Christus in zijn lijden. Deel 2: Christus in den doorgang van zijn lijden
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 460]
| |
Hoofdstuk XXII
| |
[pagina 461]
| |
Dit is het vervolg, meteen de finale: Christus-exlex. Hij wás dat reeds eerder. Maar nú wordt Hij 't volkómen: exlex. Het spél wordt uiterste érnst. Men wéét niets anders.
De gang der dingen was alzóó. In de voorgaande acten van het proces heeft Pilatus reeds een tactische én principieele fout gemaakt. Officieel heeft hij al verklaard, geen schuld te vinden in ‘dezen mensch’; toch is hij voortgegaan met handelingen, die op deze verklaring niet klopten. Dit wreekt zich nu. Rechters zondigen niet goedkoop. Nu hij eenmaal Herodes in de zaak gemengd heeft, maar zonder het gehoopte resultaat, moet hij zélf tot een beslissing komen. Het geval is nu nóg pijnlijker. Geeft hij Jezus vrij, dan zal de informeele handeling, die hij reeds voor eigen rekening genomen heeft, hem als verwijt kúnnen worden aangerekend; ze zal zijn positie verzwakken, stel, dat die lastige Joden het in hun hoofd mochten halen, hem bij de hoogere macht aan te klagen. Aan den anderen kant - indien hij Christus zonder verdere formaliteiten aan den dood overgeeft, dan staat hij voor de moeilijkheid, dat hij zelf eerst officieel verklaard heeft, daarvoor nog geen rechtstermen te hebben gevonden. Zijn geweten schrikt trouwens nog voor dezen krássen maatregel terug. Misschien komt er een derde zwarigheid in het spel, - het is de vrees voor het volk. Pilatus wist, dat er onder het volk zeer velen waren, die den Nazarener hoog schatten, en uitbundig vereerden. Hij wist nog meer: ze hadden hem al lang 't leven zuur gemaakt; hij had voor dat Jodenvolk al eens eerder bakzeil moeten halen. Zooal niet de aanklacht van de farizeërs zelf ronduit verklaard had, dat de Nazareensche man op het volk grooten invloed oefende, dan was toch nog het gerucht van Jezus' intocht in Jeruzalem, enkele dagen geleden, een bewijs te meer voor diens suggestieve inwerking op de volksziel. Een doodvonnis, op ál te luchtige gronden uitgesproken, kon Pilatus met het vólk in conflict brengen. Hij staat tusschen twee vuren. Tegenóver de kansen om met de leiders in vrede te leven, stonden de kansen, om met de massa moeite te krijgen. Niet, dat Pilatus permanent voor 't volk op zij zal gaan, - hij heeft meer dan eens het volk getart. Maar wat dóet men, als men vóór alle dingen rust hebben wil? Wat dóet Pilatus, als het bodemgeschil in het aanhangig conflict over de ‘waarheid’, zooals het door verdachte gequalifi- | |
[pagina 462]
| |
ceerd is, hem ten eenenmale ontgaat? Wie de vraag stelt: wat is waarheid? die móet straks vervallen - wij zeiden dat reeds - in de andere vraag: wat is recht?
