Cursus bij kaarslicht. Lezingen van K. Schilder in de laatste oorlogswinter. Deel 1
(1997)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
2 De KerkAls we spreken over de kerk, hebben we het over een geloofsartikel. Het is goed bij het begin daaraan te herinneren. We lezen elkaar elke zondag de twaalf artikelen voor, die spreken over allerlei kwesties. Over al die punten is niets te zeggen op grond van ervaring, maar op grond van openbaring alleen. Ook de kerk is opgenomen in de twaalf artikelen des geloofs. Dus als we spreken over de kerk doen we dat ook op grond van openbaring alleen. Hoewel men bij de andere punten hardnekkig weigert te spreken op grond van ervaring, schuift men die ervaring bij de kerk er juist vaak tussen. Men spreekt zich uit over de kerk met verwijzing naar de werkelijkheid. Wat betreft de andere punten mag ik dan niet zeggen: op grond van ervaring kom ik tot een bepaalde mening, terwijl ik van de kerk niets mag zeggen, tenzij het klopt met de ervaring. En brutaal wordt dan de pluriformiteit aangediend: ‘Wij hebben met onze vaderen geloofd dat er één kerk was, doch de feiten werden ons te machtig: daar zijn veel kerken. De theorie is met de feiten niet overeen te brengen; wij hebben nu een theorie gevonden, waarmee de feiten zich verdragen: de pluriformiteit.’ Ik noem dit een brutaal stukje, want men durft dit nergens anders te presenteren. Dan zou men ook zo moeten doen met betrekking tot andere geloofsinhouden. Maar als men onder ons terecht zegt: dat doen is barthiaans, ethisch, modern en wat dies meer zij, dan moeten we zulks ook als methode afwijzen wanneer het de kerk betreft. We moeten niets anders durven zeggen dan wat wij vinden in de Heilige Schrift. Anders zitten we op de ethische lijn. We krijgen dan onherroepelijk bepaalde inhouden, die afwijken van wat God openbaart. Wanneer we nu - dit voorop plaatsend - komen tot de vragen: wat is de kerk, hoe oud is de kerk, wie zijn de leden, enz., moeten we de verbondsdraad van de vorige keer opvatten. Al Gods werken zijn te verstaan als men in rekening brengt niet slechts de tijd vóór de val, maar ook de tijd ná de val. Bij het verbond bleek ons dat noodzakelijk, om het verbond aldus beter te begrijpen. Het verbond verschilt van de kerk net zoveel als het woord dat men spreekt, onderscheiden is van de kring waar het woord gesproken wordt. De kerk is dus, ruw gezegd, de kring des verbonds.
De kerk is pas ontstaan in de crisis nà de val, maar de idee, | |
[pagina 18]
| |
de gedachte Gods aangaande de kerk is er reeds vóór de val. De kerk kan ik noemen het lichaam van Christus, of vergadering van de ware Christgelovigen (kuriakè = van de Here, waarbij te denken oikia = huis, dus: het huis van de verhoogde Heer Jezus Christus). Als de kerk na de val uit de lucht was komen neerdalen, zou dit armoede betekenen: pas ná de val zou de kerk dan noodzakelijk worden. Veeleer is in haar een gedachte gerealiseerd die God reeds had vóór de val. De majesteit van de kerk is, dat zij in Christus haar leven en grondslag krijgt. Maar vóór de val sticht God de stad Gods, de polis met een eigen politeiaGa naar margenoot1 de stad van eigen formaat, met eigen patriarchaal gezag, zonder dwang. Veel van wat er vóór de val was, zal bewaard blijven. Maar Christus is ertussen gekomen. Na de val is er dezelfde polis, maar nu door Christus' bloed gered van Satan. Daarom kan de kerk vandaag heten: Christus' huis. Maar voor de val heette ze: huis Gods. De stad Gods had een eigen politeia onder God, zonder kerknaam, in het paradijs. Ze is nooit een achteraf - vanwege de zonde - gevonden asiel, een noodverblijf, waar God opbergt wat nog te redden valt. De kerk is zo machtig en zo groot, omdat zij Gods eigen honger naar het hebben van een eigen polis, een stad Gods, stilt. Er is teleurstelling door de zonde, maar God heeft de basis verdiept. De kerk is universeel. Zij omvat de mensheid Gods, want ze is Gods kerk. Maar