Christus in zijn lijden. Deel 2: Christus in den doorgang van zijn lijden
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 433]
| |||||||
Hoofdstuk XXI
| |||||||
[pagina 434]
| |||||||
evengoed thuis waren als in Shakespeare of de klassieken, dan zou Herodes een even gewild demonstratiemateriaal of paradigma hebben kunnen worden voor hun theorieën als Lady Macbeth of Oedipus, aan wie ze nu hun krachten beproeven. Maar hun vergissingen zouden daarbij nog grooter zijn. Herodes Antipas heeft langen tijd geleefd in de vrees, dat Jezus niemand anders wezen zou dan de op zijn eigen bevel vermoorde, maar uit den dood verrezen Dooper. Voor zijn verstolen angst is de profeet uit Nazareth misschien de door God tot het leven teruggeleideGa naar voetnoot1) martelaar. Stille bedreiging van iederen dag! Als 't waar is, dan mag de Dooper zelfs de grootste martelaar van het Oude Testament wel heeten; ‘onder degenen die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder dan hij’ (Matth. 11:11); met deze woorden heeft Christus zelf de plaats van Johannes den Dooper aangewezen ten aanzien van de breede phalanx van profeten van het Oude Testament. Inzooverre dus die aan het einde van Israëls klaagmuur geslachte Dooper uit den dood herrezen kon zijn - bedorven koningen laboreeren vaak aan een zieke verbeelding - kan Herodes in den bij hem vóórgeleiden Christus den grootsten aller martelaars vermoeden. Is hij het nu, of is hij het niet? Herodes weet het nog niet, maar in elk geval: om Jezus hangt de wolk van bloedgetuigen; hangt er een damp hier in de zaal van rookend bloed? Breekt zich de doode Dooper een pad-van-geheimzinnigheid, naar Herodes? Wat zal hem nú overkomen? Herodes ziet bloed, en proeft in stille nachten essence van martelarenfluidum, als de Nazarener hem uit den slaap houdt. Hij combineert hem, althans in zijn waarschijnlijkheidsberekeningen, met martelaren en bloedgetuigen. Een diepe eenheid met heel het bloedend zaad der vrouw, Herodes denkt ze den Nazarener toe. Maar hij zou graag den tempel van Jeruzalem met een vorstelijke gift bedenken, als maar eens de kwestie van de identiteit van den Nazarener definitief was opgelost. En nu vandaag - o ongedachte speling van het lot, of is het misschien, dat hem nog rust gegund wordt? - en nu vandaag, o God, nu komt er kans, dat die kwellende identiteitsvraag afdoend antwoord krijgt. Op één conditie - dat die man daar vóór hem zijn geheimen weggeeft, dat Hij zijn mond gaat opendoen, dat | |||||||
[pagina 435]
| |||||||
hij begint te spreken. O God, laat eindelijk de sphinx den mond opendoen - breek dezen man de lippen los. Als hij maar spreekt, dán wordt Herodes weer gezond. Wie is hij? Draagt hij de kroon der martelaren? Of is 't een doodgewoon rebellencommandant, in een profetencostuum met wat wonderdadigheidsallures, waarvan men 't fijne toch nooit te weten komt? Als hij de Dooper is, dan zal zijn dag gelukkig eindigen - dacht ge dat Herodes niet alles goed zou maken? Dat hij een tweede maal den Dooper dooden liet? Het experiment ware onbestaanbaar. Herodes en de Nazarener (de gereïncarneerde Dooper) worden dan vrienden, al zou Pilatus met de Joden staan te brieschen - Herodes staat zijn mannetjes, als 't moet! Als God dien man als martelaar hier stuurt, dan wordt weer alles goed...voor Herodes. Ja, voor Herodes, en ook wel voor dien man. Het wordt goed, al blijven Pilatus en Herodes vijand. Maar is die man geen weergekeerde Dooper, dan moge God hem bijstaan. Als die martelaren-kroon een fictie blijken zou, dan gaan ze heden sámen onder - Herodes en die arrestant. O God, laat die man práten!
Een nieuwe phase in Christus' geding dus. Voor het Sanhedrin was er te vechten tegen botte vleeschelijke bijbel-interpreten, nomisten en messianologische theologen. Voor Pilatus stond Hij tegenover ongeloof. Nu, voor Herodes, stuit Hij op bijgeloof.
Wat de details van dit bijgeloof betreft, de bijbel spreekt er van, dat Herodes AntipasGa naar voetnoot2), reeds lang gekweld werd door de vraag, wie ter wereld toch de Nazarener was. Kwam Hij wel echt uit Nazareth? Was hij wel 'n ‘gewoon’ mensch? Of zat in hem de geest, de geest van den vermoorden Dooper? Zulk getob verraadt altijd een lange lijdenshistorie. Het was Herodes zelf, die op een woeste fuif Johannes den Dooper pardoes had laten vermoorden. O zeker, daar was een flinke portie ‘valsche schaamte’ aan te pas gekomen, om niet te zeggen: een kwestie van eer, naar de opvatting van aristocraten-onder-elkaar. Die hebben zoo hun étiquette voor weddenschappen, en beleedigingen: je houdt je aan je woord - 'n zaak van ‘standing’. Koningen zijn royaal, en houden hun gezicht in de plooi, ook al moeten ze een belofte inlossen tot een nooit vermoeden prijs. | |||||||
[pagina 436]
| |||||||
Ze betálen, als ze borg gestaan hebben, en ze betálen, als ze wat beloofd hebben - in de ruimte. Je-woord-niet-houden - al is't ook nog zoo hol en ondoordacht geweest -, dát is niet koninklijk. Daarom had Herodes den moed gemist, de ‘gunst’ te weigeren, die zijn dochter Salomé van hem vroeg, toen zij zoo mooi gedanst had op het feest van 's konings jaardag. De koning, een tikje trotsch op zoo'n dochter, en op het geanimeerd verloop van het festijn, had in een opwelling direct na den dans, waar ze allemaal bij waren, haar beloofd, te zullen geven, wat zij maar zou willen vragen, al was 't de helft van 't koninkrijk. Zooiets zeggen de heeren wel vaker - en ze rekenen dan op 'n ‘bescheiden’ verzoek. U zegt óók wel tegen uw gasten: doe alsof u thuis bent - maar o wee, áls ze 't werkelijk doen. Maar Salomé vroeg dezen keer iets buitensporigs. Door haar moeder aangehitst, had ze het hoofd van den Dooper gevraagd. Ten deele kreeg die moord, waarvan het plan allang spookte in het brein van Salomé's moeder, Herodias, daardoor ook politieke beteekenis. De voorafgaande gevangenzetting van den Dooper bewijst dat wel. Zoo wás dan Johannes in den kerker op staanden voet onthoofd, en de gasten kwamen een beetje anders dan ánders thuis. Na dien tijd echter had Herodes zich nooit meer rustig gevoeld (Matth. 14:1-11, Marc. 6:14-29, Luc. 9:7-9; 3:19-20). Want, reeds vóórdat de Dooper was onthoofd, had Herodes ‘veel met hem te doen’. In stilte erkende hij, dat de Dooper, al was hij dan gevangen gezet, geen misdadiger was, maar een heilig, en rechtvaardig mensch, een profeet, die zijn testimonia in orde had. Vandaar, dat Herodes gedurende den tijd, dat de Dooper gevangen gehouden werd (allicht ‘om erger te voorkomen’), hem meer dan eens bezocht, min of meer in stilte, en veel met den Dooper sprak (Marc. 6:20: ‘telkens wanneer hij hem hoorde raakte hij in groote verlegenheid’). Die gesprekken hadden op de onrustigeGa naar voetnoot3) ziel van Herodes diepen indruk gemaakt. Hoe graag zou hij geweigerd hebben, aan Salomé's barre verlangen te voldoen. Maar hij dúrfde niet: wat zegt men van een man-van-eer, die een onconditioneele belofte niet inlost? Maar is het wonder, dat de onrust, eerst dragelijk nog, na dien moord verterend werd? Herodes kón den dooden man maar niet kwijt raken. O de schaamte én de bijgeloovigheid! Het verontruste geweten én het niet helder weten, de angst voor de onbekende gevolgen van | |||||||
[pagina 437]
| |||||||
zijn zeer concrete daad, hoe érg wordt dat! Hoe zou dat zijn geweest in dat kerkerhol van den Dooper: af en toe bezoek van den koning, en nu ineens de executie? Hoe stonden de oogen van dien man, toen hij 't begreep? En - waar was hij gebleven? Zielen zweven, dooden sterven niet, een mensch kan niet weg, en in profeten huizen geesten van een vreemd geweld. De wereld krioelde van leeraars over geesten-in-banden en geesten, op zoek naar rust. De één zei: in een profetes ‘zit’ een geest, pythonisch. De ander: in een lichtekooi kan een kwade geest zich laten temmen door een sterken man. Wat is verrijzenis? Wat is een eerste, wat een tweede opstanding? De geleerden waren 't er niet over eens, begreep Herodes, want de vraag, hoe het met de dooden na den dood zou gaan, was een academisch twistpunt tusschen veel partijen van die dagen. Maar dát er, vooral in proféten-lijven, vreemde ‘geesten’ konden huizen, en dat ‘bezetenen’ op ‘gekken’ leken, maar ook wel profeten wezen konden, in wie een ‘geest’ woelde, dát weet toch een kind? Gekken en profeten durft een gewoon mensch niet vermoorden (dat dorst een filistijn zelfs niet, 1 Sam. 21); er kon een ‘geest’ in een vermoedelijken gek zitten: profeten-in-extase lijken razend - maar hun extreem verrukt zijn komt dan toch maar van een bovennatuurlijken geest. En nu die Nazarener? Sommigen zeiden: hij is niet wijs, hij is krankzinnig. Maar Herodes was zoo gauw niet klaar: was 't soms geen gek, maar een profeet? Had hij 'n profeet, in wien een geest-van-boven huisde, naar de andere wereld gestuurd, en den geest soms in de kóu gezet? Dat zetten geesten betaald. En, leek het mirakelenwerk van den Nazarener soms niet heel veel op dat van den Dooper? En was de één niet even dapper als de ander: God vreezen en verder bang zijn voor geen mensch? Laat die man toch spreken!! Men houdt het niet meer uit. Het was niet ‘uit’ geweest, toen dat hoofd in die mand viel, en op den schotel van Salomé werd gelegd. - Geesten-histories, kán men die wel laten expireeren? O, de onzekerheid! Fuiven kunnen verdooven, maar niet zoo heel lang. Telkens weer vermoedt Herodes, in den bizarren wonderdoener Jezus den onthoofden Dooper te herkennen. Den éénen keer verwerpt hij de mogelijkheid (Luk. 9:9), een volgende maal komt ze weer in overweging: nerveuze vingers schieten niet graag op de oogen van een verschijning, welke de larve, wie weet, van een kwaadgeworden cherubijn kan wezen; ten minste niet na 't carnaval. Herodes is de eenige homo larvatus niet. (Matth. 14:1-2, Marc. 6:14-16; let ook op Hand. 16 en 8). | |||||||