Nu, deze tweede vraag wórdt al dadelijk gesteld. Er wordt nl. een ‘synclése’ uit den grond gestampt. In zijn verwarring roept Pilatus nog eens het heele gezelschap vóór zich. Niet alleen wil hij ten vervolge spreken met de leiders, de eigenlijke aanklagers, maar hij wil ook ‘het volk’ in deze netelige kwestie betrekken of betrokken houden. Uitdrukkelijk staat in onzen tekst vermeld, dat hij het volk, de massa, die intusschen te hoop geloopen was, en op den uitslag wachtte, in zijn laatste onderhandeling heeft betrokken. Het is nog niet zeker, hoewel ook nietGa naar voetnoot1) uitgesloten, dat bij saamgeroepen ‘volk’ aan een deputatie-voor-contact, een jury, of zoo iets, zal te denken zijn. Aan die duizenden zéker niet. Daarom zal ‘bijeenroepen’ wel in dezen zin te verstaan zijn, dat hij - waar de handel publiek is - men is ‘in foro’, voor het tribunaal met open deuren - duidelijk laat merken, dat de schorsing van de zaak voorbij is, dat de zitting heropend wordt, en dat er stilte wordt verzocht. De bel is weer gegaan; en er is plaats voor alle groepen, - mits: stilte! Hij beroept zich er op, dat hij voor ieders oog en | |
[pagina 463]
| |
oor duidelijk heeft gehandeld óver en mét den beklaagde. Pilatus, die misschien reeds eerder Hem uit het praetorium naar buiten gebracht heeftGa naar voetnoot2), en Hem daar ondervraagd heeft in tegenwoordigheid van de aanwezigen, verzuimt niet, daarvan gebruik te maken. Bizonderlijk beroept hij zich op dát moment in het verhoor, waarin de rechtszaak met ópen deuren was behandeld. Hij recapituleert den gang der onderhandelingen, en constateert bij herhaling nadrukkelijk, dat, óók als hij de aanklacht in haar scherpsten vorm zou stellen, haar onhoudbaarheid, althans de ondeugdelijkheid van het aangevoerde bewijsmateriaal, toch wel gebleken was. Dat op de aanklacht een duidelijke bewijsvoering was gevolgd, dát moet hij ontkennen. Gij hebt, zoo zegt hij tot de accusanten, de ‘qategorin’, gij hebt dezen mensch tot mij gebracht, als één, die het volk afkeerig maakt, in de war brengt. Wat houdt dat in? Men lette er op, dat Pilatus de aanklacht, die in vers 2 van ons teksthoofdstuk nog in eenigszins zachteren vorm gesteld was, thans in dien verscherpten vorm herhaalt; nietwaar, dáár komt alles toch op neer? wil hij vragen. In vers 2 was nog maarGa naar voetnoot3) gezegd, dat de profeet uit Nazareth het volk verkeerde; d.w.z. dat Hij het volk onrustig maakte, dat Hij de gemoederen in verwarring bracht, en problemen aan de orde stelde, waarvan de gesuggereerde solutie wel eens gevaarlijk kon zijn voor de volksrust. En voor het caesarengezag. Maar nú wordt ervan gesproken, dat volgens de aanklacht Jezus het volk loswerkt van de overheid, en van het wettig gezag; dat deze arrestant bepaald ze van de overheid áf-trekken wil, ze vandaar poogt wég te halen. Dat klinkt nog scherper. Er ligt in opgesloten, dat metterdaad revolutie gepreekt wordt; het begin van een revolutionaire beweging is er al, zóó zegt gij 't toch? Welnu, zoo wil Pilatus zeggen: als we nu het fijne puntje in de aanklacht in formule hebben gebracht, dan moet ik u zeggen: ik kan zijn schuld niet bewijzen. Dat die man revolutie aansticht, is in geenen deele bewezen. Ik sta voor 'n scherpe beschuldiging, maar tast in de lucht als ik zeg: bewijzen op tafel! En Herodes, zoo vervolgt hij, verkeert in het zelfde geval. | |
[pagina 464]
| |
Ik heb Herodes over de zaak laten oordeelenGa naar voetnoot4). De keizer is humaan: Grieken zooveel mogelijk voor grieksche rechters, een galileeër voor 'n galileeschen. Ik heb uw Galileeschen tetrarch het geval overgegeven zonder eenige beïnvloeding. Maar 't eind van de historie was, dat óók Herodes geen vonnis velde, geen conclusie nam van schuld. Met geen woord heeft uw tetrarch verklaard, een veroordeeling gerechtvaardigd te achten; laat staan een doodvonnis. Zegt dat niet veel? Ik voor mij krijg berichten uit de eerste hand, speciaal voor wat betreft Jeruzalem, en omgeving, voor Judéa. 't Zou dus kúnnen zijn, dat ze in Galiléa, waar Herodes gegevens uit de eerste hand krijgt, beter geïnformeerd zijn. Dat ze hem dáár ‘dóór hebben’, dat hij ginds zich meer liet gaan dan hier in de hoofdstad, of in déze provincie. Maar niets ervan; óók Herodes past wel op voor conclusie van: doodzonde. Mankeert er iets aan de ‘cognitio’, het officieele onderzoek? Ik dacht: neen. Had beklaagde in Galiléa onrust gestookt, of revolutionaire woelingen op touw gezet, dan zou Herodes ervan weten; geen denken aan, dat hij zóóiets zou laten passeeren, nu ik hem officieel de zaak heb voorgelegd. Dus is mijn conclusie, dat er door hem niets kwaads gedaan is; althans geen kwaad, dat de doodstraf heeft verdiend. Daar hebt ge dat juristen-woordje ‘altans’ weer. Een prachtwoord, wanneer het bedoelt: onnauwkeurigheid in beschrijving of conclusie vóór te zijn. Een leelijk woordje, als het voor de haters van lastige concreetheid een achterdeurtje openhoudt...