het is de van God in Christus aanschouwde mensheid van God, de nieuwe mensheid met nieuwe mensen. Nieuw betekent dan nieuw voor onze waarneming, maar niet nieuw voor God. Dat nieuwe geldt niet voor de stad van God; nieuw is ze, in zoverre de weg na de val de weg van Christus' redding wordt. Eigenlijk is ze de oude stad van God, zij het langs een nieuwe weg bereikt. De kerk is eigenlijk de mensheid, zodat ook van de kerk gezegd kan worden: die haar toebehoren zijn pas mensen en die haar niet toebehoren zijn eigenlijk veranderd in hun tegendeel, en worden uitgesloten van de mensheid. De kerk heeft de oudste papieren, want ze heeft de nieuwe en de vernieuwende. Daarom, als God de kerk, de mensheid na de val, verzamelen laat, doet Hij dat door zijn Woord en Geest. Het Woord wordt gehoord en aan dat Woord paart zich de Geest. Toen het Woord van God de slang en de vrouw opzocht, is aan die beiden gezegd: ‘Ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw’ en de realiteit van die vijandschap is het effect van het Woord. Aan dat Woord paart zich terstond de Heilige Geest, die het geloof werkt. En toen Adam en Eva door de Geest ja zeiden, was dat ja een geloofsvrucht van Gods Woord en een zich laten vergaderen als kerk. Ze zeiden ja als individuen en ze lieten zich collectief vergaderen als kerk. Hier worden aan het eerste gezin de twee wegen voorgehouden: de weg naar de hemel en die naar de hel.
Nu komt de vraag: wie zijn eigenlijk de leden van de kerk? | |
[pagina 19]
| |
Als ik zeg: de kerk is polis met eigen politeia, dan zou iemand kunnen zeggen: daar hoort staatsverband en staatsbestuur bij. Dan behoren bij de ledenapparatuur ook degenen die haar dienen. Dan kan men zeggen: de mens is daar de heersende, de engel de dienende figuur. Misschien verbaast gij u over de vraag: wie zijn de leden der kerk, maar iemand die iets weet van de historie van de theologie doet dat niet. Want inderdaad waren meerdere theologen van vroeger geneigd te geloven, dat ook de engelen leden van de kerk zijn, zoals de SynopsisGa naar margenoot2 dat wil: ook de engelen zijn uitverkoren (de afvalligen onder hen zijn immers ook aan het verderf overgelaten), ook de engelen delen dus in de vrucht der verkiezing en in het werk van Christus: engelen en mensen worden weer saamgevoegd, ze hebben een eigen functie in de stad Gods, dus ook de engelen kan men rekenen tot de kerk. Wat mij betreft, ik meen dat een andere gedachte de voorkeur verdient: leden van de kerk zijn de mensen, die geloven (in de Confessie staat: de ware Christgelovigen)Ga naar margenoot3. ‘Christgelovigen’ kan niet betekenen: die mensen, die een goede kijk op de verlossing hebben. Maar het wil zeggen: mensen die Christus kennen, die Hem als Verlosser kennen, die vernieuwd zijn door Hem, die persoonlijk door Christus uit nood en schuld zijn verlost, die door de eigen Geest van Christus zijn vrijgemaakt van de zonde en die Hem aannemen. Nu kan het eerste wel van de engelen gezegd worden, maar het tweede niet. De engelen delen in de vrucht van de verlossing met heel de kosmos, maar het criterium is of men verlost is uit de macht der zonde. Ofschoon de engelen Gods dienaren zijn om Hem te loven, zijn ze niet zelf door Christus van nood en schuld verlost. Wel is de stad Gods niet beroofd van de liturgie, maar die liturgie is niet zoals we vaak denken: psalmen zingen, etc. De engelen zijn gedienstige, liturgische geesten (Hebr. 1:14). Liturgie wil eigenlijk zeggen dat men, in rijksverband staande, voor de Koning staatsdienst verricht. In de dag der dagen zal blijken, dat de engelen op Gods bevel dienst verrichten aan de gelovigen. In de polis, de stad Gods, zijn de engelen onmisbare figuren, omdat de bijbel hen ook noemt als bewoners van het rijk der hemelen. Men kan dus zeggen: de engelen, ofschoon geen leden der kerk, hebben toch een voorname plaats in Gods rijk. Zij zijn er zeer nauw, zeer eng, zeer intiem aan verbonden.
