Christus in zijn lijden. Deel 2: Christus in den doorgang van zijn lijden
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 510]
| |
Hoofdstuk XXV
| |
[pagina 511]
| |
Abbas. Men zal moeten kiezen. Van alle kanten worden de menschen bewerkt: elke stem is er weer één. Geen geschikt moment voor een vrouw, die nóódig even de attentie van haar man-in-functie wil hebben. Juist in dit oogenblik echter wérkt die boodschap als een rém. Zij werpt een blok voor het wiel van den wagen, die Pilatus meeneemt naar zijn ongeluk. Zij zegt hem: handen áf van dien rechtvaardige. Wat ze van de business wéét? Wel, zij heeft vannacht een heel benauwden droom gehad. Zij dróómde over ‘dien rechtvaardige’; en die droom is haar voldoende aanleiding, om tot haar man te zeggen: houd de handen thuis, raak hém-daar niet aan; ik ben zoo báng voor de gevolgen. Ze spreekt Christus vóór: die rechtvaardige. Maar ze spreekt vóór Pilatus: man, brand je vingers niet.
Die vrouw is sinds beroemd geworden. Oude overlevering noemt zelfs haar naam; ze zou geheeten hebben: Claudia Procula, ook wel verkort tot Procla. We zullen ze ook maar Claudia noemen, ook al beteekent dat geen erkenning van de betrouwbaarheidGa naar voetnoot1) der overlevering; wij missen zekerheid. Nu dan, Claudia heeft op duizenden indruk gemaakt. Zelfs is - hoewel lichtvaardig - beweerd, dat ze door de grieksche kerk tot een heilige zou zijn verklaard; de 27e October zou dan op den griekschen heiligen-kalender aan haar gewijd zijn. Anderen - b.v. het apocriefe evangelie van Nicodemus - hebben gezegd, dat zij een proseliete is geworden van het Christendom, en dat zij later onder de belijders van den Christus een bekende en eervolle plaats heeft ingenomen. Zóó sterk heeft ze met haar manGa naar voetnoot2) de aandacht geboeid, dat zelfs een heele verhandeling over haar geschreven isGa naar voetnoot3); ten onzent heeft Frederik van Eeden over Pilatus en zijn vrouw geschreven; naar hij zelf zegt, deed hij het in gelijken geest als | |
[pagina 512]
| |
Anna Katharine Emmerich. Ook hij laat Claudia zich tot den Heere bekeeren, en zelfs Hem optreden, om een verzoening tusschen Pilatus en diens vrouw te bewerkenGa naar voetnoot4). Het zal wel altijd moeilijk blijven tusschen fantasie en waarheid te schiften. Wij zullen dan ook geen poging in die richting ondernemen. Verder gaan dan hetgeen vaststaat, kunnen wij niet; dit weinige beperkt zich vrijwel tot de mededeeling, dat Claudia den Joden niet ongezind was, en b.v. voor den bouw van scholen zich heeft geïnteresseerd. Voorts blijve zij als persoon vrijelijk in het schemerduister staan, waarin de Geest haar gelaten heeftGa naar voetnoot5). Want voor ons is het niet de vraag, wie Claudia is, noch ook, wát ze nu wel precies in den droom gezien heeftGa naar voetnoot6), en nog minder, wie nu ‘waardiger’ is bij God, die vrouw hier, dan wel haar manGa naar voetnoot7). De vraag is weer alleen maar, wat die droom van Claudia moet in het verhaal van Christus' lijden. Wij hebben geen behoefte aan de kennis van de finesses omtrent deze Claudia, maar des te meer aan die van de verhouding tusschen haar droom en het lijden van den Man van Smarten.