[pagina 438]
| |||||||
Een ‘vreemde’ Jezus trok dus door 't gebied van Herodes Antipas. Maar hij gold niet als ‘vreemd geval’. Was hij soms die ééne? Die vermoorde wijze-gekke man? Er is geen toeval - er zijn cherubijnen in menschenlarve, die rekeningen praesenteeren! Het was trouwens niet Herodes alleen, die tastte in de richting van het vermoeden, dat de vermoorde Dooper wel eens zou kunnen zijn weergekeerd in de gedaante van den Nazarener. Het waren er velen, die eenzelfde mogelijkheid aannamen, hetzij dan inzake den profeet van Nazareth, of in een ander (Luc. 9:7, 8). Door velen werd geloofd aan een reincarnatie van den Dooper, of van Elia, of van een anderen profeet - profeten zijn 'n vreemd menschenslag. Dat beteekent dus: ook menschen, die tot Herodes konden doordringen, hechtten geloof aan zulke dingen. Lacht u? Bedenk dan eens wat de parapsychologie vermocht bij een tsaar in Moskou, en de horoscoop in Berchtesgaden en het bijgeloof in Lhasa. De Nazarener, een verbeten wraakengel misschien? Een duister dreigement voor Herodes, speciaal voor hém? Lach niet; God zette Elia náást Jezus (Matth. 17); duizenden dachten: hij ‘zit’ in Hem.
Nog later, toen Jezus weer in Galiléa was, kwamen enkele farizeërs op Hem af, om Hem, quasi-vriendschappelijk, te waarschuwen, dat Herodes Hem wilde dooden (Luc. 13:31-35). Erg waarschijnlijk wat dat niet, hij was veel te bang. Maar vrees maakt zondaren listig: misschien dacht hij door een bedekt dreigement zich van het Dreigement te ontdoen, door den ‘boozen geest’ de wijk te doen nemen. Wil hij soms eindelijk wel eens vrij zijn?Ga naar voetnoot4) Hoe het zij, die farizeërs gaven Jezus den raad, zich uit het gebied van Herodes te verwijderen. Het antwoord van Christus aan de ongevraagde adviseurs, dat bij Hem(!) zorgvuldig afgewogen was, laat vermoeden, dat ze waarheid en leugen door elkaar mengden. Zeker, zij zouden graag zien, dat Jezus maar uit Herodes' gebied weg zou gaan. Maar wilde Herodes Jezus dooden? Hij zou niet dúrven. Wel was de koning báng voor den Nazarener: de dreigende onweerswolk kwam naderbij, niemand wist, hoe ze zich ontladen zou. Had hij met deze farizeërs een afspraak gemaakt? Om door intimidatie zich van het spook te ontdoen? Ook dat ware dan een nieuw blijk van die permanente mengeling van hoop en vrees, die aan zijn leven knaagde. Hij wil haring of kuit: met den Nazarener | |||||||
[pagina 439]
| |||||||
práten, of anders - Hem nooit weer zien. Wanneer krijgt Herodes zekerheid? Die ángst moest weg; zóó kon 't niet blijven.
Nu wordt het ons wel duidelijk, waarom Herodes blij is, als Pilatus Jezus naar hém verwijst. De onverwachte kans! Zal de sfinx gaan spréken? Wat Herodes zelf niet dorst forceeren, wordt hem ineens van buitenaf, zonder eenig toedoen zijnerzijds, ópgedrongen. Het dilemma: met Jezus spréken of Hem kwijt zijn, kwelt hem niet meer. Vandáág! De sfinx in huis! En dan, de manier, waarop Jezus vóór hem geleid werd, nam dadelijk veel van den angst bij Herodes weg. De Nazarener kwam in boeien. Hij was machteloos. Niet, dat de koning alle gevaar bezworen acht. Bijgeloof strandt niet op een paar handboeien. Maar toch, het eerste gevaar leek bezworen. Zoolang de Nazarener gebonden staat, zal het spook den koning toch wel niet naar de keel vliegen. Herodes is zeer verblijd, als hij Jezus ziet. Het laatste woord, dat Jezus indirect met hem gewisseld had, zat hem nog altijd dwars. Want op de vriendelijke aanmaning van die farizeërs, om toch uit Herodes' gebied weg te gaan, had de Nazarener geantwoord: ‘gaat heen en zegt dien vos: zie ik drijf duivelen uit, en volbreng genezingen, heden, en morgen en op den derden dag word ik voleindigd. En het is bovendien noodig, dat ik heden en morgen en den volgenden dag op reis ben, omdat het toch niet aangaat, dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem.’ (Luc. 13:32, 33). Die ironie - is zij geen echt proféten-wapen? Profeten spreken altijd in raadselen - spoken zijn óók den menschen-van-vleesch-en-bloed ‘überlegen’. Wie wordt uit zulke menschen wijs? In dit antwoord speelt de geestelijke meerderheid met haar doorziene prooi. Nog is de Nazarener bang voor niemand. Bovendien: wat beteekende dit woord? Het leek wel weer zoo'n raadselspreuk; het had veel weg van een masjaal, zoo'n opzettelijke raadselrede. Wat wás dat: op den derden dag word ik ‘voleindigd’? Wil dat zeggen, dat Hij over enkele dagen met zijn werk klaar gekomen zal zijn? Is het een verborgen zinspeling op zijn dood? En, wanneer het zóó bedoeld is, wil de Nazarener den koning dan soms hoonen door de uitspraak, dat deze Hem wel dooden kan, maar dat die dood Hem tóch niet zal beschadigen? Net zoo min, als die onthoofding van Johannes een eind gemaakt had aan diens mysterieuze invloeden? Wil Hij uit de hoogte den getabberden tetrarch vertellen, dat nog steeds naar immanente | |||||||
[pagina 440]
| |||||||
geesteskracht zijn eigen werk op zijn eigen manier tot voltooiing komt? Dat zijn dood voleinding wezen zal? En promotie? En dan, die laatste zin, dat de rondreizende-man-van-mirakelen zijn werkprogramma naar eigen schema af wil werken? En dat de koning hem daarna wel krijgen kan? Als hij zelf den tijd er voor gekomen acht? En - wat wil die heenwijzing naar...Jeruzalem? Het gebeurt niet, het geeft geen pas, zoo sprak hij, dat een profeet gedood wordt buiten Jeruzalem...Wil Hij daarmee zeggen, dat Hij in Jeruzalem wel sterven wil, en laat Hij uitkomen, dat Hij weet, dat het daarop uitloopen zal? Wil Jezus Herodes zeggen, dat Hij, als de kroon aller profeten, staande op den profetenberg, dan ook het lot der profeten aanvaardt, die immers door het volk nooit begrepen zijn, en dan ook één voor één zijn omgebracht? Och, och, - als Jezus zegt: ik ga naar Jeruzalem, naar de stad, die het privilege houdt van profeten-moord, dan schijnt Hij zelf wel reeds te rekenen op een plaats in het martelaarsdal. Maar dan is deze uitspraak een uitdaging van den onderdaan uit Nazareth aan den koning. En misschien bevat ze wel een verborgen hoon? Die onthoofding van Johannes was gebeurd buiten Jeruzalem: in Machaerus, of in Livias. Beteekent het soms: ge hebt den eersten keer niet goed toegeslagen? In Machaerus-Livias gebeuren geen beslissende dingen? Ge moet in Jeruzalem zijn? Waar de Romein zit? Plus het Sanhedrin? Wie wordt uit zoo'n masjaal wat wijs? Wat zal Herodes in Jeruzalem beleven? Ja, een masjaal! En dan ditmaal geen masjaal voor iedereen, doch met een zeer bepaald adres. De Israëliet-zonder-bedrog boort zijn pijl in het hart van dezen ‘zwaren jongen’ uit Edom. Hoe meer wij er over nadenken, hoe verniélender Christus ironie ons blijkt te zijn. De kenner-van-de-harten appelleert op de onrust van den verdwaasden koning. Hij schijnt met de stille vreugd van den menschen-kenner te speculeeren op de angsten van Herodes. Weet Hij dan álles? Doorziet de man zijn vorst? Kijkt hij dan dwars door diplomaten heen? Is Hij dan tóch die Dooper? Het was een meesterstuk, dit antwoord. Aan den eenen kant weersprak het niet de werkelijkheid van wat de koning vreesde; dit wonderlijk bescheid koos zijn woorden zóó, dat het de angstpsychose eer versterkte, dan bezwoer. Aan den anderen kant liet het zien, dat profeten geheel vrij hun eigen wegen kiezen. Als Hij in de stad der profetenmoorders binnen komt, zal hij zijn entrée daar niet doen als een schuwe candidaat voor het martelaarschap, maar als een koning, die zijn eigen dagorde volgt, en zich door | |||||||
[pagina 441]
| |||||||
zulk een ‘vos’ niet op laat houden. Die ‘drie dagen’, zijn die uit Hosea 6:2? Is dus zijn dood DE OPSTANDING? Tòch dus reincarnatie?