Nu deze vraag: wat kenmerkt de kerk in deze tijd? Kan ik ooit een kerk krijgen die volmaakt is, in die zin dat zij komt tot de openbaring van de stad Gods? Nee. Wij zullen nooit de kerk kunnen zien met de ogen van God, we kunnen haar nooit tekenen als een zichtbaarmaking van de stad van God. We krijgen nooit een volkomen kopie, een volmaakte afdruk. Ook in dezen zijn wij mensen, gebonden aan wat God ons heeft geopenbaard. Wij kennen slechts ten dele. De numerus clausus van God, het gesloten aantal, kunnen wij hier niet vinden. | |
[pagina 20]
| |
Toch mogen we niet nalaten te zoeken naar een kerkgemeenschap, die een afspiegeling is van wat in Gods boeken is. Daarom moet de kerk maatstaven hebben om te zeggen: wij zweren dat wat wij doen, geen botvieren is van religieuze verlangens, maar het in de tijd vormen van de stad Gods, die Hij aanwijst. Voor die reuzentaak staan wij elke dag. Om die taak te volvoeren worstelen we om hier te volbrengen de dienst aan de Vader. Als de kerk de maatstaven zoekt moet ze die vinden in Gods Woord. We moeten de maatstaf nooit leggen in het beginsel dat ik een orgaan moet hebben voor het uitleven van mijn godsdienstige instincten. Wanneer ik zou zeggen: de kerk is dat lichaam, waarin mijn religieuze aanleg wordt gevoed, dan ben ik mis. Nooit is de kerk de plaats waar gecultiveerd wordt wat de mens is ingeschapen. Dan zou ik immers deze gedachtenconstructie opbouwen: ik heb als creatuur een religieuze aanleg; ik ben terecht gekomen bij de genade Gods; ik wil nu een kerk in het leven roepen ter vervulling van religieuze behoeften. Dan wordt de mens einddoel van de kerk; dan vergadert niet Christus maar dan vergaderen wij. Dan wordt de kerk een cultuurlichaam om religieuze beseffen te kweken. Wie de kerk zo ziet, namelijk als heilsinrichting (Luther), maakt van de kerk een genadewinkel, waar allerlei religieuze artikelen te koop zijn. Dan krijgen we de cultuur van de stichtelijke ziel en dan vinden we die kerk de ware, die het beste strookt met onze religieuze aanleg. Dan ga je op zoek naar fijne lui, die je religieuze aanleg het beste cultiveren. Je wordt vergaderd met de lui die eensgeestes met je zijn. Ik loop dan mijn dominee achterna, of wordt kersteniaan, kuyperiaan, grosheideniaan of greijdaniaan al naar gelang het het meeste overeenkomt met mijn geestelijk besef. Dan krijg ik een karikatuurkerk en een in-slaap-wieging. De Catechismus zegt: de Zoon van God vergadert de kerkGa naar margenoot4, niet de dominee of de synode. Hij is er vandaag mee bezig. Hij doet het door Woord en Geest, twee machten die niet onder mijn controle liggen. De Geest is God, Hij ontsnapt aan mijn controle. Het Woord is zijn Woord; het is eeuwig, maar het boort door de tijd eigen tunnels; het is de hamer van Gods eigen kracht, kortom het is ook aan mijn controle ontsnapt. Gods Zoon is elke dag bezig met het vergaderingswerk, dat ik niet kan overzien. Ik zie het wel, maar ik kan het niet inzien, overzien, doorzien. ‘Wij zien het, maar doorgronden het niet.’Ga naar margenoot5 Het gaat niet om een huis, een winkel, een stad, om de ontplooiing van de religieuze aanleg, maar om het vergaderen, ambtelijk, persoonlijk, door Woord en Geest, van Gods volk, het volk dat Hij redt uit de brand der zonde, vergaderd voor en door Christus, dus voor God zelf, niet voor ons. Ik heb dus in de kerk mijn brood te eten en Gods eigen wil te doen. Nooit mag het criterium zijn: vind ik daar beantwoording aan mijn ligging? Wie is de familie van Christus? ‘Wie de wil mijns Vaders doet is mijn broeder, mijn zuster en mijn moeder’Ga naar margenoot6 dat wil zeggen: die is mijn familie, die is de kerk. | |
[pagina 21]
| |