Een eerste vraag is: of de droom van Claudia te ‘verklaren’ is langs de wegen der natuur, dan wel een bovennatuurlijke, door God gewerkte droom is. Sommigen willen Claudia's droom natuurlijker-wijze verklaren. Wie loochent de aanwezigheid van bloot-natuurlijke factoren? Die zijn altijd ingeschakeld, zoowel waar God werkt, als waar Hij den satan toestaat te werken. De profeet uit Nazareth was algemeen bekend; de laatste dagen hadden veel van Hem doen | |
[pagina 513]
| |
spreken. Hij had de verbeelding, niet het minst van vrouwen, sterk toegesproken. Het allicht romantisch verkleurd verhaal van zijn intocht in Jeruzalem zal ook Claudia niet onbekend gebleven zijn. Bovendien wist Pilatus (blijkens het voorgaande vers) reeds sedert lang, dat tusschen de Joden en Christus een conflict lag, dat, nu ja, van de zijde der Joden uit ‘nijd’ te verklaren vielGa naar voetnoot8). Voeg daarbij, dat het proces reeds vroeg in den morgen Pilatus voor den dag geroepen had, dat de geruchten aangaande onrust, die ‘de zaak’ verwekt had, tot Pilatus' slaapkamer doorgedrongen waren; denk aan het rumoer, het heen-en-weer-trekken van de bende tusschen Pilatus' en Herodes' huis. Veel blijft overgelaten aan natuurlijke factoren. Die zijn trouwens altijd in het spel. Want zodra, hetzij God, hetzij ook de duivel, inwerkt op ‘natuur’ en ‘mensch’, zijn die factoren in het spel, al beheerschen zij het niet. Wanneer dan ook anderen meenen, dat zij den duivel voor dien droom aansprakelijk moeten stellen, en hem ‘alleen’ dan lijkt ons dat een te gewaagde onderneming. Allereerst: de duivel is geen deus ex machina, met wiens naam het laatste woord gesproken heeten mag. Hoogstens spreekt men met zijn naam een ‘vóórlaatste’ woord. Bovendien vervalt mechanistische ‘verklaringswijze’ zoo licht in het zoeken naar allegorieën, of parallellen, die onwezenlijk zijn. Waarschuwende voorbeelden ontbreken niet. Zoo is wel eens gezegd: zet Claudia naast Eva. Evenals de duivel in het paradijs eerst tot de vrouw kwam, om door haar den dood in de wereld te brengen, zóó komt nu de duivel het eerst tot een vrouw, om den dood van Christus te verhinderen. Dat wil dus zeggen: om de verlossing in den weg te gaan staan, om het leven te verhinderenGa naar voetnoot9). Een nieuw aspect dus: hier wordt de daad van Claudia alleen gezien van de dónkere zijde: ze is dan een sta-in-den-weg, een verhindering, voor de verlossing, die in Christus' dood gelegen was. Maar dat komt neer op een speculatie óver een speculatie in den duisteren geest van Satan: Satan zou bang zijn geweest voor Christus' dood, en wilde dezen verhinderen volgens deze zienswijze. Ze is zelfs een keer in beeld gebracht: de reproductie | |
[pagina 514]
| |
is door ons ontleend aan de bijdrage van Dr Jolande Jacobi (Zürich) in het werk: SatanGa naar voetnoot10) (uitgeverij Foreholte, Voorhout):
De droom van de vrouw van Pilatus, Claudia Procla. - Deze scène is slechts zeer zelden afgebeeld. Satan zou de verlossing van het menselijk geslacht dat hij haat, willen beletten. De vrouw van Pilatus laat haar man zeggen dat zij deze nacht een droom heeft gehad, die haar zeer verontrust heeft: Sedente autem illo (sc. Pilato) pro tribunali, misit ad eum uxor ejus, dicens: Nihil tibi et justo illi; multa enim passa sum hodie per visum propter eum (Matt. 27, 19). Uit de Hortus Deliciarum van de kloosterzuster Herrad van Landsberg, einde van de 12e eeuw. Nieuwe uitgave door Keller-Straub, Straatsburg, 1879. Pl. XXXVII.
Hoe willekeurig evenwel dit alles is behoeft geen breed betoog: de droom zou dan van den duivel zijn, maar de boodschap van God, althans van een tegen Satan in werkende macht. Een vreemde rolverdeeling: Satan 's nachts, de Geest 's daags aan 't werk. Geen wonder, dat ánderen weer een anderen kant uit gaan. In de voorspraak van deze vróuw zou een soort van compensatie te zien zijn voor hetgeen de vróuw in het paradijs bedórven heeft. Want, zoo redeneert men, in het paradijs heeft een vróuw tegen- | |
[pagina 515]
| |
over den eersten Adam kwáde getuigenis gegeven, maar in het uur van den tweeden Adam geeft wederom een vróuw goede getuigenis: zij teekent protest aan tegen al die booze woorden van al die slechte mannen: en is ook daarin weer de eerste. Hier hokt wat. Moet men zoo mechanistisch den duivel aansprakelijk stellen voor wat men niet zoo dadelijk begrijpen kan? Alsof daarmee de zaak beslist is? Ook de duivel is gebonden aan de machten, in het natuurlijk leven door God geactiveerd. Het is altijd gevaarlijk, Satan als - we blijven ernstig - Gods-toejager ten tooneele te voeren, zoodra wij, al of niet in den ban van para-psychologen-wijsheid, voor een muur-van-mysterie staan, niet in de laatste plaats op het terrein van droom en droom-verklaring. De antieke schrijvers (Origenes, Hieronymus) spreken - waar Claudia zelf van haar ‘zien’ gewaagt - niet zonder voorliefde van een ‘visus’, een gezicht, een ‘revelatio’, openbaringGa naar voetnoot11). Maar het maakt nog al verschil, of God iets laat zien in een transcendente acte van werkelijke openbaring, dan wel of een droomer zelf zegt: ik zag dit of dat. We zeggen dit alles, niet om de actie van God of Satan uit te sluiten - waar zijn ze trouwens, elk naar eigen wijze en werktrant, werkelijk uit te sluiten? - maar wel om te waarschuwen: vergeet de natuurlijke werkingen niet, en wees zuinig op uw theologen-termen: gezicht, openbaring, e.a. Nog een derde meening schrijft den droom van Claudia aan een directe werking juist van God toe. Deze opinie rekent dus den droom van Claudia tot de openbaringsdroomenGa naar voetnoot12), ‘een waarschuwing Gods aan Pilatus’. Wie zóó spreken, meenen dan, dat God op die vrouwenziel in een eigen positieve acte, door 't spreken van een ‘parool’, heeft ingewerkt, teneinde Pilatus te waarschuwen, althans, teneinde mede langs dezen weg, op Christus' lijden in te grijpen.
