaal op vers 20, dat in de Statenvertaling luidt: ‘Want zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld af, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn’.Ga naar margenoot8 Nu zeggen sommigen: de heidenen die niet op het terrein van de bijzondere genade staan, hebben toch dit voorrecht, deze genade, dat zij Gods eeuwige kracht en goddelijkheid verstaan en doorzien. Dat zijn heel grote dingen: verstaan en doorzien. Verstaan, - als filosoof kan je er verliefd op worden. Verstaan, zo zal de filosoof zeggen, staat boven verklaren. Verklaren is een kwestie van natuurwetenschap, verstaan een zaak van cultuurfilosofie of geschiedenis of iets dergelijks. Het is veel waard. Wie zo spreekt heeft gelijk, alleen: het staat er eigenlijk niet. Laten nu de woorden ‘verstaan’ en ‘doorzien’ juist zijn - wij komen er straks op terug - dan staat er volgens het Grieks dit: zijn onzienlijke dingen worden, verstaan wordende, doorzien. Dat kan betekenen: ze worden wanneer, of: indien, of: doordat, ze worden verstaan, doorzien. Prof. Greijdanus vertaalde, gelukkig een paar jaar voor de strijd losbrak: indien.Ga naar margenoot9 Maar de woorden zijn eigenlijk ook niet juist. Het Griekse woord dat vertaald wordt door verstaan heeft eigenlijk de betekenis van: zijn geest op iets zetten. Indien men zijn geest erop zet, kan men uit de creaturen zien dat God groot is. Of men het doet is een tweede kwestie.
Dit is geheel in overeenstemming met wat Paulus elders van de heidenen zegt. Ze zijn van nature haters van God. Zozeer werkt het kwade principe in hen door, dat zij het licht haten. Daarom mogen we niet zeggen: die arme heidenen. Om een beeld | |||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||
te gebruiken: stel eens dat ik deze zaal binnenkom en dat het licht uit is. Ik zou dan over de stoelen en banken mijn benen kunnen breken en grote kans lopen dat de mensen van mij zouden zeggen: wat een stakker. Maar heel anders is het, wanneer ik deze zaal binnenkom, naar de tafel toeloop, de kaars uitblaas en dan in het donker mijn benen breek. Dan ben ik geen stakker, want dan is het mijn eigen schuld dat het misgegaan is. Als de onwedergeboren mens zegt: ik ben zelf het licht, dan blaast hij het licht uit. Zo gaande breekt hij zijn benen en hij kan geen aanspraak op medelijden laten gelden. Het is een grote ramp dat steeds deze ene tekst uit het geheel van Rom. 1 gelicht wordt en dat op het verband niet gelet wordt. Haters van God noemt vers 30 de heidenen. Ze vervallen van kwaad tot erger. Ze houden de waarheid in ongerechtigheid ten onder. Geheel in overeenstemming daarmee is de exegese van prof. Greijdanus van vers 20: indien zij er hun geest op zetten, enz. Een pracht exegese, die bewijst dat prof. Greijdanus de dogmatische betekenis van deze woorden gezien heeft en opnieuw een bewijs dat hij uitnemend exegeet en dogmaticus beide is.Ga naar margenoot7 Deze verklaring van de tekst klopt ook geheel met wat de Dordtse Leerregels (hfdst. III-IV, par. 4-6) zeggen: ‘Wel is waar, dat na den val in den mensch eenig licht der natuur nog overgebleven is, waardoor hij behoudt eenige kennis van God, van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tusschen hetgeen betamelijk en onbetamelijk is, en ook betoont eenige betrachting tot de deugd en tot uiterlijke tucht. Maar zoo ver is het van daar, dat de mensch door dit licht der natuur zou kunnen komen tot de zaligmakende kennisse van God en zich tot Hem bekeeren, dat hij ook in natuurlijke en burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt; ja, veel meer datzelve, hoedanig het ook zij, op verscheidene wijze geheel bezoedelt, en in ongerechtigheid ten onder houdt; en dewijl hij dit doet, zoo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen’. Dit klopt met hetgeen prof. Greijdanus zei en niet met wat Kuyper zei, toen hij een fuga componeerde op de gemene gratie, maar daarbij een beetje afweek van de Schrift.