Het handelen der kerk is gericht op het doel dat bekend is en het streeft ernaar met kruisiging wat het vlees betreft; een activering en kracht die geweldig is, omdat erachter staat de donder van Geest en Woord. Geest en Woord overbluffen mij wel, maar de Geest woont straks in mijn hart en het Woord is wel een hamer, maar tegelijk een bouwmeester. Wij worden ingeschakeld als door God herboren mensen, wij moeten als medearbeiders meevergaderen. De Geest woont in mijn hart, bekeert mijn hart grondig. Het Woord is de hamer die mijn vlees en oude natuur stukslaat en de bouwmeester voor de nieuwe mens, die mij aanspreekt (het beeld is van Calvijn) als een gouvernante haar pupil, als een vader zijn kind, als een onderwijzer zijn leerling.Ga naar margenoot7 Het Woord wil geen stukken en brokken maar een ambtsdrager: profeet, priester en koning. We zijn niet slechts objecten, maar ook subjecten die meevergaderen, meedoen in het vergadewerk van Christus, door Christus. Wij vergaderen ons om de Christus voor Hem en Hij vergadert ons met Zichzelf mede voor God. Deze gedachte, dat niet alleen God vergadert van zijn kant, maar dat wij het ook zelf doen, vinden we in de Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 27, namelijk in de begrippen coetus en congregatio.Ga naar margenoot8 Coetus wil zeggen: samenkomen, samengaan, coïre, het samen optreden en samen een collectiviteit vormen. In de coetus is de kerk getekend als daad van ons. Congregatio is afgeleid van grex, dat is kudde. Een herder doet zijn staldeuren open. God is de opperherder, de kudde wordt bijeengebracht. Dit vergaderen is primair, maar het blijft in de kerk werken: de congregatio wekt in de kerk de wil tot coetusvorming. Daarom kan de kerk nooit slechts een republiek zijn, gevormd door de drang der burgers. Toch mag ik haar noemen republiek, inzoverre alles rust op de vernieuwde vrije wil (coetusvorming). Wanneer men deze beide gedachten vasthoudt volgt hieruit de vraag, hoe het dan staat met wat men genoemd heeft de activiteit en de passiviteit van de kerk. Deze vraag is beantwoord door de vorige kwestie: coetus-congregatie. De activiteit wil zeggen dat de mens actief meespeelt in het vergaderingswerk. Dat er spanning optreedt, verwondert niemand. Barth zegt: wie God de ere geeft, geeft de mens niet de kracht om Gods werk te doen. Karl Barth moet ertoe komen om te ontkennen dat de kerk is lichaam van Christus. Hij zegt: de kerk die hier op aarde is en die in mensenverbanden optreedt, kan niet anders dan mensenwerk zijn. Het woord kerk is volgens hem niet afgeleid van kuriakè, maar van church, dat is circa, rondom.Ga naar margenoot9 De kerk is de ruimte waar God spreekt. De kerk is dus overal waar God met zijn Woord zijn invasie doet. Dan is de kerk niet meer afhankelijk van het geloof als enerzijds Gods kracht en anderzijds kracht der liefde van onze kant. Hiertegenover zeggen wij: wij geven graag toe dat God en mens volmaakt anders zijn. Indien wij echter de coetus vormen als wij vergaderen, dan komt dat omdat het God behaagt te wer- | |
[pagina 22]
| |
ken met de donder van zijn Woord, de bliksem van zijn Geest, de hamer van zijn evangelie, de sikkel van zijn wet. God openbaart de mens en God roept door de donder van zijn Woord tot leven. Nu kan zijn transcendentie-daad, zijn congregatie, neerslag vinden in onze coetus. De goddelijke en menselijke factor zijn onderscheiden, niet gescheiden. Ik kan nu zeggen: werkt uws zelfs zaligheid met vrees en beven (coetus), doet het naar de maatstaf, die gij vindt in de bijbel; want het is God die in u werkt (congregatie), Fil. 2:12 en 13. De spanning tussen het handelen van God en dat van de mens is hier gehandhaafd. God en mens wonen samen, hier is de staat van God geboren, het rijk van God om het eeuwig welbehagen. De spanning tussen de goddelijke en de menselijke factor is eigenlijk zopas onjuist getekend. Want de verhouding tussen God en mens - zegt het Woord in Ez. 16 - is als de verhouding tussen man en vrouw. God is de Man, de kerk is de bruid. Dat is niet actief-passief, maar actief-receptief. Want als ik zeg actief en passief wordt het probleem aldus benaderd, dat de goddelijke factor in het vergaderen enerzijds en de menselijke factor anderzijds tot een contrast worden. Men heeft vaak gezegd: wij stumperen met onze kerkformatie, wij krijgen nooit een kerk waarin allen bijeen zijn; God heeft goede boeken, zonder valse namen, onze boeken staan vol valse namen, dus Gods boek en onze boeken zijn tegenstellingen. Dit is onjuist, want de verhouding is actief-receptief. De tegenstelling tussen activiteit en passiviteit is eigenlijk dwaasheid.