Herodes kreeg 't gevoel een nederlaag te hebben geleden. Wie kon nu óp tegen zulke verheven ironie? Het geestelijk overwicht, dat er in sprak, benáuwt juist den schuwen profetendooder. ‘Eén uur van onbedachtzaamheid kan maken dat men jaren schreit’. Toch was 't geen kwestie van zedelijk overwicht alleen. Niet als mensch, doch als Gods Getuige, stond Christus tegenover Herodes. Deze was in de netten van den openbaringsgetuige gevangen. Hij hoorde den Dooper, en vierde Paschen. Hij was geen Pilatus (bl. 379). Hém mag men vangen in de netten van een particulieren masjaal, adres: ‘dien vos’. Waar Sanhedristen drie jaar over tobben (de masjaal van Joh. 2:19), daar tobt de tetrarch minstens maanden over. Sanhedristen kunnen nog over zoo'n masjaal confereeren. Maar Herodes moet zijn conflicten in de eenzaamheid uitvechten. Met wien kan hij er over práten? O God, breek dien man den mond toch open - laat hem nu eindelijk eens spreken! Haring of kuit!
Wij spraken van een masjaal. Niet zonder reden. De masjaal wordt immers gekenmerkt door drie elementen:
Alle deze elementen nu vallen te herkennen in Christus' antwoord aan ‘dien vos’. Is het een pastorale masjaal? Of één van hoogere, vernielende diplomatenkunst? Exegese van Hos. 6:2? Eénerzijds had Christus opzettelijk het raadsel in zijn woord gelegd. Herodes viert Paschen: crisis in Jezuzalem! Anderzijds echter had Christus erdoor toch ook weer Herodes gedrongen, hem als 't ware geperst, tot het zoeken van de tot nu toe hem verborgen gebleven waarheid omtrent den Nazarener. Herodes zegt: spreek toch eens. De Nazarener antwoordt: dénk toch eens door! Stoot door tot de kern! Pastoraal? Of iets anders? Door Jeruzalem als de stad van den officieelen profetenmoord aan te duiden, en door ronduit - hovelingen zouden zeggen: cru - te verklaren, dat Herodes, indien hij den Nazarener, alias den Dooper, uit den weg ruimen wilde, voor 't eerst, of als recidivist, dan maar wachten moest, tot zij beiden in Jeruzalem, dat groote | |||||||
[pagina 442]
| |||||||
profetengraf, zouden aangekomen zijn (misschien op 't feest van Paschen?), had Jezus den koning-vos een duidelijken wenk gegeven. Hij had hem doen beseffen, dat de Nazarener voor het oogenblik geen vervolging dúchtte van de zijde van Herodes: hij is niet bang! Maar ook, dat hij op een doorbraak van de vijandschap tegen zijn levenswerk rekende. Christus had niet verzwegen, dat een vervolging-op-leven-en-dood niet alleen in de consequenties van Herodes' goddeloze edomieten-leven lag, maar ook de kroon zou zetten op het martyrium, dat al de eeuwen door als zware beroeps-last op de profeten Gods gedrukt had. Door zijn antwoord, dat Jeruzalem als plaats van profetenmoord aanwees, en door desnoods in Jeruzalem Herodes af te wachten, had de sfinx-profeet zich geplaatst in de lange rij van martelaren van Jahwe. Hij toonde, Herodes te doorzien, en hem te kennen als ras-echten Edomiet, hater van het onbedorven zaad van Jacob-Israël. Ook dit was voor Herodes een pijnlijke afstraffing geweest; te meer, waar hij zijn best deed, om bij de Joden als vroom en traditie-getrouw vorst naam te maken. Denk slechts aan zijn tempelrestauraties, aan zijn (lateren) strijd tegen Pilatus' godsdienstige vrijbuiterijen, en ook nu weer aan zijn komst naar Jeruzalem, om heel behoorlijk Paaschfeest te vieren, met alle orthodoxe Joden mee; de man wou zoo graag populair wezen; tyrannen met bazen-boven-zich hebben dat noodig. Hos. 6:2 is Paaschtekst! Zoo hád Christus Herodes uit de tent gelokt. Hij moet nu voor den dag komen: naakt voor den Spreker gaan staan, óf gecamoufleerd en wel in de hel tuimelen. Masjaal is schiftingsmiddel.
Met angst in 't hart is Herodes naar de stad gekomen. Wat moet hij doen? Bijgeloof wijst geen weg. Integendeel, bijgeloof maakt altijd het spoor bijster. De bijgeloovige kan geen enkelen wegwijzer lézen zelfs. Wat moet de Edomiet doen op 't orthodoxe feest van Israëls herrijzenis (Hos. 6:2)? Zich aan Israëls grondwet conformeeren? Of, door het feestlied mee aan te stemmen, de zuchten der gedoode profeten overstemmen? Of moet hij in naam van de profeten de stad het oordeel aanzeggen? Maar de steenen zullen roepen: hypocriet, profetendóóder! Had de Nazarener niet terecht gesproken van profetenmoord, als usantie in Jeruzalem? Hij had ‘Edom’ en ‘Jacob’ - twee vliegen - in één klap geslagen. En nu op het feest zelf: wat moet de koning daar dóen? De stad is vol van den Nazarener: het gerucht van zijn koninklijken | |||||||
[pagina 443]
| |||||||
intocht is ook tot Herodes doorgedrongen. Zij zijn dus samen in één stad. Die sfinx van Herodes' laatste jaren, heeft ze geen dreigend geheimschrift op de muren van Herodes' feestzaal geschreven: mené, mené, tekel, oefarsin? (Dan. 5:25-28). Is Jeruzalem een tweede Babylon geworden? Een Belsazar Herodes? Wat moet Herodes op het feest toch dóen? Zal hij een conflict met den Nazarener vermijden, en op het feest stillekens zijn gang gaan, zóó stil, als een koning dat maar kan? Of zal hij trachten, den Nazarener in handen te krijgen, en zal de viervorst van Galilea en Iturea zijn groote woorden nu eens waar gaan maken? De farizeën waren de afspraak vast niet vergeten: ze zouden wel eens uitzien, of hij den Nazarener ‘stond’ - nu deze gekomen was, - nu hij het gedúrfd hád - in de stad van de profetenmoorden! De vos in 't hol: jagend? Of ópgejaagd? Gemakkelijk had Herodes het niet. Er waren té veel oogen, die naar hem loerden. Oogen van farizeërs, en vooral - dat oog van Johannes den Dooper. Het oog van God. Het oog van achter die larve. Herodes, homo larvatus! De vos in 't áángewezen hol!