Volgens de gemene-gratie-theorie hebben gelovigen en ongelovigen de onderbouw, de kelder van alle staatkunde, wetenschap, enz. gemeen en begint de splitsing eerst in de bovenbouw. Eerst in de bovenbouw is er een staatkunde, wetenschap die wèl en één die níet met God rekent. De kelder, de algemene beginselen zijn gelijk. Er is een algemene kennis, een algemene wetenschap die goed is en die je kunt gebruiken. Maar dit weerspreken de Leerregels in de par. 5 en 6: hetgeen noch het licht der natuur, noch de wet doen kan, dat doet God door zijn Geest en Woord, waardoor Hij de gelovigen zalig maakt. De mens gebruikt alles verkeerd; waar hij zijn hand op legt, | |||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||
daar is hij bezig te bezoedelen. Dezelfde gedachte komt voor in hfdst. III-IV par. 5 sub B: (Wij verwerpen de dwalingen van hen, die leren:) ‘dat de verdorvene en natuurlijke mensch de gemeene genade (waardoor zij verstaan het licht der natuur), of de gaven, hem na den val nog overgelaten, zoo wel gebruiken kan, dat hij door dat goed gebruik eene meerdere, namelijk de evangelische of zaligmakende genade en de zaligheid zelve allengskens en bij trappen zou kunnen bekomen’. Met andere woorden, de remonstranten zeggen dat het licht der natuur, dat zij vereenzelvigen met de gemene gratie, bij goed gebruik tot zaligheid kan brengen. (Wel een heel sterk bewijs hoever sommigen onzer al afgegleden waren, is het feit dat aan de V.U. enige jaren geleden bij een promotie de stelling is verdedigd, dat de Gereformeerden onder gemene gratie en licht der natuur hetzelfde verstonden!Ga naar margenoot8 Maar volgens de Dordtse Leerregels gebruikt geen mens het licht der natuur goed. Het is geen kapitaal dat stil ligt en op rente wacht, maar het wordt altijd gebruikt en door de mens gekeerd tegen God en zijn Gezalfde. Dit naar aanleiding van Romeinen 1. Nu Romeinen 2. Daar komt de bekende zin in voor: ‘Want wanneer de heidenen, die de wet niet hebben, van nature de dingen doen, die der wet zijn, deze, de wet niet hebbende, zijn zichzelven een wet’ (vers 14). Men zegt: er staat duidelijk dat de heidenen de wet in het hart hebben. Neen, zeggen anderen, er staat nadrukkelijk: het werk der wet. Prof. Greijdanus zegt: het kan zelfs betekenen dat zij de vloek der wet in hun hart geschreven hebben. Ik zelf vind dit een beetje te kras en prof. Greijdanus zelf eigenlijk ook, blijkens zijn exegese: het werk der wet, d.w.z. de handelingen der wet.Ga naar margenoot9 De Dordtse Leerregels zeggen ook van de heidenen, dat er bij hen gevonden wordt een zekere betrachting van de uiterlijke tucht. Men voelt aan den lijve, dat het niet dienen van God altijd schadelijk is en dat het heerlijk is onder de zon van Gods genade te verkeren. De zonde breekt op (vergeef het platte, maar duidelijke beeld). Maar deze betrachting van de uiterlijke tucht, dit doen van het werk der wet, wil niet zeggen dat het gebeurt uit eerbied voor de wet van God. Niet ieder die gehoorzaam is aan de politievoorschriften, is dat uit eerbied voor de wet. Dat de heidenen niet uit eerbied voor de wet handelen, komt ook duidelijk uit in het verdere gedeelte van het vers: de heidenen zijn zichzelf een wet - wat niet zo best is. Tegenover de gelovigen, die belijden dat de wet van buiten tot hen komt en die heteronoom zijn, zijn de heidenen autonoom: ze zijn zichzelf tot wet. Die autonomie is een beginsel der zonde, een openbaring van zonde. Daarom is het volkomen verkeerd te doen alsof er stond: de heidenen hebben de wet in het hart. Wie iets van filosofie afweet, weet dat vandaag de hele wereld dronken is door een heidense fi- | |||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||
losofie en vindt het ontzettend dat kerkmensen elkaar najoelen: het is nog niet zo kwaad met de heidenen.