Moeten wij nu kiézen uit onderscheiden meeningen? Dat schijnt ons overbodig. Zou de ééne opinie de andere in de kern-vraag wel moeten buitensluiten? Is niet in alle wereldhistorie, is niet ook in het proces van Christus, een samentreffen van drieërlei werking: een goddelijke, een duivelsche, en de als substraat fungeerende ‘natuurlijke’ (zooals dit meestal vrij onduidelijk pleegt te heeten)? Waarom zou dan hiér, nu het over dien dróóm gaat, het ééne van het andere moeten gescheiden | |
[pagina 516]
| |
zijn? God pleegt zich te bedienen van door Hem zelf geschapen en steeds in eigen ‘oeconomie’ geleide en gestuwde natuurlijke factoren; maar juist daarom is het altijd waar, dat niet deze zijn werk verklaren, doch, omgekeerd: dat ze uit zijn plan verklaard wórden. Hij maakt de natuurlijke dingen naar zijn plannen, die Hij heeft; ‘God has a plan, you have a part.’ En de Satan? Och, maar die is er immers - schoon nimmer buiten de grenzen van Gods actieve permissie - dadelijk overal bij, om hetgeen God ten goede keert, ten kwade te wenden, zoover het mogelijk is of hem schijnt? De droom van Pilatus' vrouw is niet alleen in den hemel voorgenomen, en evenmin als een anhypostaton, een leeg en ijdel en niet meetellend ding, alleen langs psychische wegen opgekomen; hij is óók in de hel geregistreerd. En nog weer anders in den hemel. Wie hier de verscheiden opinies uit elkaar zou willen houden, zou heel de leer van Gods voorzienigheid, en van de wijze van zijn regeering, en daarmee een centraal hoofdstuk van dogma en dogmatiek, anders moeten opzetten dan de belijdenis der kerk tot nu toe heeft gedaan. Blijf waar ge altijd staat: onttrek dit intermezzo - zoo lijkt het tenminste - niet aan het operatieterrein van den van zijn wellusten nimmer abstraheerbaren ‘Booze’; maar weiger eveneens een voorstelling, die dezen merkwaardigen droom zoo maar in het verhaal laat ploffen als een incidenteel mirakel-in-den-vorm-eener-doodgewone-nachtmerrieGa naar voetnoot13), waaraan alle natuurlijkheid vreemd zou zijn; en vooral: wij mogen dit ‘incident’ geen oogenblik plaatsen buiten heel het samenstel van Gods bepaalden raad en voorzienigheid. Dat is altijd ‘gewoon’ en óók altijd ‘buitengewoon’, in den zin van: van boven af, van buiten af gewoon.
Claudia kan dan ook op haar en óns ‘gewone’ niveau blijven staan; daar staat zij met alle andere menschen. Die droom van haar is voor haar léven niet typeerend, maar evenmin het tegendeel. Een proseliete wordt ze er niet door; eenige geestesadel kan er niet uit bewezen worden. Een goddelijke voorkeur voor haar nog minder. Zoo men 't unieke droom-gegeven verklaren wil, | |
[pagina 517]
| |
en uitwerken in bepaalde richting, dan pleit het eerder vóór hen, die Claudia bijgeloof verwijten, dan voor hen, die haar om haar geloof zouden willen prijzen. ‘Geloof’ neemt het Woord aan. Geen los parool, ook geen parool-van-wonderlijke wegen-van-apport. Geloof is een kwestie van rapport met God, niet maar van apport vánwege God. We zullen straks zien, dat Claudia's droom, waarmee Gód toch zijn wijze en heilige bedoeling had, door haar aanstonds is uitgelegd en gebruikt op een manier, die met het vlakste egoïsme en met een daaruit getrokken ‘toepassing’, bestaanbaar is. Wij zeggen niet, dat egoïsme in het spel is, wél, dat het er mee bestaanbaar is. En Satan? Redeneer over hem niet te glad. Er zou een zekere ‘triumf’ voor de hel in liggen, indien Christus in de wereld vrijgelaten werd, louter uit bijgeloof (vrees voor een droom)? Of uit utiliteits-overwegingen (benauwdheid voor de kwade gevolgen van een veroordeeling van een onschuldige)? Wie loochent dit? Ware Christus vrijgelaten, ten gerieve van de angstgevoelens van Claudia, als een ‘rechtvaardige’Ga naar voetnoot14), wiens dood door ‘God-of-goden’ - niet door Hem zelf - ‘wel eens’ gewroken zou kunnen worden, dan is Hij daarin niet als Messias erkend. Zijn vrijlating louter op advies van Claudia zou, nu Hij eenmaal als exlex was uitgeroepen, Hem het odium niet hebben afgenomen. We denken hier onwillekeurig aan