Vandaag zweert men bij drie onderscheidingen: a. strijdende en triumferende kerk; b. zichtbare en onzichtbare kerk; c. de kerk als organisme en de kerk als instituut.
Wat de eerste onderscheiding betreft zegt men: Híer is de strijd, straks zullen we triumferen. Hier op aarde zijn onder het kerkvolk ook hypocrieten, in de hemel zullen er geen hypocrieten zijn. Hier op aarde zijn alleen maar strijdende kerken (strijd tegen duivel, zonde en eigen vlees), dus onvolkomen, maar in de hemel is de kerk volkomen. Daar krijgen we pas de ware kerk te zien. Het gevolg van deze onderscheiding is geweest dat men gezegd heeft: de strijdende kerk is maar een kerk bij benadering, is maar zo zo, de echte is pas daarboven. Vandaar het bekende: in de hemel zal niet gevraagd worden bij welke kerk je hebt behoord. Ik ben tegen deze onderscheiding erg gekant omdat ze eigenlijk rooms, scholastisch is. De roomsen zeiden: er zijn drie kerken: de strijdende op aarde, de lijdende in het vagevuur en de triumferende in de hemel. De fout van Rome is, dat het kerkbegrip wordt gemaakt in aansluiting op de beleving van de individuen. Wij zeggen: als het in de kerk gaat om het Woord van God, dan deugt die onderscheiding niet. Een roomse boom met drie takken wordt geen gereformeerde boom met twee | |
[pagina 23]
| |
takken wanneer er een tak afgekapt wordt, want dan is de boom geschonden. Terecht zegt Rome: de eenheid der kerk moet ook op aarde gezocht worden, maar bij de roomsen wordt het vergaderingsprincipe niet tot gelding gebracht. We moeten niet vergeten dat de kerk op aarde niet alleen strijdend, maar ook triumferend is. Johannes zegt: ‘ons geloof overwint de wereld’.Ga naar margenoot10 Elke dag overwint Gods volk door het geloof de wereld, zie maar eens in een concentratiekamp! En dan: de triumferende kerk is boven, maar zij strijdt nog steeds met ons mee. Zie Openb. 6: 9-11: de opening van het vijfde zegel, waarbij de heiligen in de hemel roepen: ‘Hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan degenen die op de aarde wonen?’ Dat is het meeleven met de gelovigen op aarde. De hele spanning van het naar Christus' komst uitzien is weg als men zegt: één stap en je bent er, de strijd is over. Zeg liever: gelukkig, nog één stap en ik mag met de kerk in de hemel meestrijden. Ik ben dan wel in beginsel verlost, maar ik hunker met de engelen mee, ik ben niet definitief verlost. Definitief triumferend is de kerk pas in de dag der dagen.