Nu een nieuw punt: hoe staat het met het voortbestaan van de wereld? Heeft men gelijk als men zegt: wij hebben verdiend om Adams zonde verloren te gaan, te vallen in de eeuwige dood en toch verslond de aarde Adam en Eva niet zoals Korach, Dathan en Abiram, toch bleef de zon schijnen, de aarde ongespleten, de regen vallen, het klimaat voor de mens geschikt om te leven; er is niet veel veranderd, het valt mee, er is gemene gratie? Moeten we dit voortbestaan genade noemen? Kuyper zegt: ja, het viel mee, dus: gunst en genade. Wij zeggen: nee, ik moet als mens niet uit de feiten concluderen tot de gezindheid van mijn rechter. Wanneer ik niet opgeknoopt word, maar in een concentratiekamp kom, is dat dan genade? Nee, dat mag ik niet concluderen, want er zijn rechters die laten leven om te kwellen. Men zal ook een gevangene die men publiek wil terechtstellen, zolang in leven laten tot de tijd van executie aangebroken is. Maar het laten leven tot op dat ogenblik is geen genade. Uit de feiten mag ik nooit concluderen tot de gezindheid van hem, die de feiten doet komen. Geldt dit van een aardse rechter, nog veel meer geldt dit van de hemelse. Ik heb onlangs in één der kerken hier gepreekt over Zondag 47 en toen er aan herinnerd dat Amos zelfs de heilsfeiten aan de kerk niet durft aandienen als blijk van Gods goede gezindheid jegens de kerk. Als Israël pocht en zegt: wij kwamen tot macht, wij kwamen door de Rode Zee, wij kwamen door de woestijn, - dus: God is ons goed gezind, er is niets te vrezen, dan zegt Amos: zijn die feiten voor jullie het bewijs van Gods gunstige gezindheid? Een machtspositie als die van jullie hebben ook de Moren. Jullie kwamen door het water? En de Filistijnen dan, jullie westerburen, die kwamen van Kreta en kunnen het ook zeggen. Door de woestijn kwamen jullie? Jullie bovenburen, de Syriërs, kwamen door de woestijn uit Kir naar jullie toe! De feiten zijn alleen te zien in geloofslicht.Ga naar margenoot10 De Moren hebben macht en David heeft macht. Maar Christus komt niet uit de Moren, maar uit David voort. Israël trok door het water en de Filistijnen trokken door het water. Maar van de tocht van Israël door het water kan Paulus zeggen dat de doop erdoor aangeduid werd.Ga naar margenoot11 Israël trok door de woestijn en de Syriërs trokken door de woestijn. Maar voor Israël geldt in de woestijn: de steenrots was Christus.Ga naar margenoot12 Door het geloof kan ik zeggen: de genade Gods is een feit. Maar een feit zonder meer is geen bewijs van Gods gunstige gezindheid. Ik kan vandaag niet zeggen: de zending heeft weer een ziekenhuis verloren en met de bioscoop gaat het prachtig, dus: God is de bioscoop gunstiger gezind dan de zending. De feiten zijn pas te verklaren uit een ander licht en elk feit is een oproep om tot God te vluchten ter verklaring van het feit. | |||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||