die slavin in Philippi (Hand. 16:13-20) die eens in een zonderlinge reclame aan de gezanten van Christus een eere-diploma uitreikte: ze kondigde hen aan als dragers van blijde boodschap, verkondigers van een góeden Naam. Ook daarin snoof Paulus de lucht van Satan. Wel kwam óók háár getuigenis tenslotte hierop neer: vergrijp u niet aan Jezus Christus, want ik heb in mijn droomen (ze had een ‘waarzeggenden geest’) veel te doen met dien rechtvaardige. Niettemin onderkent Paulus in haar hysterisch roepen een satanische werking: indien Christus op gezag van deze vrouw in Philippi recht van vrije passage krijgt, dan komt Hij Philippi binnen, niet in zijn qualiteit van den éénigen Messias, die alle ‘godenzonen’ van grieksche fantasie verbant, en alle liturgen van Philippi gevangen neemt, doch als één-onder-zooveel-anderen. Zoo zou ook Jezus, als Hij door Claudia uit handen van Pilatus was vrijge- | |
[pagina 518]
| |
vochten, in Jeruzalem wel vrije passage gekregen hebben, maar niettemin ware Hij voor altijd onttroond. Claudia kán, zoolang zij aldús pleit, het evangelie slechts kwade diensten bewijzen... Zeg nu maar niet, hóe, maar ontken evenmin, dát Satan hier achter zit. Hoeveel weten wij van zijn duister bedrijf? Is niet élke ‘opvatting’ van de beteekenis en de plaats van den Nazarener, welke Hem onrecht doet, den Satan welgevallig? Ook hier is de werking van den Booze aanwezig; trouwens, waarop legt hij géén beslag? Welke voor Gods ‘uitzendingen’ gekozen ‘golf’ wil hij niet storen? Of waar tracht hij de luidsprekers niet te bederven? Maar, bóven ‘eigen vleesch’ (de concrete natuur en Satan) staat toch God. Hij heeft als Eerste-Laatste op Christus' proces ingegrepen, naar eigen bedoeling. Al spreken wij liever niet van een directen en eigenlijken ‘openbaringsdroom’, aan een heidin ‘geschonken’, toch wérkt God wel in en door zulke droomen. Hij zéndt ook zulk een droom. Gelijk Hij ‘energieën van dwaling’ zéndt (2 Thess. 2:11). We noemen slechts de namen van Achimelech, Farao, Nebukadnezar: door, of ook naar aanleiding ván droomen deed Hij meer dan eens den heidenen reportage-vanwaarheden toekomen, ‘parolen’, ook daar waar geen geregelde ‘Woord’-dienst is. Ook Claudia is in de rij van Gods onbezoldigde reportage-organen opgenomen: niets bij geval. Gods gedachten zijn daarbij zóó wonderlijk verweven én simultaan, dat niemand ze mag abstraheeren van elkander. Dat Hij Pilatus heeft willen waarschuwen, en dit in diens eigen taal, dat is één element. ‘Onbetuigd laat Hij zich niet’ (Hand. 14:17). Zijn bedoeling moge daarin niet ópgaan, we mogen dit element toch niet verwaarloozen. Was er nog wel veel, dat Pilatus remmen kon? Eigenlijk was hij al verkocht aan de Joden. Gaat hij voor een droom opzij? Hij heeft wel gezegd: wat is waarheid?; maar - wie aan het geloof ontzonken is, capituleert soms gauw voor 't bijgeloof. Voor hoeveel mannen is de emotievolle stem eener vrouw de aandacht dwingend? Cherchez la femme; waarom bij Pilatus niet? Waren de Joden niet zoo elléndig lastig geweest, de Heiland wáre vrijgelaten; een vrouwenstem kan soms een fatum wénden. De droom van Pilatus' vrouw, voorzoover zelve uit ‘natuur’ niet ‘ontvangen’, dan toch wel ‘gebóren’, móet oppelleeren op den mán; ook dat zijn gangen-van-natuur, en in die gangen waarschuwt God den rechter, die zijn naam voortaan niet meer in vergetelheid zal kunnen laten onderduiken. | |
[pagina 519]
| |
Heeft God niet ook Saul gewaarschuwd, in de taal van zijn eigen keuze, in den nacht van Endor? Zal God niet aan den avond van denzelfden dag graven openscheuren, waaruit ‘getuigen’ rijzen, die in Jeruzalem aan velen verschijnen moeten? Getuigen van het uiterst belang, dat de wereld heeft bij den eenigen Naam, die onder den hemel tot zaligheid gegeven is? Wat is op zóóveel wonderteekenen, die de onzienlijke kreatuur in beweging zetten, nu extra-wonderbaarlijks, óf toevalligs, aan dien éénen droom? Schrijdt niet in de eerste etmalen van en na Pilatus' rechtspraak het wonder langs de onbenoemde wegen? Oók door die vrouw, en door