Wat betreft de tweede onderscheiding de zichtbare kerk, zo zegt men, is een gemeenschap die nooit adequaat kan zijn, want ze wordt gevormd door hypocrieten en oprecht gelovigen. Maar de onzichtbare kerk is de kerk, zoals ze voor Gods ogen bekend is, gevormd door degenen die het echte geloof hebben, de ware uitverkorenen. En daaruit concludeert men dan: de zichtbare kerk is iets minderwaardigs, maar de onzichtbare kerk is het puikje, het neusje van de zalm. Hiertegenover zeggen wij: natuurlijk heeft de kerk veel onzichtbaars: geloof, liefde, gebed. Want het geloof is niet te zien, het gebed niet te horen. Ook wat in de kerk aan geestelijke goederen is, is vaak onzichtbaar en alleen aan God bekend. Daarnaast heeft de kerk een massa zichtbaars. Zichtbaar zijn in de kerk de dienst des Woords en der gebeden, de liturgie enz. Maar mag ik nu zeggen: dit zijn twee kerken? Neen. Elk mens heeft aan zich iets zichtbaars en iets onzichtbaars. Maar nu zeg ik niet: dat zijn twee mensen. De mens heeft een lichaam en een ziel. Van de ziel zie je niets, van het lichaam meestal maar een klein stukje; maar het is één mens. Wanneer ik zeg: het zichtbare in de kerk is de zichtbare kerk en het onzichtbare in de kerk is de onzichtbare kerk, dan kan ik dat evengoed van een menselijke vereniging zeggen. Een zangvereniging als zodanig heeft ook zichtbare en onzichtbare facetten. Kan ik nu zeggen: er is nu een zichtbare en onzichtbare zangvereniging, want er zijn leden die het doen om de kunst, die komen om hun stem te oefenen en er zijn er die komen om het meisje? Natuurlijk mag dit niet. Maar dan mag dit met de kerk ook niet. Zo krijgt men de gelegaliseerde hypocrisie: men wettigt de plaats van de mensen die lid van de kerk zijn en het | |
[pagina 24]
| |
niet menen. Maar de hypocrieten in de kerk zijn Fremdkörper, vreemde elementen Zo moeten we het blijven zien, anders krijgen we het in slaap wiegen: je bent lid van de zichtbare kerk en daarmee uit.
Hetzelfde bezwaar geldt ook voor de derde onderscheiding: de kerk als organisme en de kerk als instituut. Organisme is een term uit de filosofie van Schelling,Ga naar margenoot11 die in Duitsland veel kwaad heeft gedaan. Kuyper heeft die term overgenomen. Hij verklaarde haar als volgt: er is iets dat vanzelf opgroeit en waar kracht in zit, een foetus, een plant. De plant groeit uit van een zaad tot iets volwassens. Dat is nu het organisme. Maar, zegt Kuyper, het instituut wordt toebereid van mensenkant. Dat is iets mechanisch. De kerk nu is geworteld (organisch) en gegrond (mechanisch).Ga naar margenoot12 Conclusie: organisme is de kerk inzover ze de drang tot coetus heeft, de drang om elkaar te ontmoeten, en het instituut is de kerk die van bovenaf is ‘gemaszregelt’. Kuyper zegt: pas de kerk als instituut heeft de ambten, daarbij komt gebouw, adres, ouderlingen en diakenen, boeken, enz. En bij Kuyper wordt kerk als organisme alles wat door het geloof gebouwd wordt (vakvereniging, pers, universiteit, etc.). Als organisme is de kerk breed, als instituut veel enger. Daar komt straks een lofzang op het organisme me en een schouderophalen voor het instituut. Zo wordt de kerk gedegradeerd en Christus' vergaderingswerk omlaag gedrukt. Maar de onderscheiding deugt niet. Neem het voorbeeld van het huwelijk. Het huwelijk is een liefdesverhouding in rechtsverbanden. Dat is het huwelijksinstituut. Wie zegt: de drang tot liefde is zelf in staat een huwelijk te vormen; liefde als erkenning van rechtsverband is eigenlijk het mindere, maar liefde die organisch gegroeid is, is het meerdere, die leidt de mensen tot gepatenteerde hoererij. Het institueren is in Christus' kerk het organische werk. Als Gods gemeenschap in mij organisch werkt, ga ik institueren. Zo is er geen tegenstelling tussen leer en leven. Als men christelijke wetenschap plaatst onder het organisme, waar blijft de kerk dan? Dan ben ik zondags in het instituut der kerk, maar 's maandags als ik de universiteit, de politieke vergadering bezoek, ben ik in de kerk als organisme.