Had Pilatus nu zijn plicht gedaan, dan was het hiermede onherroepelijk uit geweest, althans wat den beklaagde betreft. De Christus zou dan zijn vrijgelaten, voor het minst bij gebrek aan bewijs. Maar nu komt het verschrikkelijke: Pilatus verklaart de zitting nog niet gesloten. Geen bevel tot onmiddellijke in-vrijheid-stelling volgt. Hij praat door; nu is hij meteen wég. Hij gaat den weg op van alle ‘vrome’ knoeiers, van de lafaards: om ‘alle partijen te bevredigen’ wil hij ‘toch wát doen’. Let op: hij ziet niet de twee | |
[pagina 465]
| |
instanties: beklaagde en beschuldigers. Maar hij ziet twee partijen in: voorstanders van doodstraf én andersgezinden. Tusschen die beide groepen wil hij heen laveeren: de gevangene moet dan maar wát lijden:ik zal hem kastijden, en loslaten. Ik zal hem kastijden, zegt Pilatus. Let wel, het door Pilatus gebruikte woord zegt nog niets, omtrent den aard van de kastijding, die hij Jezus toegedacht heeft. Dat hiermede de geeseling al dadelijk bedóeld is, staat niet vast. Het woord kan beteekenen: een gevoelige les geven; misschien wel ‘kastijden’. Het kan een lichte kastijding zijn, en ook een zware; maar daarover laat Pilatus zich nog niet uit. Kom, een gevoelige les, een pijnlijke ook. Als volksleider is hij dan levenslang onmogelijk gemaakt. En dan moet daarmee de zaak maar uit zijn. Listigheid? Geslepenheid? Angst? Een sprong in het duister? Och, wat weten we er van? We letten alleen op de gevolgen. Die gaan de kerk van allen eeuwen, én de wereld aan. Pilatus' voorslag had ‘op zijn standpunt’ veel vóór: de záák gesust, en toch een vette kluif voor heete joden: een profeet op het feest - wát 'n menschen! - aan de schandpaal gekregen. Werd op hoog bevel kastijding opgelegd (de term is voor het forum niet zachtzinnig), dan zou het prestige van de volks-leiders gered zijn; de blamage van een vergeefschen gang van Israëls hoogste rechtbank naar Pilatus bleef deze dan bespaard. Bovendien, voor het volk was de invloed van dezen vreemden man toch wel gebroken; en zijn aanhangers, die wel wisten, dat Romeinen streng kúnnen wezen, zouden over een onherroepelijk doodvonnis niet behoeven te klagen. Toch is die voorslag goddeloos. Want Pilatus' poging, om een onschuldig, of althans niet schuldig bevondene ‘in foro’, voor de vierschaar, te vernederen, terwille van de rust in de provincie, of van de menschen, die een rechter het hoofd kunnen breken, stelt in feite den Heere officieel, en definitief, buiten de wet. Al zou de ‘kastijding’ ook maar in één geeselslag, of zelfs maar in een publieke berisping bestaan hebben, - ook de minste tuchtigingsmaatregel zou, waar geen schuld bewezen was, haar slachtoffer buiten het recht plaatsen; hem van de garanties van het laatste en ‘de wereld’ in zijn greep houdende (immers: keizerlijke) tribunaal berooven. Keizer Augustus placht zich in decreten over rechtspraak in de provincie aan te duiden als: Keizer Caesar Augustinus, Aarts-Priester, bekleed | |
[pagina 466]
| |
met de tribunale bevoegdheidGa naar voetnoot5). Keizer-Priester en dan zóó? Wordt onder den Keizer-Priester de aangeklaagde buiten de wet gesteld, om den rechter en de hooge heeren uit de provincie aan het tribunaal een succesvolle positie te laten houden? Want tenslotte willen ze den Nazarener kastijden ter wille van Pilatus en van de Joden. Zij moeten zich handhaven; en de vierschaar van den wereldlijken rechter stelt Christus aan dit doel dienstbaar. Hierom brengt dit moment in Christus' lijdensgang ons naar een nieuwen mijlpaal.
