Christus in zijn lijden. Deel 2: Christus in den doorgang van zijn lijden
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 398]
| |
Hoofdstuk XIX
| |
[pagina 399]
| |
geef uw zaak over in de hand van God, die rechtvaardig oordeelt, ook, als Hij tégen u is, en u verlaat. Op welke wijze nu gaf Christus den casus Jesu Christi over aan Hem, die rechtvaardig oordeelt? Het antwoord luidt: Christus zweeg stil. Hij heeft éérst gezwegen ‘voor Kajáfas’; zoo zwijgt Hij tháns ‘voor Pilatus’.
Toen Pilatus uit Christus' ‘eigen mond’ vernomen had, dat deze toch een of ander ‘kóninkrijk’ voor het zijne erkende, geen wereldlijke machtsorganisatie, te vuur en te zwaard doorgedreven en met een ‘vae victis’ aan verslagenen opgelegd, doch een theocratische gemeenschap, bijeengebracht en -gehouden door het uit-de-waarheid-zijn, een bonds-gemeenschap dus, de innigste, die zich denken laat, en meteen nu een woonplaats en een werkplaats voor de waarheid, toen dacht Pilatus: zooiets kan een rechter wel vaker vernemen, - 't mag waanzin zijn, of utopie, maar 't geeft geen straat-rumoer met barrikades, V-teekens, gebalde vuisten, en zoo. Van dezen ‘waarheid’s-vriend, nummer zóóveel, is misschien wel nooit, doch zeker niet onmiddellijk gevaar te duchten voor den staat. Al zou - denk aan het slot van hoofdstuk XVII - in het afgetrokkene de mogelijkheid er zijn, dat de doorwerking van de principes en maximes van dezen vreemden ‘koning’ over ‘kinderen-der-waarheid’, in de toekomst voor den staat brekende kracht ging krijgen, - voor het héden beteekende hij geen acuut gevaar. De molens van ‘de waarheid’ malen langzaam. Haar legers kan ze niet uit den grond stampen. Die arrestant wilde dat blijkbaar ook niet. Hij zei niet: ‘een ieder, die mijn redevoeringen bijvalt, volgt mijn vaan,’ doch: ‘een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort mijn stem’ (Joh. 18:37): hij hoort er altijd weer naar. Dat ‘uit de waarheid zijn’ - was dat niet zooiets als geboorte, of, ja zeg het maar: zooiets als wedergeboorte? ‘Uit’ de waarheid zijn, zoo als een kind ‘uit’ de moeder is? Nu, een leeraar, die op wedergeboorte of iets dergelijks wacht, gunt zichzelf den tijd, en iederen bestaanden staat eveneens. Tegen dat hij een handjevol heeft, is hij op leeftijd - wien doet hij dan nog wat? Pilatus is wel eens bang geweest voor barrikades, maar men mag de straat wel vrijmaken voor de initiaten van een of andere ‘mystieke religie’. Het imperium zal wel voor zijn toekomst zorgen. Voor 't zóó laat is... Veel verder dan het heden ziet Pilatus niet: er is ook maar een kort geding gevraagd. Hij kon er wel áfkomen; het zou ‘zijn tijd’ | |
[pagina 400]
| |
wel ‘uitzingen’. Voor het oogenblik brouwt deze meester-droomer den staat geen kwaad. Pilatus neemt daarom weer contact op met de Joden, die dezen gevangene hadden uitgeleverd, en stelt hen in kennis met zijn voorloopige conclusie: ik vind geen schuld in hem. Daarmede was nog niet definitief tot onschuld geconcludeerd. Zóó onvoorzichtig is Pilatus niet. Hij gaat voorshands niet verder dan tot de verklaring, dat hij nog geen schuld ontdekt heeft. Hij ‘houdt zich nog op de vlakte’, en spreekt enkel negatief: hij heeft de schuld niet kunnen constateeren. Tegenover de officieele formule van de joodsche aanklagers: ‘wij hebben gevonden’, - stelt Pilatus nu, even formeel, als zijn voorloopige conclusie: ‘ik bevind’. Scherpe ooren hebben ze, die gespannen afwachtende joodsche autoriteiten. En fijne voelhorens ook. Gauw genoeg hebben ze