Maar in eens hakt God Herodes' knoopen door. Plotseling staat de Nazarener vóór hem. Een verrassing was het wél; de gevangenneming was in stilte geschied, en de gebeurtenissen hadden elkander verbijsterend snel opgevolgd. De eerste impressie van Herodes is blijdschap. De dag van spréken is gekomen. Sommigen zeggen, dat Herodes alleen maar hierom zoo blij was, dat Pilatus hem ‘de eer’ gunde, meê te mogen spreken in het proces. Anderen zijn van oordeel, dat Herodes' vreugde zoo groot was, omdat hij toch nu de kans kreeg, Jezus mee te helpen dooden, dezen keer dan niet met stuggen dronkemanskop, doch in een rechterlijke uitspraak. Derden meenen, dat Herodes' geplaagde geweten zich wel verblijden moest, omdat de benauwende onzekerheid, die hem het leven zoo moeilijk had gemaakt, eindelijk zou verschrompelen door het lang verwachte duidelijke antwoord op de vragen van zijn laatste maanden; of die man nu werkelijk de Dooper was, dan wel een gewone man van vleesch en bloed. Maar tuschen deze drie meeningen behoeven we niet te kiezen. Het leven is in den grond een-voudig. Het één is van het ander niet te scheiden. Een zielsconflict is altijd gecompliceerd, maar in den bodem is het één-voudig, niet ‘gecomponeerd’ uit dit én dat. | |||||||
[pagina 444]
| |||||||
Complicatie is wat anders dan compositie. Eenerzijds zal Herodes opgesprongen zijn van vreugde, omdat hij nu eindelijk zijn óngeformuleerde vraag - want men schaamt zich toch altijd wat voor zijn bijgeloof - op ongedachte wijze kan hooren beantwoorden; tenminste, daar rékent hij wel op. Anderzijds zal het voor den vorst, die tóch al last had van een schromelijk tekort aan zelfverzekerdheid (aan welk minderwaardigheidscomplex die man daar vóór hem, zooveel ‘schuld’ had) een zekere voldoening zijn geweest, dat er van officieele zijde - door Pilatus - met hem in zijn digniteiten gerékend werd. Ten slotte is het voor den geplaagden vorst een weelde, te zien, dat de man, dien hij zoo vreesde, afhankelijk van hem is. Toch gaat boven het oplaaiend vreugde-gevoel nog uit dat pijnlijke besef van blijvende onzekerheid. Nog altijd staat er dat vraagteeken, en dat duistere geheimschrift; - zijn letters worden zoo groot haast als Herodes zelf. Het vraagteeken en het geheimschrift; ze zijn hier in de zaal te zien - Sauls zien haast net zoo veel als profeten, die op gekken lijken. Een gek lijkt soms profeet.
En nu vertoont Herodes zich in zijn ware gedaante. Hij vraagt een teeken. En dat is zijn ware gedaante. Hij vraagt een teeken. Spréék dan toch! Neen, geen preek. Uw náám! Geloof moge eerst naar het Woord vragen, bijgeloof dwingt dadelijk om een teeken: spreek dan toch! Uw identiteit! Een teeken wil Herodes zien van Jezus. Een teeken. Een wonderdaad. Uit het antwoord, dat de Nazarener geven zal op de vraag om een teeken, zal moeten blijken, of hij de gevreesde man is, al of niet. De koning vraagt een teeken. Hij hoopt, dan zekerheid te krijgen aangaande die identiteit. Daar ligt pardoes de vraag: doe een teekenGa naar voetnoot5).
Die vraag om een teeken deed de spanning in de zaal stijgen. Eenerzijds is daar Herodes: de strijd der laatste maanden wil een oplossing. Anderzijds zijn daar Jezus' aanklagers, de hoogepriesters en de schriftgeleerden. Zij, van hún kant, zullen geen krachtproef vragen om een teeken van Christus te vorderen. Stel u voor, dat de Naza- | |||||||
[pagina 445]
| |||||||
rener nú werkelijk een teeken deed, - dat zou maar ‘onnoodig’ den tijd in beslag nemen. Het zou hun ‘kansen’ verzwakken. De Nazarener zou er in aanzien door stijgen, en Herodes is een twijfelnummer in het tot nu toe wel goed marcheerende proces. Men heeft haast - het is gauw donker. Zoolang de teekenen van den Nazarener nog maar alleen aan ‘volksverhalen’ stof gaven, zijn zij zoo erg niet. Die verhalen zijn toch - nu ja - van 't volk. Maar een teeken, hier in de zaal, dat zou niet zoo makkelijk uit de aandacht weg te zetten zijn: het is de dag van protocollen, van processen-verbaal. Hebben zij zelf niet voor het Sanhedrin zorgvuldig de vraag om een teeken vermeden? De spanning groeit; er zit ‘sfeer’ in de zaal. Daar staan ze tegenover elkaar: Herodes en de joodsche autoriteiten. De één wil een teeken van Jezus hebben; de anderen willen het voorkomen. De één vráágt, hardop, om zijn teeken; de anderen zoeken daar-tegenover hun kracht in heftige, permanente beschuldigingen: het trommelvuur van hun snerpende aanklachten moet Herodes verhinderen te vragen óm, en Jezus verhinderen de aandacht te vragen vóór: een plechtig teeken.
En nu de beklaagde zelf? Hij ziet de verzoeking, máár: Hij overwint haar.
Een verzoeking wás er voor Hem. Ze was er voor de derde maal tijdens het proces. Indien Christus voor het Sanhedrin zijn masjaal uitgelegd had, zou Hij de lieden van die vergadering in groote verlegenheid gebracht hebben, en zijn doodsdag hebben kunnen uitstellen; maar buiten Gods recht en waarheid omGa naar voetnoot6). De eerste verzoeking. Indien Hij, zoo-even nog, voor Pilatus zijn ambtelijk en persoonlijk geheim ontdekt had, ook waar Pilatus over de brandende vraag naar het wezen van den Christus ambtelijk heen geloopen was (met zijn sneer: wat is waarheid?) - dan zou Christus óók Pilatus in verlegenheid gebracht hebben en het proces gedwongen hebben en zijn doodsdag hebben uitgesteld; maar weder buiten Gods recht en waarheid om! De tweede verzoekingGa naar voetnoot7). Indien, op dit oogenblik, voor Herodes, de Christus een teeken zou doen op verlangen van dien met al zijn sluwheid doodgeloopen ‘vos’, dan zou Hij alweer het proces hebben beheerscht, | |||||||
[pagina 446]
| |||||||
en zijn doodsdag hebben uitgesteld; maar ook dat dan weer buiten Gods recht en waarheid om! De derde verzoeking. Maar voor het Sanhedrin overwint Christus in de eerste verzoeking: Jezus zweeg de eerste maal stil. En voor Pilatus overwint Christus in de tweede verzoeking: Jezus zweeg voor de tweede maal stil. En voor Herodes overwint Christus nu in de derde verzoeking: Jezus zweeg voor de derde maal stil.
Ja, een verzoeking wás het. Wij spreken even ‘naar den mensch’ - hoe gemakkelijk viel het Christus, hier, door een suggestief teeken, of in een klemmende redeneering van geestelijk evenwicht, zijn eigen, van den Vader aangewezen lot, menschelijkerwijs gesproken, te ontkomen, althans de beslissing te verschuiven tot later. In de eerste plaats: Christus kon gebruik hebben gemaakt van het principe der tirannen: verdeel en heersch. Was dat geen prachtige gelegenheid, om een wig te drijven tusschen Herodes en de schriftgeleerden? De één wilde een teeken, de anderen wilden het niet. Herodes, die zoo dikwijls - ook nu nog weer door het Paaschfeest te gaan vieren - den Joden in het gevlij kwam, had toch óók meer dan eens hen tot in merg en been getergd. Iedereen wist dat: Christus zelf wel in de eerste plaats. Wat was nu gemakkelijker, dan Herodes uit te spelen tegen de schriftgeleerden? Zou Hij maar geen teeken doen? Het leven is toch zoet, Hij is mensch van gelijke beweging als wij. Dan, - in de tweede plaats: de gelegenheid was zoo gunstig, óók als wij letten op de ziel van Herodes. Wij spreken alweer ‘naar den mensch’: - als ooit iemand ‘ontvankelijk’ is geweest voor een goeden ‘indruk’, die hem in het kwaad althans remmen zou, dan was het thans Herodes. Een strijd van maanden en jaren maakt een menschen-ziel murw. ‘Durum emollit’. Indien Christus herinneringen aan den Dooper opriep in deze zaal? Johannes deed wel geen teeken (Joh. 10:41) maar alles wat Johannes van Hem gezegd had, dat was waar. Als Jezus een teeken doet, zal het vuur van Johannes' prediking niet opvlammen hier? Kan dat zonde zijn, als Jezus steunt op Johannes? En aan den anderen kant: Herodes zelf wist het wel, dat de Dooper een ‘heilig en rechtvaardig’ mensch was. Zoolang hij de mogelijkheid in rekening brengt, dat de Dooper in Jezus is weergekeerd, zóólang zal hij het óók van Christus mogelijk achten, dat hij ‘heilig en | |||||||
[pagina 447]
| |||||||
rechtvaardig’ is. Zou niet een blinkend teeken hem in die gedachte versterken? Was de Nazarener hemelbode? Wraakengel? Memorandum van Gods uiterste lankmoedigheid? Ambassadeur van God, wiens komst met vrede was? Die wel een streng gelaat vertoonde, maar toch geen wil had tot verdoemenis? Dit wandelend mysterie, - viel er nog iets van te hopen? Och man-in-boeien, help dien koning. En spreek dan toch! Herodes zal U dánken, als Gij hem van zijn kwaal verlost. Hij zal zijn stoel wat gemakkelijker verschuiven; die staat, zoo lijkt het hem, weer altijd boven graven. Speel voor dien...Saul; hij zal er alles voor over hebben, Pilatus tot andere gedachten te brengen. Hij zal een breuk met de schriftgeleerden en de overpriesters desnoods verdragen, als zijn gewetensconflict vandaag tot rust kan komen. Doe nu een teeken, Christus! Doch Jezus zweeg stil. Hangt Herodes' rust af van zijn spreken - voor één moment? Om de identiteit van den Dooper vast te stellen? Dan zal Hij zwijgen. Het gaat heden niet om identiteitspapieren, doch om de bondspapieren. Voor Jacob én voor Ezau! Jezus zweeg stil. Herodes heeft de profeten: Hosea 6:2.