Als exlex toch stond Christus reeds meermalen voor onze aandacht. En 't werd voortdurend erger. Eerst voor Annas, toen de dienaar - met consent van den rechter - Christus sloeg. Later voor het Sanhedrin, waar het Hem hoonde als waarzegger-weet-niet. Daarna heeft ook Herodes Hem als exlex bejegend, door Hem te bespotten en met dat ‘blinkend kleed’ Hem weg te zenden. Thans echter wordt de tortuur volkomen. Nú voor Pilatus, d.w.z. voor het romeinsche recht, en in het kader van den rechtshandel van het wereldrijk, wordt Christus met zóóveel woorden tot exlex...uitgeroepen? Welneen, dat gaat - naar den aard - zoo maar. Ditmaal tóch bij officieel besluit, met secretarissen en griffiers en deurwaarders bij de hand. Voor ons, die Christus als Borg zien, is de Christus exlex geen gril van menschen; wij erkennen in de samenknooping van hun ongerechtigheid de bediening van Gods recht aan Hem als Middelaar. Hij draagt als exlex tot in de laatste, breedste vierschaar onze straf. De straf is: onbeschermd zijn. Hóe verder Pilatus handelen, en wát hij voorts verzinnen moge: zoolang hij dit woord van daareven niet principieel herroept, is de door God over den Zoon gestelde rechter ambtshalve den Rubico overgetrokken: hij erkent publiek Christus te hebben op zij geworpen ter wille van - een conglomeraat van Joden en Romeinen en Edomieten. Christus blijft officieel gestooten buiten de wetsorde. De rechter assumeert de bandeloosheid. Pilatus heeft niet herroepen.
Door álle wetten is nú onze Heiland uitgestooten; successief is Hij door en voor heel de wereld vogelvrij verklaard. | |
[pagina 467]
| |
Exlex bij de Joden, d.w.z. voor Abraham en voor Mozes, exlex voor Ezau, d.w.z. voor den valschen broeder; exlex ten slotte voor Rome, voor het corpus, het ‘sooma’Ga naar voetnoot6) van het wereldrijk, organisatie van godlooze cultuur, macht en rijk van het Beest uit de Openbaring van Johannes. Roep tegen Jezus Christus òp álle wetten, bestaande én denkbare, profane en heilige, natuurrechts- en in openbaringsrecht gefundeerde wetten, utiliteitswetten en goddelijke geboden, de consilia evangelica en humana, de verordeningen van fas (goddelijk recht) en die van ius (menschelijk recht), - daar is geen wet in heel de wereld, geen wet in de idée of in de werkelijkheid, of zij zegt tot Christus: ik ken u niet, van waar gij zijt; ik heb u nooit gekend, ga uit, en wees gij onder de gevloekten. Ook de laatste, tegelijk de breedste, rechtskring, waarin Christus ten slotte werd berecht (die van Rome) heeft nu definitief gezegd: met hém daar heeft de wet niets meer te doen, hij is ‘lucht’. Hier is Hij exlex niet alleen als Christus, als Messias, zooals Hij voor het Sanhedrin beleed te zijn, maar óók als Jezus, als de ‘historische figuur’, als ingeschreven onderdaan van Rome, bekend bij den burgerlijken stand van het wereldrijk, is Hij exlex nu geworden. Als Jézus Chrístus is Hij officieel, en definitief, uitgesloten van de wetsgaranties, zélfs waar zij stráf rechtens stellen en begrenzen. Wet is dam tegen willekeur; van den dam is Hij afgestooten. Hij zinkt onder de verdoemden van de hél weg; de hel is gevangenis van God; instituut van den waren rechtsstaat, die in de hemelen is; ook de verdoemden zijn, waar God den Satan gebonden houdt, tenslotte tegen ‘willekeur’ beschermd. God houdt de touwen in eigen hand. Maar Christus is speelbal geworden; en dit met Gods actieve permissie. Geen vreeselijker ernst, dan de rechterlijke overgave aan abel spel. Dit heet in Gods woordenboeken: vloek. In den vloek der menschen vaart tevens die van God uit tegen den geliefden ZoonGa naar voetnoot7).