Vindt u ooit een kerk die voltooid is? Neen. Maar de roeping om ernaar te jagen blijft aanwezig. Vaak ziet men de dingen onder dit aspect: wat kan ik bereiken? Maar ik kan niets wat toch geboden is in de wereld echt bereiken. Ik moet er toch naar jagen. Die spanning houdt de kerk altijd door. En de grote spanning is eruit als men niet vasthoudt, dat Christus aan het vergaderen is. Als men zegt: het instituut is alleen maar wat ònder de kerkenraadsleden staat, dan kan men iemand eruit gooien in A en vrolijk ontvangen in B. Ik moet jagen naar de eenheid der kerk. De Confessie zegt: de kerk is niet iets wat af is. Christus verga- | |
[pagina 25]
| |
dert: onvoltooid tegenwoordige tijd, dat wil zeggen: Hij doet het nu, Hij is ermee bezig (tegenwoordig), maar ook: Hij zal het nog doen (onvoltooid). Daarom moeten we het woord instituut voorzichtig hanteren. Want instituut betekent: ingesteld, iets wat kant en klaar is (voltooid tegenwoordige tijd), het duidt bepaalde grenzen aan die af zijn. Als de Confessie de ware en de valse kerk tekent, gaat ze ervan uit dat ze vandaag bèide vergaderd worden. Ze worden niet getekend als een voltooide toestand, maar: Christus vergadert, is daarmee bezig. De eenheid der kerk betekent: waar Christus is, komen de leden samen. Denk aan de beroemde tekst van onze vaderen: waar aas is, komen de gieren op afvliegen.Ga naar margenoot13 De ware en de valse kerk zijn nooit af-geïnstitueerd, de kerk is ook een instituendum: het werk van het institueren moet steeds voortgaan. Omdat het niet klaar is moeten we niet zeggen: laat maar lopen, maar we moeten jagen naar de voltooiing. Eens in het laatst der dagen (Openb. 11) zal de Satan ons naar elkaar toeknuppelen. Er komt een kerk waarin alle gelovigen zullen vergaderd zijn. O, schande dat de antichrist dat eerder bereikt dan wij met onze theologie.
U zult begrijpen dat ik ook niet te spreken ben over de pluriformiteit. Men zegt: al die onderscheidingen tonen dat we de waarheid niet aankunnen. De waarheid van God is te groot, te rijk en te breed dan dat wij die aankunnen. Ieder heeft maar een aspect van de waarheid; er zijn wel veel vormen, maar er is één wezen. Bavinck zegt: de Confessie leert de pluriformiteit eigenlijk niet, maar we zwichten voor de dwang der feiten.Ga naar margenoot14 Het effect is dat men zegt: al die kerken zijn relatief met elkaar gelijk te stellen. God maakt ze pluriform. Maar als dat zo is ben ik genoodzaakt de zonden der mensen te laten zien als een genezingsdaad van God. Mijn kerkzonde van onvolkomen inzicht in de waarheid en slechte tucht wordt gedekt met een goddelijke deugd. Natuurlijk geef ik graag toe: alles in de wereld is verschillend: geen twee bladen aan een boom zijn gelijk en als ik een bloembollenveld zie, is daar grote verscheidenheid. Maar als de ene kerk de andere kerk tegenspreekt kan ik niet zeggen: dit is het gevolg hiervan, dat elke kerk de waarheid Gods niet adequaat ziet. God zegt niet ja en nee tegelijk. Dan wordt de kerk eigenlijk een universiteit, een plaats waar verschillende theologische meningen opgeld doen. Ik moet de factor van de zonde in rekening brengen. God bouwt met de waarheid zijn kerk. Achter het begrip pluriformiteit ligt het valse begrip van de tegenstelling van vorm - wezen. Want men zegt: het wezen is goed, maar de vormen zijn onvolkomen. Men zegt niet met de Confessie: de kerkeenheid moet zichtbaar worden. Men zegt: de eenheid is onzichtbaar, er is een onzichtbare kerk die veel vormen heeft. De vormen zijn meervoudig, de kerk is enkelvoudig. De vormen zijn grijpbaar, het wezen is ongrijpbaar. Dat is heidense filosofie, die beweert: het wezen is abstract, de | |
[pagina 26]
| |