En weer aanbidden wij hier zijn lijdelijke gehoorzaamheid, die rust in 's Vaders welbehagen; en eveneens zijn dadelijke gehoorzaamheid, in 't zwijgen, ook voor Herodes. De satanische verzoeking overwint Hij, reageerend in elk moment. O ja, een teeken, menschelijkerwijs gesproken, kán Hem redden. ‘Gij hebt anderen verlost, verlos nu Uzelf’. Gij hebt in teekenen en wonderen zoovelen iets gegeven; moogt Gij niet één keer Uzelf iets geven? Christus, kroon van Mozes, vorst van Aäron, maak van dien staf daar een slang, steek Uw hand - laat ze even losmaken, of neen, breek zelf de boeien - steek Uw hand in den boezem, laat ze melaatsch worden en weer gezond, laat een amandelstok bloeien; ‘doe een teeken U ten goede, dat Uw haters, in hun woede, mogen zien, hoe, tot hun spijt, God U troost en U bevrijdt’... Doch Jezus zweeg stil. Hij doet geen teeken, want Hij is juist meer dan Mozes. Die struikelde over een eigenwillig teeken. ‘Meer dan Mozes zijn’ - men kan dat op twee manieren uitleggen. De Satan is er met zijn ‘exegese’. Hij fluistert Christus in: indien gij meer dan Mozes zijt, doe dan een gróóter teeken dan deze. Sla op die steenrots; preeken hoeft niet. God echter geeft een andere parafrase van het ‘meer dan | |||||||
[pagina 448]
| |||||||
Mozes zijn’. Hij zegt: omdat Gij meer dan Mozes zijt, voegt U vandaag geen teeken. Want Mozes deed zijn teeken, om het diensthuis uit te komen. Met zijn volk, ja zeker; maar toch, óók hij zelf! Hierin is Christus nu de meerdere van Mozes: het volk moet het diensthuis uit, en Hij móet er in. En heel alleen. Dát is nu: meer dan Mozes zijn. Een teeken weigeren, wanneer het Hem zélf iets geven zou; teneinde alleen die teekenen te doen, die aan de ánderen, zijn bedrukten en benauwden, iets kunnen schenken van den vrede Gods: water-uit-de-steenrots. Als Hij nu een teeken doet, voor dézen mensch, dan ware dát op dit moment zijn zónde. Hij is de Heer der teekenen niet, hoe vaak Hij ook zijn wonderen heeft verricht. Zijn taak is: knecht des Heeren nu te zijn. God is der teekenen eerste en laatste Beschikker. Vóór een teeken moet de Zoon gaan bidden, en - in den dienst des Vaders zijn. De knecht mag met de krachten van het Rijk niet spelen. Hij zal den Heere zijn God, niet verzoeken. Teekenen moeten een doel hebben, niet in den knecht, maar in zijn God. Ze moeten een verlossingskracht vrijmaken en effectueeren, maar dan niet voor Hem zélf, maar voor het volk, waartoe Hij is gezonden. Zijn ze een ambts-dienst? Maar zijn ambt is: als het Pascha sterven. Een teeken om te pronken tegen Herodes, of om zichzelf te rukken uit de klauwen van den dood, dat zou beteekend hebben: zich zelf stellen als een middelpunt; Hij had Zijn God daaruit alsdan verdrongen. Hij had zich zelf gesteld als eindpunt van zijn wegen. Hij had zijn volk er mee verdrongen. Daarom doet Hij géén teeken. Het zou zijn zondeval geweest zijn. Hij zal zijn hand niet strekken naar den boom des levens, eer het Gods tijd is: Hij eet geen vrucht, die God Hem weigert, in der eeuwigheid. Hij is de tweede Adam. Zeg 't vrij uit nu maar zóó: Hij kón geen teeken doen. Want dáártoe heeft Hij geloof noodig. Geloof in een belofte, die Hem als ambtsdrager is gegeven, voor ‘hier en nu’. Maar die belofte is er niet. Zijn beloften liggen heden in het Trinitarisch Pact: als Hij zich Borg stelt, dien zal de Vader Hem de macht der wereldwonderen geven, dán zal de Geest de wereld leggen onder den getempereerden samengang van Woord en teeken, ter verbreiding van zijn ambtsnaam. Waar geen belofte is, daar is ook geen geloof. En waar geen geloof is, daar kán de ware Profeet geen teeken doen. Daar wil Hij 't ook niet. Hij is toch niet de Valsche Profeet van Openb. 13 en 2 Thess. 2? Hij wilde het niet. Hij kón het ook niet. | |||||||
[pagina 449]
| |||||||
Daarom is het oogenblik waarin Christus aan Herodes een teeken weigert, éven geweldig, als dat andere, waarin Hij in de woestijn, bij den aanvang van zijn ambtelijk optreden, den Satan afwees (Matth. 4:1-11; Marc. 1:12, 13, Luc. 4:1-13). Het schijnt zóó maar een intermezzo - dit verhoor van Christus voor Herodes, niet veel meer waard, dan de bizarre uitkomst van een lossen inval van Pilatus, die graag een ander er óók eens voor spande. En tóch is Christus' verblijf in Herodes' huis niet minder dan een tegenhanger van zijn verzoeking in de woestijn. Aan het begin, in de woestijn, en aan het eind, hier voor Herodes, heeft Satan Christus tot een buitenambtelijk teeken willen verleiden. Een eigenwillig, als destijds van Mozes. Toen in de woestijn Satan Christus instigeerde, een teeken te doen, was de vraag, of Hij een teeken wou verrichten in een woestijn, met als toeschouwer alleen: den Satan. Het doel van dit teeken zou dan zijn: zichzelf te dienen met wonderbrood, los van de gunst en buiten de gemeenschap van God; een brood, los van het Woord, en zélfs van het steeds weer noodige parool van God, waarbij de ‘larve’ van het brood - zou Luther zeggen - met kracht, die God beveelt, geladen wordt, kracht om ook dézen keer te voeden: als 't sterven wordt, blijft het Woord, maar dat parool blijft uit. Tenminste dát parool (Deut. 8:3). Nu wist de Heiland: Gód had Hem hier te hongeren gezet. 't Parool was: heden is uw ‘kracht’ mijn wil te doen; als Ik weer brood wil reiken, dan zal Ik 't u wel zeggen. Gelijke strekking had ook de volgende verzoeking in de woestijn, waarbij de Satan Christus aanmaande, van de tempeltinnen af te springen. Al zou dit teeken niet even als het voorgaande beperkt gebleven zijn tot den kleinen kring van Christus en den éénen toeschouwer, Satan (de tempel immers krioelde van publiek), toch zou de Christus óók door dit teeken zichzelf gediend hebben. Hij zou den moeilijken weg van zijn zelfopenbaring als Messias eigenmachtig verkort hebben, met voorbijgang van het Woord, dat regelen stelde voor den gang van zijn leven en zijn lijden. Zúlk een verbluffend teeken zou noch God, noch Gods volk gediend hebben, doch een eigenmachtig rukken aan de leidsels van den openbaringshistorischen wagen geweest zijn: de leeken met een mirakel-zonder-evangelie-wérking overbluffen, en niet hen met het Woord onderwijzen. En nu zegt Satan: zóó zult ge in rechte lijn de snelste promotie maken in de richting van de | |||||||
[pagina 450]
| |||||||
wereldheerschappij: ‘al de koninkrijken zal ik u geven.’ Maar God zei: beid Mijn tijd: ik bond u hier in die woestijn, Ik wil als de Eenige ontbinden. Op Mijn tijd en wijze. Die bóóze instigatie komt nu hier terug. Een teeken in besloten kring, zou Hij 't niet even willen doen? Herodes en Jezus kunnen desnoods in des konings kabinet zich terugtrekken; dan zijn die twee alleen, zooals in die gevangenis: kóning én Dooper. Of, anders, wil Hij een teeken doen in praesentie van Herodes met de schriftgeleerden en overpriesters? Laat hem bedenken: in beide gevallen zal zoo'n teeken den aangeklaagde hélpen, vrij te komen. Nu ja, het zal geen teeken zijn van evangelische werking, geen zegen-houdend wonder voor armen en ellendigen; - maar die heeft Christus al zoo vaak gezegend. De armen hebben ze altijd met zich - Hem hebben ze niet altijd. Het gaat nú om Hem zelf! Laat Hem een teeken doen; het is de weg, zooal niet tot wereldheerschappij, dan toch tot levensverlenging. Doch Jezus zweeg stil. Hij zal zijn teeken niet doen in een besloten kring, doch enkel langs de doortochts-wegen van Gods kerk-formeerend heil. Hij doet geen teeken in een slop, doch alleen daar, waar de weg voor God is vlak en effen gemaakt, de heirweg, waar God Zijn volk in liefde zoekt. En nimmer is de knecht zichzelf ten doel. En zijn parousie? Die zal als de bliksem zijn: een strálen van oost tot west (Matth. 24:27). Masjaal noch teeken zonder Woord!