haar droom, heeft de Rechter van dezen rechter het verantwoordelijkheidsbesef sterk geprikkeld. Een droom geeft nimmer dispensatie van verantwoordelijkheid. Zoodra de droom voorbij is, komt de vraag: wat wil hij zeggen, wat is zijn exegese? En dán moet ieder weer op eigen wieken drijven, en zoeken naar den uitleg; de ‘parolen’ dringen naar het ‘Woord’; en de gedachten uit veler harten worden openbaar (Luc. 2:35) en niet het minst in den dag, waarin het zwaard moet gaan door Maria's ziel, omdat haar Zoon gesteld is tot een teeken, dat weersproken worden zal (Luc. 2:34, 35). De droom heft de verantwoordelijkheid niet op, maar prikkelt ze juist, door de noodzaak van het vragen-van-den-uitleg. Vraag dát Herodes maar eens, Pontius Pilatus! Zijn rapport ligt nog hier naast u op de tafel. Aan het bewustzijn geeft de droom een nieuwe taak; een taak, waarvan datzelfde waakbewustzijn zich vóór den droom vaak wou ontdoen, waaraan het is voorbij gegaan. Droom lijkt op masjaal! Wij danken voor dien droom; want hij is oorzaak, dat eenmaal in den jongsten dag, als onze Aangeklaagde Rechter is geworden, óók van Pilatus, deze laatste niet kan zeggen: ik heb het niet geweten, of: gij hebt mij in mijn taal niet laten toespreken. Claudia hoe dan ook, zet een streep onder dat catechismuswoord van ons: onschuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld. Het schisma in de heidenwereld neemt een begin - de eerste familie is er, die verdeeld is om den Christus. Barabbas fuifde 's avonds; over Pilatus' woonkamer lag een beklémming.
Maar ons geloofsvooroordeel weigert, hier een punt te zetten. Elke bizonderheid in het lijdens-evangelie moet haar bepaalde beteekenis hebben voor Christus zélf. Op Hém werkt alles in; elk nieuw evenement jaagt dieper Hem den afgrond in. Dit is zijn uur, en ook de macht der duisternis; en pauzes geeft vandaag God niet. | |
[pagina 520]
| |
In heel 't proces doet die vrouw, die een hand uitsteekt om Hem te ‘redden’ het ‘nobelste’ gebaar binnen den kring van haar geestelijke verwanten. Maar zélfs dat ‘nóbelste’ gebaar heeft Christus verloochend, gehoond, miskend, Hem énkel kwaad gedaan. Zij was zijn advocate, paraclete. En tóch...
Daar is die ‘toepassing’, die zij maakt op den droom: heb toch niets te doen met dien rechtvaardige. Hoort gij het? In het zelfde uur, waarin alle engelen en duivelen, waarin God zelf, en Christus' eigen Geest, de gánsche wereld bezwéren: heb toch alles te doen met Christus Jezus, daar spreekt de eenige stem, die nog ‘een góed woord’ voor Hem over heeft: heb toch niets met hém te doen; laat hem toch los; ontdoe u van molest. Doet dat niet pijn? Kwam dit woord nu maar uit schorre kelen van verhitte Joden; of was het maar conclusie van fijne diplomaten-redenen van Rome's zaakgelastigden, het zou zóó ‘erg’ niet zijn. Maar het komt uit den mond van iemand, die hoe dan ook, is opgetrokken geweest tot daar, waar ‘stemmen’ klinken, en dit niet zonder werking Gods. Zooeven zong in Christus' binnenste zijn eigen tekst: ik móet aan het kruis verhoogdGa naar voetnoot15) zijn; want ik ga heel de wereld aan; állen hebben met mij álles te doen. Maar hier is een boodschap van een ongeroepen ‘paraclete’: heb met dien man toch niets te doen. Is dat geen vernedering? Ook geen negatie? Eerst van Pilatus, nu van zijn vrouw? Het ‘nobele gebaar’ van Claudia kan ‘'t Licht der wereld’ enkel maar beschadigen. Zij zegt op háár manier, wat later Gamaliël zal spreken in den Raad der Joden: laat het nazareensche geval toch maar betijen; ge kondt uw vingers wel eens branden. Maar móet men niet de vingers aan Hem branden? Kwam Hij dan niet’ om vuur op aard te werpen? Maar Claudia zegt: blijf uit de buurt. Hier wordt de Heiland wederom geïsoleerd, beleedigd. Zij protesteert tegen haar man, maar in den wortel is ze met hem één: ook zij verklaart dezen Rechtvaardige tot een exlex; een rechtersvrouw moet naar de wet verwijzen - een hulpe tegenover den man is zij dán, en dan ook jegens den Verdrukte. Indien de Nazarener rechten heeft bij Rome's wét, dan móet Pilatus met Hem álles hebben te doen. Het ‘nobele’ gebaar wordt ook nog van zelfzucht opgeroepen. Splendida vitia - blinkende ondeugd - de dames van Rome gaan schreien, die van Jeruzalem doen 't ook vanavond - maar Chris- | |