Als we nu zien naar de rechter die de ter dood veroordeelde nog spaart tot de terechtstelling en verstaan dat dit sparen geen genade is, dan geldt dit a fortiori bij het sparen Gods. Dat zeg ik niet, maar dat zegt God. Ezechiël zegt: jullie zijn eigenlijk uit de vader der Amorieten geboren.Ga naar margenoot13 Waarom blijven zij bestaan? Omdat de maat nog niet vol is. Petrus zegt: God heeft de wereld (ook de boze wereld) als een schat weggelegd.Ga naar margenoot14 Een schat leg je in de brandkast. Wie een schat weglegt heeft er een doel mee. De schat kan een som geld zijn die aan de armen zal worden gegeven. Het kan ook een bezwarend document zijn dat van veel waarde is. Ook dan pas ik er voor op dat mot en roest het niet kunnen verteren. We mogen dus niet zeggen: de schat zit in de safe, dus het is een schat ten goede. Dit zijn slechts enkele voorbeelden, maar er zijn veel meer. Het gaat tegen de term gemene gratie. Een ander ding. Stel eens dat God van plan was geweest om uit de wereld niemand te verlossen. Wat had er dan moeten gebeuren? Volgens de gemene-gratie-leer had God de wereld dan aanstonds in de hel moeten werpen. Ik geloof niet dat dit juist is. God zou dan niet de wereld in de hel hebben geworpen, maar slechts twee mensen, want Adam en Eva waren de enigen. Zij alleen zouden in de hel zijn geworpen en geen mensheid. Er was dan geen wereld geweest die naar de hel ging. Maar nu zijn er een massa mensen. Dat komt doordat die mensen een vader en moeder hebben die hen hebben voortgebracht. Mensen blijven mensen. De natuurwet blijft, ondanks de zondeval. Straf kan en mag nooit mijn aard veranderen. Ik kan niet zondigen als creatuur A en straf krijgen als creatuur B. Daarom mag zelfs God niet mijn aard veranderen. Als God zegt: Ik zal uw zonde aan u bezoeken in het derde en vierde geslacht, dan móet God dat volhouden en ménsen straffen. Indien God uit Adam zoveel miljoen mensen wil hebben als Hij in het verderf wil storten, of liever: als Hij in het verderf wil laten, dan laat God zoveel miljoen mensen geboren worden. Daartoe moet Hij in stand houden het huwelijksleven, het erotische, enz. De conservatie is dus een instrument ook voor de toorn van de Here. Wat Hosea van de Amorieten zegt, geldt van alle volken: zij worden opgespaard omdat de maat nog niet vol is. Dit is toe te lichten met de reeds genoemde tekst uit Petrus (2 Petrus 3: 7). Een mooie oudejaarstekst. Petrus zegt dat er in het laatst der dagen spotters zullen komen, die zullen zeggen: wat komt er van Christus' toekomst? Wij zien niets veranderen: alle dingen blijven gelijk vanaf het begin der schepping. En dan zegt Petrus - want opzettelijk ontgaat het hun, dat God de wereld bewaart tot de dag van het oordeel - : eerst conserveerde God de wereld ter wille van het water, nu con- | |||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||
serveert Hij haar ter wille van het vuur. Elke dag dat ik leef conserveert God de wereld ter wille van het vuur. Nog mooier: in het eerste gedeelte zegt Petrus dat de wereld haar vast bestaan heeft uit het water en door het water. De beide waterbekkens, die eerst één waren, bleven eeuwenlang uit elkaar tot zij weer tot elkaar kwamen bij de zondvloed. Er was een evenwichtspositie èn voor het paradijs èn voor de zondvloed. Hetzelfde water dat het paradijsklimaat heeft mogelijk gemaakt en de wereld na de val instandgehouden, heeft de wereld ook doen vergaan in de zondvloed. Het water was een middel, zowel voor het bewaren van de wereld in het paradijs, als tot de veroordeling van de wereld in de zondvloed. Nu trekt Petrus een parallel tussen water en vuur. We leven allemaal op een vulkaan: de wereld wordt ten vure bewaard tot de dag der