En vraagt gij soms, nu Hij voor ‘Ezau’Ga naar voetnoot8) staat, waar zijn eerstgeboorterecht dan blijft? Wel - hiertoe is Hij in deze ure gekomen: Vader verheerlijk Uw naam, en zóó Mijzelf - het stérvend tarwegraan. De Dooper móest verdwijnen - de mindere - opdat Christus de meerdere zou blijken. Waarin? In den dienst der verhooging na ontlediging (Filipp. 2) Doch Jezus zweeg stil. Want Hij is Jacob niet, maar Hij is Israël. Hij boet nu Jacobs zonden. Jacob is wel bezweken voor de verzoeking van den Satan. Toen hij het eerstgeboorterecht van Ezau aftroggelde, toen greep hij naar den inhoud der belofte, maar hij vérgreep zich aan 't gebod; hij rukte den eerstgeboorte-zegen en den eerstgeboorte-plicht uiteen, en stelde zichzelf tot doel. Hij wilde den omweg van het | |||||||
[pagina 451]
| |||||||
lijden niet, op doortocht naar de heerlijkheid. Toen werd de prins een bedelaar; bedelen moest hij om zijn leven - bij Ezau. Hij vluchtte, en kocht later Ezau's gunst met een kapitale som. Zie nu den Christus staan voor Ezau. Hij stelt niet zich, doch God als doel. Hij bedelt niet bij ‘Ezau’, óók niet om één dag ‘leven’. Hij kwanselt niet, en sjachert niet, - in het huis van God. Want zóó spreekt een profetisch woord: daar zal geen Kanaäniet, d.w.z. geen ‘sjacheraar’, geen ‘kramer’, meer zijn in het huis des Heeren, (Zach. 14:21). Muziek voor profetenooren. Met ‘sjacheren’ toch is de historie van Israël begonnen; met listen van Jacob, in den verkoop van een schotel voor den schát. Maar het bedrog van Jacob wordt nu verzoend en uitgewezen. Christus, die een teeken weigert, heeft zijn eerstgeboorterecht verdiend door te blijven in de geboden, en in de termen van het Vredespact. Door deze weigering heeft Hij de tempelreiniging, die de ‘sjacheraars’ uit Gods Huis joeg, gehandhaafd, en zijn recht-op-Páschen zich verworven; Hij heeft de krachten der toekomende eeuw aan zich getrokken. Door nu de krachten der natuur niet te misbruiken voor een eigenwillig teeken, heeft Hij de heerschappij over die alle zich als buit veroverd. Hij heeft zijn loon geworven: straks krijgt Hij alle macht in hemel en op aarde Bij Hem zal kracht met recht vereenigd zijn. O, Jacob, hier alleen is rust. Hier is alle spèl ten einde.
En wat nog dien masjaalGa naar voetnoot9) betreft, - wel, zeg nu zelf: toen Hij die wonderlijke boodschap aan Herodes liet overbrengen als zijn laatste woord: ‘ik moet heden en morgen reizen, en ten derde dage word Ik voleindigd’, was toen die masjaal niet nog veel rijker dan de eerste, dien Hij den Joden meegaf bij den tempel? Over den afbraak van den tempel, dien Hij in drie dagen weer herstellen zou (Joh. 2:19)? In drie dagen ben Ik, Tempel, klaar. Heden, morgen, overmorgen: Hosea 6:2! Die eerste masjaal legde 't hoofdaccent op den weder-opbouw van Christus' lichaam: in drie dagen zal Hij den tempel herstellen. Maar deze tweede sprak voluit over zijn vernedering, van zijn dood; profeten worden immers alleen gedood in Jeruzalem? - en de Christus weet zich onder hen. Naast elkaar zette Hij twee sententies. De eerste, dat Hij op | |||||||
[pagina 452]
| |||||||
vervolging rékent (‘ik zal niet sterven buiten Jeruzalem’). De tweede, dat Hij zijn eigen werk langs eigen wegen áf zal maken, en zich door niemand zal laten storen (‘ik word voleindigd’). Door beide uitspraken naast elkaar te plaatsen, had Christus Herodes een moeilijk op te lossen raadsel opgegeven. Maar dit niet alleen. Hij had Herodes - precies zooals indertijd de Joden - gedwóngen voor den dag te komen; de ‘gedachten des harten’ te openbaren. Hij wilde dat altijd bereiken: elke masjaal is het aanleggen van een magneet, die 't ijzer uit het vleesch trekt. Wat wil Herodes nu? Hij heeft den tijd gehad om na te denken; de vos is lang niet dom. Heeft Herodes zich over alles heen gezet, brutaal? Of wil hij, want ook ‘Edom’ kan behouden worden, verlegen en beschaamd, nu vluchten naar het Woord? Zal hij den Spreker, die Hem met het Woord-zwaard heeft verslagen, nu met het zwaard-van-staal terroriseeren? Of zal hij tot den Nazarener eindelijk zeggen: spreek toch, spreek toch, niet over uw identiteit, en daarmee uit, maar over 't Woord, uw taak: verklaar mij de gelijkenis? Zóó'n vraag is immers uiting van 'n discipelenhart - als de masjaal gehólpen heeft? (Matth. 13:36)? Ja zeker, ook Herodes is in de netten van den raadsel-spreker Gods gevangen: hij moet nu openbaar worden. Blijven, - of heengaan?
Hij is openbaar geworden (Lucas 2:35). Het blijkt, dat hij niet wil; parmantig stapt hij over de crux interpretum, die masjaal heet, heen. Hier is geen candidaat-discipel, maar de oude vos. Spreek, doe den mond open, en anders: hier is mijn lijfwacht! Doe een teeken naar den regel van Johannes - de rest zal 'k zelf wel weten. Hij vraagt niet om het Woord. Toen heeft Christus ook tegenover hem den masjaal onverklaard laten staan. Alles, wat wij bóven daarvan gezegd hebbenGa naar voetnoot10), geldt ook hier. Christus heeft Herodes recht gedaan, Hij heeft zichzelf nu recht gedaan, en God den Heere bovenal. De sleutel ter verklaring van den masjaal (die profetendood profeten-voleinding noemde), lag in deze kennis dat Christus' voleinding en voldongen bloei juist ligt in de martelaarskroon, in den ondergang voor 't in zijn borgtocht aan te nemen vrouwenzaad. Maar Christus heeft den sleutel aan Herodes niet gegeven. Herodes is verwezen naar het Woord van God en naar het eerstgeboorterecht van Jacob-Israël, | |||||||
[pagina 453]
| |||||||
en dit was hem genoeg. Wou de man geen Paschen vieren? Hij kwam expres met kappers en koks er voor naar de stad, zoo pas. Welnu - laat hem 't evangelie van paschen lezen - Mozes heeft ‘over Christus’ geschreven (Joh. 5:46). O, Hooge éénheid in den stijl van Christus. Hij zwijgt tot driemaal toe - en blijft zichzelf volmaakt gelijk.