[pagina 521]
| |
tus zegt: weent over mij niet, weent over u zelf en over uw kinderen. Wien wil Claudia nu eigenlijk redden? Den Nazarener? Neen: Pilatus! De Nemesis, de Wraakgodin, mocht hem eens op de hielen zitten...Doet dat niet zeer? Christus' leven wordt ‘beschermd’, maar op een wijze, die Hem niet meer zien laat als den mobielen wreker Gods: hij blijft de exlex, dien men enkel niet durft aanraken, omdat men bang is voor Erinyen, voor wraakgodinnen, waarvan Pilatus' vrouw wel eens gehoord heeft; men kan niet weten, wat er van die oude dingen aan is...Dat komt er van, als men de keus heeft tusschen Themis en een furieuse Moira, afgoden allebei. En als men niet meer weet van Mozes, wet, verbond en dekaloog. Denk aan Henoch. Die heeft de tijdgenooten Noachs eens bezworen: de Heere komt, en is dan offensief, Hij komt met myriaden heiligen, Hij komt met engelen van wraak, de duizenden verdubbeld. Welnu: in 't uur van Christus' dood is inderdaad des Heeren offensief gekomen; - het wordt pas récht geopend, heden, want deze Eéne Heilige ontbindt de myriaden achter zich. Maar juist op dezen dag zegt iemand: pas op, de goden van Rome en Hellas, schikgodinnen en schrikgodinnen, mochten eens komen met een prikkel-van-dood, een angel-van-verderf. Negatie! Andermaal: negatie! De Meester is gekomen, om álle goden van Grieken én Romeinen te verjagen; heel den Olympus komt Hij straks schoonblazen met zijn Pinksterwind. Maar 't had toch maar een haar gescheeld, of zie, Hij was ‘geprotegeerd’ in naam van grieksche goden. Dezelfden, die Hij kwam verjagen, en voor wier nederlaag Hij reeds bij voorbaat den Vader had gedánkt (Joh. 12:21, 23; Luc. 10:18)Ga naar voetnoot16). Ook dit was: lijden. En verzoeking. Het was den Zoon niet onverschillig, hoe Hij 't leven inkwam; het is Hem precies even gewichtig, hoe Hij er door of er uit komt. Waarom zou een doxologie van engelen Hém meer te zeggen hebben dan een voorslag van Pilatus' vrouw? Hij ‘rekent’ niet als wij! Want Hij is zúiver mensch. Wel hijgt zijn ziel naar leven en naar licht, maar zij móet wel protesteeren tegen dit ‘nobel’ gebaar, het eenige, dat Hem voor de rechtbank nog wil troosten, doch niet vermág te troosten. Hij heeft onder al die menschen maar één, die vóór Hem spreekt. Toch moet Hij zwéren: luister naar haar niet! Zij is geen paraclete voor den Paracleet. En waarom niet? | |
[pagina 522]
| |
Indien Hij ware vrijgelaten, op voorspraak van deze paraclete, advocate bij den rechter vóór den Rechter, dien zij niet zóó kan zien, dan zou de Hoogste Profeet van Israël geleefd hebben bij de gratie van verlepte griekengoden; de Opperste Wijsheid zou de poort der vrijgelatenen doorgetrokken zijn bij de gratie van bijgeloof. Elke zonsopgang had daarna den lof-der-zotheid aangeheven om dit bizarre ding: de Opperste Wijsheid, levende bij de gratie van de uiterste dwaasheid; een paaschmemorie (amnestie), beschikt in naam niet van Jahwe, die Paschen instelde, maar van de resten van den Olympus aller Grieken: waaraan Claudia den droom toeschrijft. Tegen zúlk een paaschmemorie zouden reeds Makkabeërs protesteeren; hoeveel te meer dan Jezus Christus! Dit is vernédering, en nóg weer verzoeking. De mensch, in wien God zijn hoogste openbaring aan de wereld gaf (Hebr. 1:1), beloopt hier 't gevaar, dat zijn eigen exegese van gangen en wegen van Gods openbaring zou worden geschonden door een verkeerde opvatting van den wel ‘armsten’ openbaringsvorm, dien God gebruiken kwam: den droom. God sprak tot Claudia wel zuiver wat de feiten aangaat: deze rechtvaardige. Doch de paraenese, aan de feiten vastgeknoopt, die was dictaat van heidensch bijgeloof. ‘God, voortijds door de profeten vele malen en op vele manieren tot de vaderen gesproken hebbende, heeft nu die spraak vervuld in dezen Zoon.’ Maar Claudia kent die vaderen niet, noch ook hun spraak; hun waren de verbonden toebetrouwd, de wet en de beloften (Rom. 9:4); en Claudia weet daar niet van. Het leven en het recht-van-profetie - want wee Hem, als Hij 't zóó begeeren zou! - van den Menschenzoon hangt aan een zijden draad, gesponnen door de kranke verbeelding van een geboren egoïste, die even iets geroken heeft van zwavel en van sulfer, ontstoken op den neveltop van den Olympus, of op Sion, dat weet niemand; ‘wat is waarheid?’ Profeet of schrikdraad? Wij denken aan den Dooper. Vlak vóór zijn dood was er de gril van een vrouw, Herodias, en de zwakheid van een man, Herodes; die sloegen samen 't hoofd af van Johannes. Hier is wéér de gril van een vrouw, en de zwakheid van een man; die twee zijn samen wel geneigd, om het hoofd-van-Jezus te sparen. Maar als Hij zóó gespaard wordt, is Hij voor altijd weg. De Dooper ware dan terecht gekomen, op zijn plaats, bij God, en in den schoot van Abraham; maar Jezus ware grondig van Abraham vervreemd; wij spreken onzin ‘naar den mensch’. Den Auteur der bergrede is dat een schrikkelijk lot, te hooren zeggen: heb toch | |
[pagina 523]
| |
met hem maar niets te doen; want ook de haren van zijn hoofd én van Pilatus' hoofd zijn alle geteld. 'n Schrikdraad, pas op!
Nu kan het ons tenslotte niet meer interesseeren, wat er van Claudia geworden is, en van haar zielsconflicten, noch zelfs, hoe God Pilatus straks heeft laten lijden om den Nazarener. Men zegt, dat Pilatus in duisternis gestorven is; en zéker is, dat zijn leven na dien tijd onrustig is gebleven. Hij zal nog vaak zijn Claudia zich hebben herinnerd. Maar wat doen wij met zulke verhalen? Voor ons heeft slechts beteekenis de bittere vernedering, die Christus als de Borg verdragen moest. Gewogen op de schaal van Moira - nóg te licht bevonden. En Hij moest wederom zwijgen; een even voorbijflitsende slecht-luisterende ontvangster van den disputabelsten openbaringsvorm, den droom, die in den dikken nevel zich maar vaag herkennen laat, die heeft wel het vrije woord. En Christus moet maar wachten, wat de spraak is, en het effect van dit schrale droomparool. Hij is in ‘Belsazar's paleis’ geweest (bl. 442 v.), maar niemand vraagt van hem den Daniëls-dienst van uitleg-van-den-droom of van-het-teeken. Toen Claudia vertelde van haar droom, voelde Gods Wachter zich van God verláten. Alle hemelen zwegen vandaag tot Hém. Maar groot is zijn gehoorzaamheid. Hoezeer Hij naar het leven haakt, - Hij wil het zóó niet hebben. Dus heeft Hij rechts noch links gedwaald. Het mag Hem zeer doen, dat de droomen van Achimelech, Farao, Nebukadnezar voor én dóór (!) Abraham, Izaäk, Daniël meer effect verkregen, dan de droom van Claudia voor (én dóór) Hém thans mag doen - Pilatus kwam op zijn schreden niet terug - maar ook in dezen geeft Hij zich gewillig over. Hij laat Gods recht zijn loop, en grijpt geen reddingstouw, dat bijgeloof den Man van smarten toewierp in den stroom van zwarten vloek. Wel zuchtte Hij: al Uw golven en al Uw baren gaan over mij heen, en toen wierp Satan wel dat reddingstouw Hem toe, en zeide: grijp dan toch, - maar óók aan deze verzoeking is de Christus ontkomen. Hij heeft - ook na het woord van ClaudiaGa naar voetnoot17) - hoezeer het Hem als mensch tot spreken scheen te nopen - tegenover Pilatus al zijn raadselspreuken onverklaard gelaten gelijk tegenover het Sanhedrin (bl. 121). Claudia's troebele water is met de blanke beken van Góds wellust niet vermengd. | |
[pagina 524]
| |