dagen. We leven nu wéér in een klimaat van evenwicht. Maar het woord genáde is hieruit niet bewezen. Het bestaan van de wereld is de voedingsbodem èn voor Gods genade èn voor Gods toorn. Daarom is het onjuist de term genade te gebruiken voor scheppings- en natuurlijke gaven, zoals de remonstranten en pelagianen deden. PelagiusGa naar margenoot15 is eigenlijk de man die de term genade heeft ingevoerd voor natuurlijke gaven: het natuurlijk licht, de rede, enz. De mens heeft volgens hem een goede aard. Pas in navolging van anderen ziet en doet hij zonde, maar hij heeft een goede aanleg. Toen zeiden anderen tot Pelagius: je doet aan de genade tekort; alle creatuurlijke gaven noem je genade, - zo raakt het werk van Christus op de achtergrond. Pelagius antwoordde: tekort doen aan de genade? Juist niet. Bij jullie is het maar een smal stroompje, maar bij mij een brede rivier. Nu staat er in de Dordtse rapporten: de remonstranten hebben meer van Pelagius die de erfzonde loochende, dan van Augustinus die de term genade reserveerde voor wat Christus deed voor zijn vo1k.Ga naar margenoot16 Bij herhaling staat in de rapporten, dat we beter doen het woord genade te reserveren voor het werk van Christus. Het ware te wensen dat ze nu gedrukt en verspreid werden! De schepping is niet vrucht van genade, maar substraat, zowel van Gods vloek als van zijn zegen. Om te komen tot die beide gebruikt God een geschiedenis van eeuwen, waarin Hij natuurlijke- en scheppingsgaven blijft schenken. Want God wil niet mensen veroordelen die gek geworden zijn, maar mensen die ja kunnen zeggen, mede met hun gezond verstand. Maar, zegt iemand, er zijn toch zoveel teksten waarin de záák duidelijk geleerd wordt, al wordt de térm gemene gratie niet gebruikt, bijvoorbeeld: God doet zijn zon opgaan over goeden en bozen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen?Ga naar margenoot17 Inderdaad, er staat: God is goed. Maar daarbij moeten we twee dingen niet vergeten. In de eerste plaats: het woord goed wordt hier gebruikt in antropomorfe zin. En in de tweede plaats: | |||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||
er zijn in de bijbel twee lijnen waarlangs iemand voor ‘goed’ verklaard kan worden. Inzake het eerste punt: het woord goed wordt hier gebruikt in antropomorfe zin. De mens spreekt vanuit zijn ervaring: goed is, wat goed is voor òns. En wat punt twee aangaat: er zijn twee lijnen in de Schrift. Enerzijds staat er: God is goed voor alle creaturen; Hij bemint de volkeren; Hij is barmhartig voor alle schepselen.Ga naar margenoot18 Maar anderzijds: God heeft berouw over het maken van die en die zondaar; Hij haat de wereld ten dode en legt ze weg tot het eeuwige oordeel.Ga naar margenoot19 God heeft het creatuurlijke in de wereld lief, maar Hij haat al wat roof aan het zijne pleegt. Wie geeft, waar de Schrift zo duidelijk deze beide lijnen laat zien, het recht om uit de feiten te concluderen tot een goede gezindheid van God? Wie het doet is niet eerlijk in het lezen van de bijbel en in het verklaren ervan. Maar we moeten toch één term hebben waarin we Gods gezindheid uitdrukken? Welnee. Nooit kan ik in één term zeggen dat God berouw heeft en geen berouw heeft. Gods gezindheid is niet in één term theologisch samen te vatten. Altijd is er in de kerk de