En dan - die ironie! Dat spreken van: ‘dien vos’, verschalkt door een masjaal, dien hij niet verteren kan, en nu...alleen maar in de oogen gezien, en verder niets...geen woord! Van Christus' ironie zeiden wij reeds eerder: een rustpunt in den strijd van zijn gedachtenGa naar voetnoot11. Dat geldt óók van dat fijne, ironische woord, waarmede Hij dien ‘vos’ Herodes onverrichter zake tot zichzelf deed inkeeren: het markeert een rust-stand van den spreker. Drie dagen - dan is alles goed (Hos. 6:2). Heeft Hij, die onder drie rechters is gemarteld, zijn rust-stand dan behouden? Het antwoord is: ja! Christus is voor Kajáfas geweest, en voor Pilatus, en voor Herodes, - en, hoewel de spanning nergens zóó sterk was als voor Herodes, toch is Hij in zijn rust-positie gebleven. Ook tegenover het geplaagde geweten van Herodes, dien Hij geheel doorzag. Dit is verpletterende majesteit: kan Hij zóó rustig zijn bij een geplaagd geweten? Hij antwoordt: ja. Want dat plágen doet ieder tenslotte zélf: het is een vorm van zelfhandhaving. Wie tot mij komt, is toch niet meer geplaagd? Zie Herodes: hij wil maar dat Ik spreken zal alleen om hem te overtuigen, dat Johannes heusch verdween van zijn tooneel? Dan hoeft Johannes' Woord hem ook niet meer te plagen. Ziet gij dan niet, dat die man van 't Woord áfkomen wil? Hij wil, dat Ik hem zeg: Johannes is bij God, ge kunt hem daar wel laten. Maar Ik zal hem niet geven wat Hij wil: ik houd mijn lippen op elkaar - en zal mijn ‘persoonsbewijs’ niet op zijn tafel deponeeren. Hij wil hebben, dat ik hem zeggen zal: de ‘brandende kaars’ (Joh. 5:35) is schóón ópgebrand. Dan kan hij 't licht vergeten, dat ze spreidde. Ik zal 't niet zeggen. Want Ik ben niet maar een kaars, doch ben het Licht der wereld (Joh. 8:12). Wie van het licht niet zou getuigen, die helpt den man, die 't kaarslicht uitblaast, van het groote Licht zich óók te ontdoen. Ik zal hem láten tobben: de lámpen gaan niet uit, al knijpt hij de oogen steeds meer toe. | |||||||
[pagina 454]
| |||||||
Maar, hier is ook reddende majesteit. Christus is nu aan het eind van de verhooren gekomen. Na dit uur wordt Hij niet meer verhoord, ook door Pilatus nietGa naar voetnoot12). Dat is zijn eigen wil geweest; de ironie, waarmee Hij Herodes aangesproken had, en waarmee Hij den man voorgoed laat zitten, bewijst ons, dat Hij groot is in den wil tot offer. Hij heeft het hout al zelf geschikt. Straks wordt Hij weggevoerd uit Herodes' paleis. Nu zegt zijn ziel, rustig, tot God: Vader, het hout is geschikt; ik geloof, dat alles goed ligt. Ik heb den Satan voor Herodes geen vat op mij gegeven, Vader, het is mij nóg mogelijk geweest, U te zien. Ik dank U, Vader! Het Lam heeft den vos naar Mozes' teksten over 't lam van Paschen verwezen, hij heeft Mozes en de profeten: ik zal geen druppel water op zijn verschroeide synderese gieten. Vader - ik heb de preek behouden voor de kerk en mijn laatste verhoor niet spectaculair besloten. Hij wou mij wel ‘verhooren’. Maar hij wou niet hooren! Kijken-en-verkennen; niet zien-en-kènnen. Hij, die na drie verhooren voor drie rechters nóg zijn ironie behield, die kan het rustpunt op den profetenberg doen samenvallen met het dieptepunt van het martyriumsdal. Door deze meerderheid van geest en ziel in rust-stand te bewaren ook vóór Herodes, dien zenuwknobbel, heeft Christus in dit uur, achteruit grijpende, gehandhaafd zijn verheven woord van Gethsémané: slaapt nu voort en rustGa naar voetnoot13); en vooruit grijpende, zich het recht gewonnen, om straks tot weenende vrouwen te zeggen: weent niet over mij, maar over uzelf en over uw kinderen.
Intusschen, ironie van profeten, gehandhaafd tegen koningen, wordt met den dood betaald. De Christus zal de straf niet ontgaan. Nu Hij zijn ‘laatste kans’ voorbij liet gaan, en weigerde existentiewinst (langer ‘leven’) te halen uit de onrust van Herodes, nu komt de lijfwacht in 't geweer. Is soms de kerel er bij, die den Dooper 't hoofd afsloeg? Herodes voelt zich vernederd. Dat vraagteeken daar voor hem wil maar geen uitroepteeken worden. Dat wandelende mysterie wil zich maar niet ontdekken. Die vervloekte ‘Jacob’, hij weigert ál maar, bij ‘Ezau’ te bedelen. Wacht maar, psychologen kennen die reactie-wetten: de koning werkt zich over het ‘doode punt’ heen; hij ‘grijpt nu eenen moed’. Is zijn intellect nog niet klaar gekomen? Niet één vraag is beantwoord? Wacht maar: 't hárt | |||||||
[pagina 455]
| |||||||
heeft 't laatste en eerste woord: spreekt die man nu nog niet? Sla hem dan op zijn gezicht! De angst verdringt zich, door een spottooneel te arrangeeren. Daar hadden de koningen in dien tijd verstand van; zij leefden vrij dicht bij de tooneelspelers van hun tijd, en hun hetairen ook. Vooral bij hellenen (hellenisten) en bij menschen, die met Rome in verbinding bleven staan, zooals Herodes Antipas. In zijn mooie residentie had hij trouwens den schouwburg niet vergeten. Hij, met zijn heele hofhouding, met zijn gevolg, - want zóó schijnt het woord van den grondtekstGa naar voetnoot14) te moeten vertaald worden - begint Jezus nú te bespotten. 't Kan snel verkeeren. Als eventueele martelaar is Christus binnengekomen; als zekeren martelaar heeft Hij zichzelf ‘dien vos’ destijds aangekondigd; maar Herodes wil Hem slechts als minderdan-een-martelaar laten gaan. Herodes heeft niets opgelost, maar hij zal toch slaan en trappen. Hij zal den gevangene niet veroordeelen; hij spreekt ook niet eens ‘ernstiglijk’ tegen Hem, en schrijft ook geen doodvonnis tegen Hem. Hij gaat Hem enkel hoonen. De Christus wordt minder dan martelaar. De martelaar wordt nog geslagen in naam van een wet. Maar de exlex wordt gestooten buiten alle wet. Herodes vereenigt zich met het Sanhedrin, en maakt den Christus tot een exlex. Hij arrangeert een spel van hoon, dat in raffinement en in sarcasme niet onderdoet voor dat van het Sanhedrin. En als hij met de lijfwacht joelend om den Christus heen en weer schuift, dan wordt straks Christus met een ‘blinkend kleed’ getooid; zoo staat het er eigenlijk. Sommigen meenen, dat het woord blinkend, glanzend, niets zegt omtrent de kleur van het kleed, dat dus evengoed rood of wit, of van een andere kleur geweest kan zijn. Maar anderen, en die waarschijnlijk wel met goede redenen, meenen toch, dat hier een wit kleed bedoeld is, wit-glanzend. Wat wil dat ‘blinkend kleed’? Is het bedoeld als een karikatuur van de zoogenaamde ‘toga candida’, waarin volgens romeinsche gewoonte, zij werden gestoken, die zich als candidaat voor een of ander staatsambt presenteerden? Dán zou Christus belachelijk zijn gemaakt als candidaat voor 't koningschap; daarachter ligt dan wel de beschuldiging van de overpriesters, dat Christus koning had willen heeten en zijn. Intusschen zijn er wel bezwaren. In Jeruzalem bestond de toga candida niet. Zouden Joden de satire van zoo'n toga candida ver- | |||||||
[pagina 456]
| |||||||
staan? De opvatting, dat Herodes Jezus als kroon-pretendent bespotten wilde, zal wel af te wijzen zijn. Niet als pretendent naar de koningskroon, doch als karikatuur-koning heeft Herodes Christus willen hoonen. Het was een vorstelijk gewaad, waarin hij zijn gevangene stak.