De fonteinen Gods - Hij heeft ze wél bewaard. Groot zijt Gij, Heer, en zeer te prijzen. Gij handhaaft al de heiligheid der Goddelijke openbaring, ook tegen het ademtochtje, dat uit de bovenluchten van het heidendom, U even over 't hoofd streek. Wij loven U, o God, Uw naam is nabij; men vertelt Uw wonderen, ook al wil een dochter van Zeus ze met den mantel van grieksche goden bedekken. Gij zijt niet bezweken, Heiland, nóch toen in de woestijn de naakte Satan kwam, noch toen hij hier U verzocht heeft door een zachte droomster. Verzocht hééft Satan U, en beproefd zijt Gij door God. En nu Gij, tegen vage droomreflexen van een onzekere heidin, den Náám Uws Góds beleden hebt, nu hebt Gij het recht verworven, Uw eigen jongelingen gezichten te doen zien, Uw eigen ouden droomen te doen droomen. Uw Pinkstergeest treedt op zijn hoogten. Gij hebt de openbaringsdroomen, die Uw God aan zijn verkorenen beschikt, nu vrijgehouden van de verzande stroomen van het heidendom. Háást scheen de openbaring Gods, die uitgaat uit den Geest, gesmoord in het zand, den modder, van heidensch bijgeloof en 't défaitisme van verlate Romeinen, piekerend over de vraag: pleegden nu góden een invasie, of was 't maar een nachtmerrie? Indien de Christus zich dáárin had vastgewerkt, om toch maar te léven, dan ware met zijn goedvinden de openbaringsdroom van God eerst afgeleid naar, en daarna gesmoord in heidendom en bijgeloof. Het Woord stond op het spel, en de nieuwtestamentische openbaring, en heel de Schrift. Een Christus, die Gods openbaring liet besmetten, door zich vast te klemmen, niet aan Gods Woord, doch aan Claudia's droom-duiding, zwak en zondig nog, zou onze hoogste Profeet niet kunnen wezen. Juist dát God in haar droom aanwezig was, beteekende beproeving; ook Gods geringste actie, ook in den verst van Hem verwijderde, eischt zuivere responsie van den Drager van Gods Woord. Maar let nu sterk op Hem: Hij heeft op de parools-emissie - in dezen droom - van God, die zuiver van Hem uitging, die toen vertroebeld werd in haar ontvángst door een heidin, zuiver gereageerd, en op de zendgolven, die de Geest heeft uitgezonden, geen inbreuk gemaakt door een falset-geluid er dwars doorheen te werpen. En voorzoover Hij luidspreker had te zijn van God, gaf Hij wat Hij ontvangen had, volkomen zuiver weer. Kom Pinkstergeest, laat nu zijn eigen volk des Heeren droomen droomen, en nu bij dagen en bij nachten tot Hém wáken. Kom Pinkstergeest, vaar in, en drijf den openbaringsstroom nu | |
[pagina 525]
| |
in zijn eigen bedding: Hij heeft er récht op, sedert ook déze droom zijn ziel niet heeft beschadigd. En Gij, mijn Heiland, heb geduld, en duur Gods uur. Gij komt welhaast op Patmos, op het gebied van Rome's keizer, Pilatus' heer. En daar laat Gij Johannes ‘droomen’. Gij laat Hem lijden in den droom van Uw geweld. En met den laatsten openbarings-droom, dien Ge in Johannes' geest verwekt, laat Gij Uw ‘oude’ droomen droomen, komt Gij de Schrift vervullen, geeft Gij het bijbelboek zijn slotgetuigenis, en gaat Uw stem nu door zijn droom bezwéren heel de wereld: heb toch met Mij alles te doen, met Mij, Rechtvaardige, die zelf geleden heb, niet in een droom, maar in mijn waken, den ganschen toorn van God. Dit is de triumf van Christus over Nemesis; van het Woord over de valsche gedachte, van Christus over Claudia, van Mozes over een verzaakte Themis. God hééft ten láátste gesproken door den Zoon. De droomen, die Hij wekt in den bereiden geest van 't volk, dat Hij gekénd heeft, ze zijn veel bitterder dan de droom van Claudia. Ze zijn toch óók weer zoet: ze teekenen de gangen af van 't eeuwig Evangelie. God kwam van Teman aangeschreden; het Woord trad op zijn hoogten, en Christus is vernederd en verhoogd, ook in het land der droomen. Dies zal mijn ziel Hem wáken dag en nacht; zelfs bij nacht onderwijst Hij mijn nieren. Dit overkomt mij niet vanwege Claudia's schrielen droom, maar vanwege zijn reactie op dien droom. Want wanneer is Hij niet de Heiland? Hij verblijdt zich, dat Hem de droomgeesten onderworpen zijn: - nu is Hij zeker daar van, dat vele namen door zijn wake in de hemelen geschreven zijn. En ook hiervan is Hij nu in zijn hart verzekerd: zijn vrijlating op Claudia's voorspraak - of de mijne - zou 't kruis van Hem geweerd hebben; doch Hij wilde niet. Was die man toch wel zoo heel ver van de waarheid af, die van een list van Satan sprak? Dat kruis beteekent toch diens ondergang?Ga naar voetnoot18) Houd nu maar op: de listen van den Satan werden Hém geen narcoticum, laat ze 't ook óns niet zijn; - de duivelen althans gelooven wel Gods eenheid, maar zij sidderen tenminste (Jac. 2:19).
∗ |
|