noodzaak geweest om de tweeërlei gezindheid Gods in twee termen tot uitdrukking te brengen. God heeft het creatuurlijke lief. Maar dit creatuurlijke moeten we wèl onderscheiden van de zonde in de creatuur. Als ik wederdoper was zou ik één lijn overhouden en zeggen: alles is zonde. Temeer moeten we voor het willen gebruiken van één term oppassen, omdat de termen die van God gebruikt worden geheel of gedeeltelijk antropomorf zijn. Op mensvormige wijze wordt gesproken van Gods handen, Gods armen, Gods hart. Zo wordt ook gezegd: God heeft berouw. Nu is het onzin te zeggen: wanneer er staat: God heeft berouw, dan is dat beeldspraak, maar wanneer gezegd wordt: God is goed over de volken, dan is dat geen beeldspraak. Is het ene beeldspraak, dan ook het andere. Eerst betoont de Here aan Saul zijn gunst. Door Samuel wordt hij gezalfd.Ga naar margenoot20 Maar straks houdt God zijn gunst terug en een zwaard in Sauls borst is het einde van de historie.Ga naar margenoot21 Mensvormig zeggen we: dat is het berouw Gods. Maar theologisch is dat geen juiste term. Er is een juichen van God over de volken (Deut. 33:3a). God conserveert de wereld en regeert haar ook. Elk moment van de geschiedenis is er spanning tussen de alfa van het begin en de omega van het einde. De wereld verandert, goed, maar blijft toch de oude wereld. Ik vind in het water van het Boterdiep water van Gen. 1:1, ook: van de zondvloed. Ook de antichrist, zelfs de duivel - die een genie is, is voor zover hij creatuur is - object van Gods welbehagen in zijn eigen werken. God schept behagen in de blozende wangen van de antichrist. Zo is bij deze opvatting niet de basis voor de politiek enz. | |||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||
weg. Dat zou zo zijn als je zei: de wereld is slecht. Maar het is niet zo als je zegt: in het creatuurlijke heeft God zijn welbehagen. God bemint de volkeren, voorzover ze creatuurlijk zijn. Maar terwijl Hij de volkeren bemint, is Hij bezig de zonde weg te branden. God heeft barmhartigheid met alle vlees. De term ‘vlees’ heeft hier tweeërlei betekenis, evenals het woord natuur. Kuyper heeft laten zien dat de natuur van de mens niet verkeerd was, wanneer er namelijk onder verstaan wordt creatuurlijkheid. Aan de andere kant heeft natuur ook de betekenis van aangeboren verdorvenheid. Zo staat het ook met het woord vlees. Vlees is òf verderfelijk, zondig, òf het duidt de natuurlijkheid aan: hart, zenuwen, enz., die niet verkeerd zijn. Er is onderscheid tussen natuur en natuur, tussen vlees en vlees. Het ene heeft God lief en het andere haat Hij. Daarom moeten we oppassen voor een verkeerd accent. Wie de accenten verkeerd legt, is meestal zelf slechts weinig afgeweken, maar het nageslacht wijkt al meer af. Als wij het bestaan van de wereld zien als genade, blijven we zitten met Gods toorn. We krijgen dan een christendom, dat zich in alle salons thuis voelt en waarbij de antithese steeds meer wordt verdoezeld. Kuyper heeft ons geweldig vooruitgebracht door zijn krachtige prediking van de antithese. Maar jammer genoeg heeft hij wat hij met de ene hand gaf, met de andere gedeeltelijk teruggenomen door zijn gemene gratie; waardoor aan de antitheseroep de prikkel ontnomen werd. Daarom wil ik eindigen met erop te wijzen dat Calvijn nooit van gemene gratie