vormen zijn concreet. Maar schriftuurlijk is: het onzichtbare van God zichtbaar maken in belijdenis en wandel. Men past een kunstgreep toe op het spreken der belijdenis over de kerk en zegt: art. 27 spreekt over de onzichtbare kerk en de volgende artikelen over de zichtbare kerk. Maar dat is niet waar. In al die artikelen spreekt de kerk uit wat in haar onzichtbaar en wat in haar zichtbaar is. Men moet zich voegen bij de zichtbare kerk, voorts moet men in belijdenis en wandel het onzichtbare zichtbaar maken. We moeten de gedachte afwijzen dat de kerkelijke eenheid onzichtbaar is. Men zegt wel: ubi vides non est fides (waar gij ziet, is geen geloof), maar ik zeg: dat is een onverstaanbare stelling. De discipelen zagen Jezus; het geloof zag in Hem God en mens in één persoon. Ik geloof in onzichtbare kwaliteiten, maar ik zie de zichtbare kerk. Er is een eenheid in Christus gegrond, ook hier in Groningen. Want in Christus bestaat de eenheid. Die eenheid moet geopenbaard, gedemonstreerd worden in het vergaderen tot de ene kerk. Pas op voor de onderscheiding: lichaam van Christus en instituut. Men zegt dan: de kerk is slechts een instituut, maar de uitverkorenen vormen pas Christus' lichaam. Maar als men zegt: de uitverkorenen zijn alleen leden van de kerk, dan komt de vraag: wanneer komen ze dan in de kerk? Komen ze daar als ze geloofd hebben in het kruis van Christus? Wie de kerk maakt tot een vergadering der uitverkorenen, zit verlegen met het ontstaan van de kerk, in de eeuwigheid of in de tijd. Nee, leden der kerk zijn zij, die belijdenis van hun geloof hebben gedaan en daarnaar wandelen, met hun kinderen. De tegenstelling tussen uitverkorenen en instituut is dopers. Zijn lichaam zijn wij, in Christus.Ga naar margenoot15 Iedere plaatselijke kerk is het lichaam van Christus. Er is een plicht om met andere kerken in verband te treden. Maar het lichaam van Christus heeft geen macht boven zich, geen paus, geen staatsmacht, geen synode. Niemand kan haar commanderen. Eens zullen we de kerk in volmaakte heerlijkheid aanschouwen. Naar die toekomst moeten we verlangend uitzien, we moeten ernaar jagen. In die toekomst zal God alles zijn in allen.
aantekening 1 Synopsis purioris theologiae, gerenommeerd gereformeerd leerboek, na de Dordtse synode samengesteld door de Leidse hoogleraren Joh. Polyander, Andr. Rivetus, Ant. Walaeus en Ant. Thysius, Leiden 1625. Zie: G.P. van Itterzon, Het gereformeerd leerboek der 17de eeuw ‘Synopsis purioris theologiae’,'s-Gravenhage 1931. Dr. H. Bavinck gaf het werk voor het laatst uit in de Latijnse taal (6e dr.), Leiden 1881. Een vertaling in het Nederlands van de hand van ds. Dirk van Dijk zag in 2 dln. het licht, Enschede 1964, 1966. Inz. de plaats van de engelen: Disputatio XL, ‘De Ecclesia’, ed. Bavinck, pag. 438; in juistgenoemde Ned. vertaling: II, pag. 84.
aantekening 2 Het woord ‘Christgelovigen’ kwam toen voor in art. 27 van de Nederlandse | |
[pagina 27]
| |
Geloofsbelijdenis: ‘Wij geloven en belijden een enige Katholieke of algemene Kerk, dewelke is een heilige vergadering der ware Christgelovigen ...’. Deputaten voor de taalkundige modernisering van de Nederl. Geloofsbelijdenis stelden aan de generale synode van de Geref. Kerken in Nederland, Arnhem 1981 voor, de uitdrukking ‘ware Christgelovigen’ te wijzigen in: ‘waarlijk gelovige christenen’. De synode besloot tot het kortere: ‘ware gelovigen’.
aantekening 3 H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, IV, Kampen 1930, pag. 274-304 Zie ook: H. Bavinck, De katholiciteit van christendom en kerk, rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Theol. School te Kampen op 18 december 1888, Kampen 1888. Dr. H. Bavinck (1854-1921), hoogleraar dogmatiek aan de Theologische School te Kampen (1883-1902), daarna aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Zie: BLGNP, I, pag. 42-45. Noorderkerk, Akkerstraat Groningen
|
|