Herodes is dit rendez-vous begonnen met over zijn eigen vragen te kniezen: is 't de Dooper, ja of neen? Hij eindigt de zitting, met zich áán te sluiten bij de ‘probleemstelling’ van priesters en schriftgeleerden. Toen Jezus binnen kwam, was 't de vráág: is hijdaar een verborgen profeet? Thans, nu de zitting opgeheven wordt, is hij er zéker van: 't is een gewaande koning. In een oogenblik is Herodes over al zijn vragen heengestapt. En gaf hij zich bloot. Toen Jezus bij hem kwám, dacht hij: een nevelvlek? Nu hij Jezus weg-zendt, geeft hij Hem na: in uw eigen oogen een zon, maar ik noem u duisternis. - Toen Jezus binnen kwam, dacht hij: ‘een’ hemelbode, dat kán. Nu hij Hem weg-zendt, zegt hij: gij heet ‘de’ hemelbode, maar dat kan niet. - Aanvankelijk zag hij in Christus ‘een’ mysterie; maar ten slotte loochent hij in Hem ‘het’ mysterie. - Herodes begon met erkenning van de mogelijkheid, dat Christus was ‘een’ reïncarnatie van een mensch, in dit geval den Dooper. Aan het eind gekomen, zet hij zich parmantig heen over de prediking, dat Christus waarlijk was ‘de’ incarnatie van den levenden GódGa naar voetnoot15). En terwijl Herodes in Christus eerst ‘een’ wraakengel vermoedde, daar gaat hij ṫháns Hem hoonen, om zich áf te maken van de boodschap, dat Christus ‘de’ engel is, ‘de’ bode van liefde maar óók van wraak. Ik denk zoo, dat de Heilige Geest, die ‘aan alles denkt’, ook aan Herodes Antipas gedacht heeft, toen Hij den evangelist het woord liet schrijven, dat men zich niet bekeeren zal, al kwam een doode weer. Herodes heeft met dat thema van een weergekeerde doode zich vermoeid, God weet hoe lang. Maar dit was nu het einde. Een teeken wil hij zien, om intellectueele ‘zekerheid’ te winnen op één punt: de monomaan! Komt het teeken niet, dan schudt hij al zijn vragen van zich af, en sluit de oogen zelfs voor de mógelijkheid, waarvan hij eerst dacht, dat haar werkelijkheid misschien er al was (Luc. 16:31) - - - | |||||||
[pagina 457]
| |||||||
Maar wat hebben wij er aan, Herodes af te wijzen? Zijn zonde is ook de onze. Wij moeten van Herodes afzien, om onzen Borg te vinden. Opnieuw is Christus exlex. Dat is duizend maal érger, dan Johannes de Dooper in zijn leven ooit ervoer. Beter een gevangenis, en een lang weerstane venijnige eisch, dat uw hoofd zal vallen, en een verlegen vorst, dan deze hoon.
Ook in dit alles eeren wij nu Gods bestel. Herodes heeft gehoond en gespot, maar het is bij den hoon gebleven. Hij mocht geen doodvonnis schrijven. Hij mócht het niet van God. God heeft eerst verhinderdGa naar voetnoot16), dat Christus binnen den engen sectehoek van de laatste naar voren geschoven Joden gedood zou worden. Hij heeft thans óók verhinderd, dat Hij zou sterven binnen den al te kleinen rechtskring van Galilea, het ‘viervorstendom’, waarover Antipas den scepter zwaaide. Herodes mócht de zaak van Christus niet ‘áfhandelen’. Want Christus moet bepaald naar Rome toe, naar het rijk, dat de ‘heele wereld’ liet beschrijven. Pilatus, Rome, de keizer, de wéreld, komen niet van Christus af. Niet binnen de enge wanden van Galiléa, en niet voor de smalle deur van Ezau-Herodes, doch voor de breede poort van Rome en van het wéreld-tribunaal moet Christus tot een teeken worden gesteld. De koperen slang moet ‘verhoogd’ worden voor aller oogen (vgl. blz. 336, 341 v.). Want Christus blijft de wéreld aangaan. Dezelfde God, die Hem uitgeheven heeft boven den wetskring van Mozes-Jacob, heeft Hem óók boven den kreits van Ezau uitgetild. Herodes móest Christus terug zenden naar Pilatus. Die twee mogen dan vandaag ‘vrienden’ worden; ook daarin blijkt, dat de haat tegen Christus, en tegen het eerstgeboorterecht van Jacob-Israël, den valschen broeder (Ezau), met Sodom en Egypte, d.i. Rome en het wereldrijkGa naar voetnoot17), verbindt. Herodes en Pilatus worden vrienden; dat te noteeren is heel goed; want daardoor blijkt, dat Herodes' vriendschap met de Joden en met Mozes, wiens paaschfeest hij nadrukkelijk wil vieren, stuk breekt op Jezus van Nazareth. Hij viert feest met de Joden, maar bedankt den heiden voor 't fijne paaschcadeau. Nog altijd blijkt het albeheerschend schisma in de wereld niet afgeteekend te worden door de samenklontering van het bloed der natuurlijke geboorte, of door de interessevelden, die bepaalde cultuurstroomingen zich | |||||||
[pagina 458]
| |||||||
scheppen, of door eenige macht, die van beneden is, máár: door de openbaring der antithese van vrouwenzaad en slangenzaad, van verkiezing en verwerping, van Christus of Antichrist, geloof en ongeloof, Israël en Edom.
Straks verlaat de Christus met zijn ‘blinkend kleed’ Herodes' paleis. De menschen krégen wat te zién: wát 'n paaschfeest dezen keer. Maar er waren er ook, die baden. O Koning in Uw blinkend kleed, Gij draagt een spotkleed in de stad van David. Zóó is het goed. Nu moogt Gij 't witte kleed, dat God U eenmaal toewijst, op een nieuwe aarde dragen. Het blinkend kleed van Uw volmaakten hoon wordt 't fijne lijnwaad van Uw priester-eere. Gij komt op Patmos straks. Terrein van Rome is het. Op Patmos zult Gij straks een wit kleed dragen. En 't zoeklicht gaan bedienen, dat ons de oogen opent voor Uw Koningsgebied: zoo groot is 't als de wéreld. Ik hoor Herodes zeggen: ‘daar gaat hij, de koning met zijn witte kleed’. Ik hoor de engelen zingen: ‘wij zien Hem reeds met eer en heerlijkheid gekroond’. En alle martelaren wachten op hun blinkend kleed, en op den oproep tot het groot geduldGa naar voetnoot18). Zij wachten op het uur van Patmos, waarin Johannes U zal zien als Zoon des menschen in Uw blinkend kleed. Hier is, o kerk, de Zoon des menschen, gelijk Johannes Hem gezien heeft en geteekend: In lang gewaad, de borst met gouden band
omsnoerd. Als witte wolle en witte sneeuw
was 't haar des hoofds; zijn blik een vlammend vuur;
en blinkend brons, in de oven als geblaakt,
zóó was zijn voet; en zijne stem de stem
van vele waat'ren...Zijne linkerhand
hief zeven starren op. Uit zijnen mond
stak 't scherp en dubbelsnijdend zwaard...De Zon,
die schittert, in heur middagkracht gelijk,
was zijn gelaat...Ga naar voetnoot19)
Maar Heiland, Gij zult eerst aan God betalen moeten. Gij zult Uw blinkend spotkleed moeten zien, en denken aan Uw blinkende gedaante op den metamorfose-bergGa naar voetnoot20). Dan zult Gij, Heer, U zelf | |||||||
[pagina 459]
| |||||||
belijden, dat het schijnt, alsof de Heere God Uw blinkend lichtkleed - daar op dien berg - heeft laten verdobbelen onder saters. Ik geloof het al, Heere - ik geloof, dat Gij den hemel en zijn vreemden handel steeds begrijpt. Ik geloof, dat Gij wel het gezicht op kleedverdobbelende soldaten verdragen zult, zoo straks. Heere, ik geloof, dat er niét gedobbeld wordt tusschen boven en beneden, kom slechts mijn ongeloovigheid te hulp. - -
Hij gaat nu weg, Hij krijgt nog andere kleeren aan, eer 't middag is. Maar alle zielen onder 't altaar zullen moeten belijden, dat Hij Johannes den Dooper niet in den steek gelaten heeft. Hij heeft dien dooden Bruigoms-vriend niet veronachtzaamd; de Bruidegom heeft dezen vriend van Hem toch echt beleden voor Herodes en den Vader, al sprak hij dan geen enkel woord daarnet. Dat is wat groots: daar zijn er, die 't gedenken aan een doode de grootste liefdedaad hebben genoemdGa naar voetnoot21). Hij heeft geen teeken boven 't graf van den Dooper gedaan, om Herodes daarmee vrij te maken van den Dooper als memoriepost, en dan zichzelven door dit teeken los te wringen uit de vingers van den dood. Die beet Hem toe: geen teeken? - goed, straks zult gij bij den Dooper zijn; - het past toch immers niet, dat een profeet zou sterven buiten Jeruzalem? En nu: Herodes leeft nog en hij spot,
De koning, met zijn Heer en God.
Aan ons dan, Christ'nen, op te staan!
De glorie Christi gaat ons aan!,
Hoe wij dit leeren? Eerst uit het Woord. Daarna pas in parolen. Zet gij uw hart maar open, broeder - anders houdt Hij den mond gesloten. Zeg niet: spreek toch eens ééns. Hij zegt: dat is al lang gebeurd: léés dan. Léés dan, herhaalt Hij. Lees van twee plannen. God heeft Zijn drie-dagen-plan (Hos. 6:2). En Ik heb Mijn ‘drie-dagen-plan’ (Joh. 2:19, Luc. 13:32, 33). De Vader en Ik zijn één: Wij co-ördineeren Onze Plannen. Zoo luit Ons Pact. 't Gaat àlles ‘naar de plannen’. Paschen kómt.
∗ |
|