geweten heeft. Calvijn zei: de natuur als zodanig kan nooit verkeerd zijn, en dit handhaafde hij tegen manicheërs, mystici, enz. Maar een gemene gratie-leer als die van Kuyper zal men bij Calvijn niet vinden. Wie de citaten van Calvijn bestudeert in de dissertatie van H. Kuiper, Calvin on Common GraceGa naar margenoot22, geschreven op instigatie van Kuyper zelf ter bekrachtiging van zijn leer, zal dan ook vinden dat ze in dit verband kant noch wal raken. Het voortbestaan der wereld en de goede gaven aan de heidenen zijn geen genade, maar onderstelling voor genade én toorn. De goddelozen groeien als het kruid en al de werkers der ongerechtigheid bloeien, opdat zij tot in der eeuwigheid verdelgd worden (Ps. 92:8). Gods onzienlijke dingen worden van de schepping der wereld aan uit de schepselen, zo ze met de geest gegrepen worden, verstaan, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn.Ga naar margenoot23 Laat PlatoGa naar margenoot24 die door sommigen een prachtvent wordt gevonden, maar door Calvijn een arme heiden werd genoemd; laten SocratesGa naar margenoot25 en AristotelesGa naar margenoot26 en KantGa naar margenoot27 en FichteGa naar margenoot28; laten alle dichters; laat de hele wereld zich verheffen. Het is alles, opdat zij tot in eeuwigheid verdelgd worden. Kuyper zei: de idee van kunst, wetenschap, enz. gaat straks de nieuwe wereld in. De koningen der aarde immers brengen hun | |||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||
eer en heerlijkheid in het nieuwe Jeruzalem (Openb. 21:24). Maar prof. Greijdanus zegt: reeds vandaag vindt dat inbrengen van eer en heerlijkheid in het nieuwe Jeruzalem plaats.Ga naar margenoot29 Reeds vandaag dient de wereld de kerk. Israël beroofde de Egyptenaren en Noachs ark werd gebouwd door duizenden, niet door acht personen: de wereld dient de kerk. De kerk is niet een kerk die op de wereldzee drijft, maar het is ook niet andersom. Wie zal willen roemen in een gemene gratie-leer met twee terreinen, hij ga zijn gang, maar ik doe niet mee. Kosmisch is het terrein van Gods genade, kosmisch is het terrein van Gods toorn. Straks stort de wereld als een torso, niet afgemaakt, ineen. God zal dan over het ja en nee zijn recht doen. Het ja en nee hebben ze kunnen spellen in alle talen. God spreekt dan het vonnis van zijn recht en zijn genade in Christus. Vandaag bewijst God zijn lankmoedigheid en genade. Lankmoedigheid is een echt antropomorfe term. Lankmoedig is in het Hebreeuws iemand, wiens neusgaten trillen, een beledigde reus. Je moet hem vasthouden anders begaat hij een ongeluk. Zo spreekt de Schrift van God, maar het is antropomorf spreken, want God kent geen passies. God is eeuwig in bewegelijkheid in rust. De bijbel geeft ons geen wetenschappelijke taal, maar hij leert ons niet-wetenschappelijk enerzijds Gods toorn over alle zonde, anderzijds Gods scheppersbehagen in de grootste zondaar, voorzover deze zijn eigen schepsel is. | |||||||||||||||||||
Aanhangsel. Het gemeen mandaatHet verschil tussen gemene gratie en gemeen mandaat is het volgende. Bij gemene gratie moet gedacht worden aan een vergunning die God geeft om nog te blijven leven na de val, nog te mogen werken ondanks de val, enz. Gemeen mandaat wil zeggen: de opdracht die God gegeven heeft voor en na de val aan de mensen.