Zoo is Pilatus' goddelooze voorslag de bitterste ervaring van Christus' in opperste waakzaamheid doorstane lijden. De geeselslagen, die volgen, zullen Hem niet zóó kunnen wonden als déze voorslag; zij zijn niet anders dan gevólg van déze beslissing; | |
[pagina 468]
| |
met háár moet hij eerst gereed komen. ‘Gereed komen’? Ja, want al droeg Hij óókGa naar voetnoot8) ditmaal den last zijner vóór-wetenschap, wéten is toch nog iets anders dan ervaren. Het te-voren-weten móet iets anders dan ondervinden zijn; een vóór-weten, dat een ervaren-van-te-voren zou zijn geweest, zou de ervaring bloote repetitie hebben doen zijn. Maar de ondervinding is iets-nieuws. En ‘bloot’ is niets, noch de prae-scientie (het te voren wéten), noch de empirie (de concrete ervaring). Déze beteekent altijd nieuwe pijn, suppletie van smart; het is den Borg wel gezet, voortdurend met den Rechter bezig te zijn in zijn bevende gedachten, doch het is Hem ook gezét, in elke telkens éénmalige acte der strafprocedure den Rechter van diens zijde op Hem af te zien komen, om met den Borg bezig te zijn, Hij, in zijn goddelijk monopleurische overweldigingsacte. Het zwaartepunt ligt niet in de formeele overgave straks van Christus aan den dood; maar het ligt hier in de officieele plaatsing buiten de wet. De rest is daaruit logisch voortgevloeid.
Hij die als Borg door alle wetten is geëxcommuniceerd, is daarin tweede Adam. Dat is: zijn generale, universeele excommunicatie verbeeldt de onze. Hier staat de oecumenische overheid met haar gezag, met Gods gezag, en het houdt het uitgetrokken zwaard: en spreekt: voor u geen plaats meer. Gij zijt ‘lùcht’. Het uitgetrokken zwaard - dat heeft ook eens den eersten Adam nagewezen, toen hij het paradijs werd uitgedreven. Maar toen de eerste Adam uit het Paradijs verjaagd werd, werd zijn pad nog beschenen door de zon van Gods ontferming: de moederbelofte ging mee. Hij trok de wijde wereld in, doch vóór hem lag een breede historie van vele eeuwen, waarin hij wel den vloek der zonde lijden moest, doch ook in geloof Gods genade in Christus mocht verwachten; het genade-verbond, dit Pact-van-God-met-menschen, gaf hem belofte met bevel van geloof en bekeering. Maar Christus staat als Middelaar van dit Pact-van-God-met-menschen onder de obligatie van het Trinitarisch Pact. Geloof daaraan is geloof aan God én ook aan zichzelf, want Hij is mede-Pactant, den Vader en den Geest gelijk. De Vader en de Geest droegen Hem op te sterven - ze zouden daartoe alles schikken. Ze houden woord: ze hebben Pilatus overgegeven aan den waan, ze hebben den Romein dronken laten | |
[pagina 469]
| |
worden van den romeinschen, den universeelen menschentrots. Nu houdt ook Christus woord - Hij draagt het al - Hij laat zich exlex worden - opdat de ééne Verordening-van-één-keer, de eerste en de laatste, de definitieve en primordiale Gods zij: die van het Trinitarisch Pact. O tweede Adam, God-en-mensch-in-één-Persoon, bij wien wordt Gij ooit vergeleken? De eerste Adam, uit zijn paradijs verjaagd, gaat toch nog onder bescherming van evangelische kracht, van Gods eigen den-Messias-zoekende liefde, welke immer weer temperen zal, zeker, óók den stroom der charismatische krachten (hoe God zich ‘in kan houden’, ook in genadebetoon!) maar ook zal temperen de uitstrooming van de energieën van den vloek. De eerste Adam krijgt dan ook die conserveeringsmacht mee naar zijn opgebroken land: wetsorde en rechtsbedeeling: binding! Maar de als acte van Gods voorzienigheid aan te merken