Ook de cultuurkwestie heeft dr. Kuyper gezien vanuit het gezichtspunt van de gemene gratie: wij hebben geen levensvreugde, geen levensontwikkeling, geen culturele ontwikkeling verdiend, maar dankzij Gods vriendelijke gezindheid resten ons toch nog levensgenot, cultuurmogelijkheid, enz. Wij hadden een woestijn, een hel verdiend, maar God geeft ons nog levensmogelijkheid. Deze redenering wezen we als onjuist af. Waarom houdt God na de val de wereld in stand? Vóór de val gaf God reeds aan het menselijk geslacht het mandaat voor het bebouwen van de aarde en het vervullen ervan. Het bevel voor het huwelijk, het voortbrengen van kinderen, enz. is reeds gegeven vóór de val. Niet alleen het paradijs moest bewerkt worden, maar de hele aardbodem. Na de val heeft God dit gebod voor cultuurarbeid, evenals alle andere geboden, gehandhaafd. | |||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||
De zondeval heeft niets afgedaan aan het gebod Gods. Ook vóór de val was het leven in gehoorzaamheid aan Gods geboden cultuurverrichting. Dat alles was naar Gods bevel en naar zijn wil. Het begrip gemene gratie gaat uit van het gezichtspunt na de val. Maar wij moeten alle dingen vandaag zien onder het dubbele gezichtspunt: dat van vóór de val en dat van na de val. Dit geldt voor de leer van het verbond, van het werk van Christus, van de kerk. Wat het verbond aangaat: wij hebben vandaag het genadeverbond. Ook vóór de val was er reeds de werkelijkheid van het verbond. God heeft dat niet ‘uitgevonden’ na de val. De verbondsgedachte behaagde God ook reeds vóór de val. We hebben de verbondsgedachte te zien minstens evenzeer onder een dubbel aspect, namelijk wat God gezegd heeft vóór de val en wat hij daarná gezegd heeft. Wat het werk van Christus betreft: Christus treedt pas op ná de val. Pas na de val was zijn kruisdood noodzakelijk. Maar Hij is niet alleen Christus, Hij is ook Tweede Adam. Zijn taak was:
De term ‘gemeen mandaat’ is geen tegenhanger van de term ‘gemene gratie’, hij is slechts aanvulling ervan. Wat vóór de val in Gods scheppingswerk verankerd is, is ook na de val gebleven. Hier valt te denken aan de begrippen supra- en infralapsarisme. Het supralapsarisme wil werken vanaf vóór de val, het infralapsarisme vanaf ná de val. In plaats van beide begrippen stellen wij dat van gemeen mandaat, dat beide omspant. Hierin is Gods orde in zijn denken en willen gezien onder het aspect van zijn eeuwig welbehagen. aantekening 1 Met name valt hier te denken aan de hoogst ernstige beschuldigingen die op donderdag 10 sept. 1936 in de generaie synode te Amsterdam geuit werden door de hoogleraren dr. H.H. Kuyper en dr. V. Hepp. Zie: G. Janssen, De feitelijke toedracht4. Groningen 1969, pag. 7-10; M. te Velde, ‘Vernieuwing en conflict in de jaren dertig’, in: D. Deddens en M. te Velde (red.), Vrijmaking-Wederkeer. vijftig jaar Vrijmaking in beeld gebracht 1944-19942. Barneveld 1994, pag. 31, 32. aantekening 2 Vgl. J. Douma, Algemene genade. Uiteenzetting, vergelijking en beoordeling van de opvattingen van A. Kuyper, K. Schilder en Joh. Calvijn over 'algemene Gena- | |||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||
de', diss. Theol. Hogeschool Kampen, Goes 1966, pug. 205-257. aantekening 3 Schilder sprak breder over Greijdanus' exegese van deze tekst en over diens dogmatische betekenis in zijn Rede ter gelegenheid van den 70-sten verjaardag van prof. Dr. S. Greijdanus. Schilder publiceerde deze op 7 mei 1941 uitgesproken rede in het door hem geredigeerde Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland (onderh. art. 31 K.O.), Goes z.j. [1947], pag. 132-167. Zjj is opgenomen in K. Schilder, Verzamelde Werken 1940-1941, bezorgd door dr. George Harinck, Barneveld 1995, pag. 461-487. aantekening 4 De uitdrukking ‘de Dordtse rapporten’ ziet op de schriftelijke oordelen van de verschillende colleges in de Dordtse synode over de vijf artikelen van de Remonstranten. Deze oordelen werden voorgelezen van 7 tot 21 maart 1619 en nemen in de uitgegeven acta een grote plaats in. |
|