conserveering van wettelijke orde en rechtsbedeeling heeft dan ook zich begeleid door de gave van het profetische Woord. Dit leerde ons: zooals Mozes' wetten de menschen moesten moe maken, om te zeggen: wij kunnen niet meer, wij vragen om genáde, zoo moesten de oecumenische resten van natuurlijk licht de menschen moe maken, om te zeggen: wij kunnen niet meer, wij weten geen raad met den Tweeden Adam, wij doen een knieval voor den God van 't Eerste, ultimatieve Trinitarisch Pact, den God, die over onze hoofden heen voor ons beslist. Dat beteekent: de God der wereld heeft, toen hij Adam een wetsorde mee gaf, aangestuurd op dit verschrikkelijke uur, waarin de tweede Adam volkomen exlex worden zou. De officieele exlex-verklaring van Christus door den wereldlijken rechter is een erkenning: wij kunnen niet verder. Dan zegt het vleesch bij monde van Pilatus: kruis Hem dan maar. Het geloof stamelt: o God, wees ons eenzijdig genadig! Maar o het lijden van den Borg! Toen Kaïn zijn ‘teeken’ kreeg, het teeken, dat hem de zekerheid schonk, dat hém geen bandeloosheid kon verscheuren, en dat hij nimmer tot een exlex worden kon, toen heeft ook Kaïn zijn vogels laten nestelen in het loover van den boom der op de Christus-verschijning aangelegde rechtsordening, houdende alle vleesch in de getempereerde balance-of-powers. God hield die balans in zijn machtige hand. Maar Kaïn kende God daarin niet. De geloovige wachte zich dus voor Kaïns blindheid: hij moge toezien. Binding ging vóór bandeloosheid. Want, of ook al het Kaïnsteeken óns tijdelijk beschermen zou, | |
[pagina 470]
| |
- de vraag is, of wij waarlijk door den Christus exlex zijn verlost, en ingedragen in de garanties van den wetskring der genade. En dan voor eeuwig en beslissend.
Zoo niet: de Christus exlex laat ons duidelijk zien, wat eenmaal van den mensch zal worden, die Hem niet als zijn Heiland heeft aangenomen. Onmiddellijk achter de uitgangspoort van dit leven staat de duivel klaar om den mensch, die Christus exlex wilde laten zijn en blijven, te doen ervaren, wát zijn verdorven keuze voor hem beteekend heeft. Want wel zal in de hel de exlex niet bestaanGa naar voetnoot9), (God laat zich daar als Wetshandhaver gelden), maar in de relatie van mensch-tot-mensch zal men zich toch eeuwig als zijn eigen en als aller ménschen exlex voelen. De rechts-orde van de menschen, zoo zagen we, schiet tekort, als 't er op aankomt Christus te rubriceeren. Ze zal dus óók te kort schieten, als 't er om gaat, de verhouding van ieder mensch tot Christus in formule te brengen. Ook de hel zal voor den muur staan van Gods monopleurisch, over ons aller hoofd heen beschikken in die Verordening-voor-ééns-en-voor-al, welke wij het Trinitarisch Pact hebben mogen noemen. Geen aangebeden menschelijke rechtsorde zal ginds haar aanbidders kunnen kennen of erkennen. De zonde heeft alle menschelijke wetsorde verkankerd, en haar geprest, zich van de goddelijke wets-orde te ontdoen. En zij heeft nooit willen hooren, dat over de laatste rechts-normen (waarin de Borg, die ééne Publieke Persoon-voor-éénmaal, zijn plaats tegenover ons zich zag gewezen) God éénzijdig beschikt, in een Verordening-voor-éénmaal, en voor altijd. Het kruis der gedachten zal in de hel voor eeuwig hierin zijn gelegen, dat de hoogmoedsdroom der menschelijke autarkie, juist in het wetten stellen, voor eeuwig is verstoord, belachen, áfgeketst op den ijzeren wil van 't ons allen vóórkomend Trinitarisch Pact. Van Gods zijde is de exlex ginds dus niét; maar van 's menschen zijde is hij binnen het kader zijner hoogmoedige wets-constructies er volkomen. Zijn eigen wetten verloochenen hem, en zeggen hem: in uw geval konden wij niet voorzien. Alle menschen-leven is immers in rechten bepaald door Gods eenzijdig afgekondigde en opgelegde Verordening van Monopleurische Beschikking. In den afgrond van den eeuwigen dood kent Gód den | |
[pagina 471]
| |
exlex niet, maar om óns natuurrecht zal de Sátan grijnzen. Hij zal zijn spot en hoon den mensch, dien exlex van zichzelf, vlak in zijn gezicht blijven werpen. Want niet voor niets heeft Pilatus, die laatste spreker van alle rechtbank van beneden, Christus tot dén exlex gedegrageerd. Of moeten wij zeggen: verhoogd? De tweede Adam is door de bastaarden van den eersten geplaatst buiten de privileges, die Kaïn zelfs gelaten zijn. Dit zal het Openbaar Ministerie in den hemel boven in der eeuwigheid niet vergeten. Beef, menschenkind, want het Openbaar Ministerie en de Rechter concludeeren hier boven gelijk; zij zijn één. Uitspraak en eisch zijn in den jongsten dag volkomen gelijk, en ondersteunen elkaar voor eeuwig. ‘Kastijding’ houdt bij God een zégen; in zóóver is zij vrucht van de ‘loslating’, die Christus voor ons pleitte. Er zijn ook straffingen om de ongerechtigheid. Tusschen twee vonnissen valt de keus: het vonnis van vrijspraak luidt over ons: ‘Zoo zal ik u dan een gevoelige les geven, omdat ik u losgelaten heb, spreekt de Heere’; en het vonnis van veroordeeling spreekt: ‘Zoo zal ik u dan een gevoelige straf geven, en nimmer meer loslaten, zegt de Heere, de Almachtige.’ Pilatus sprak van ‘paedeuse’: een stevige les geven. Er is bij God ook ‘paedeuse’, eene naar de wet der genade, een andere naar de wet van vloek en dood. Christus exlex - dat is: de wereld onderstboven gekeerd. ‘Zeg nu niet in uw hart: wie zal in Gods Trinitarische-Pacts-stipulaties klimmen, dat zelve is: Christus uit de dooden opbrengen, en uit Pilatus' handen redden?’ Maar Heer, wie is de man, die dat zal doen? Zullen wij uit Pilatus' handen redden, dien Gij niet redt? Neen - wij vermogen niet. Troost, troost mijn volk, spreekt nu mijn God: nabij u is mijn wet, zelfs die eenzijdige van Ons Trinitarisch Pact, want Ik heb in 't Woord u er over gesproken. Ook, zélfs dát eenzijdig Pactsrecht is nu in uwen mond en in uw hart. De Primordiale wet, die van Gods vrederaad, is ons nabij gebracht in 't evangelie van den Christus exlex. En hoor, - dit is het Woord, dat onder ons verkondigd is. Het is het Woord van Christus exlex. Het spel werd: laatste ernst: de wereld wist niets anders aan te vangen. In andere woorden is dit hetzelfde, als wat onze catechismus zegt: opdat Hij, onschuldig onder den wereldlijken rechter veroordeeld zijnde, ons daarmede van het strenge oordeel | |
[pagina 472]
| |
Gods, dat over ons gaan zou, bevrijdde. De érnst wordt spel - het blijde spel van God, die graag vergeeft. Het ‘corpus rei publicae’ sprak: maak Christus nu maar exlex. Het ‘corpus Christi’ antwoordt: Gods wet voor Golgotha, en reeds voor Lithostrotos, die heeft dan ook geen oog gezien, geen oor gehoord, geen hart bedacht (1 Cor. 2:9). Die is voor alle eeuwen door God bereid zonder, maar toch vóór degenen die Hem liefhebben. Wij leven in 't verbond, dat twee-zijdig werd. Maar dat het dit verbond van Gods genade is, dat is, Goddank, eenzijdig voor ons beslist. Het Pact van vrede voorziet in ons aller fundamenteelen staat. Het kent geen exlex - het beslist voor allen in hun alles. -
∗ |
|