gemerkt, dat, hoe formeel de voorloopige conclusie ook werd ingeleid, niettemin de uitspraak nog maar voorloopig was, en vooral: zuiver negatief. De eerste ronde is niet verloren. Ze hebben dadelijk de situatie overzien. Pilatus zet zich wel schrap, maar de deur is niet voor hun neus dichtgedaan. Er zijn nog zooveel uren vóór het avond is. Meteen komen ze in actie, de overpriesters en schriftgeleerden. Gauw de voet in de opening van die deur! En verder spreken. En dádelijk. Tegenover Pilatus' negatieve conclusie stellen ze thans een aantal in positieven vorm gestelde beschuldigingen. Uwe Excellentie kon nog niet tot schúld concludeeren? Misschien kreeg zij den indruk: een niet gevaarlijk dweper? Ja ja, wij verstaan het, dat de overheid zich niet met direct-religieuze kwesties kan bemoeien; trouwens, dat zouden wij haar ook adviseeren. Maar laat Uwe Excellentie niet denken, dat déze volksleider indifferent is voor de romeinsche politiek. Dan kunnen wij haar anders inlichten. En meteen beginnen zij. Vergeet niet, dat het allemaal nog ‘bedaard’ toegaat: zij komen niet in het rechthuis, de stadhouder neemt dus telkens van zekeren afstand contact op. Bij zoo'n manier van conversatie spreekt men minder nerveus, en meer beheerscht. Hun verantwoordelijkheidslast neemt toe. In de stellige hoop, dat zij den stadhouder, wiens politiek reeds eerder onzeker is gebleken, en die al vaker aan koppige Joden iets toegegeven heeft, ook nu wel zullen kunnen spannen voor | |
[pagina 401]
| |
hun wagen, gaan ze hun beschuldigingen tegen den gevangene nog breeder uit meten. Details? Met genoegen. Ze handhaven hun tactiek: en werpen het proces over den politieken boeg. Trouwens, áls zij nu met een ander requisitoir voor den dag gekomen waren, zou hun booze opzet te doorzichtig zijn geweest, en zouden zij hun eigen zaak bedorven hebben. Maar ze worden scherper. ‘Vele dingen’, zoo lezen wij, brengen zij nu tegen den Heere in. Zij noemen bizonderheden, zij geven détails; misschien brengen zij wel den koninklijken intocht van ongeveer een week geleden te berde. Dat zij álles er op zetten, om zoo scherp mogelijk het delict van den demagoog uit Nazareth te stellen, bewijst hun woordenkeus. Voorzichtig laten zij uitkomen, niet alleen, dat deze verleider staatsgevaarlijk is, maar ook dat de van hem op gang gebrachte ‘beweging’ het volk als israëlietische, d.w.z. religieuze gemeenschap in haar ban gegrepen heeft, en dreigt te electriseerenGa naar voetnoot1). De joodsche religie als zoodanig moge Pilatus niet interesseeren, als zij de massa in beweging brengt, wel, wat kon er dán niet gebeuren? Moet weer religieuze extremistendrift de belastingkwestie stellen? De joodsche overheid heeft het hare gezegd, en verder is Zijne Excellentie verantwoordelijk voor het bestuur in deze bezette gebieden. De eerst in het algemeen gestelde aanklacht, dat Jezus het volk verleidde, wordt nu verschérpt tot de beschuldiging, dat Hij de menschen ophitste. Pilatus is weer voor den eisch van strenge keur gesteld: de veiligheid van den staat mag geen gevaar beloopen.
En Christus? Als de rechter, die in zijn eerste apologie Hem onontvankelijk verklaarde, nu, zonder daarop terug te komen, weer contact met Hem opneemt, en Hem vraagt, zich nader te verklaren over die détails en politieke agitatie, dan staat er: ‘doch Jezus zweeg stil.’ Misschien heeft Pilatus Jezus naar buiten gebracht, naar het bonte gezelschap, dat vóór het praetorium zich had gevormd, en misschien heeft hij Hem daar in tegenwoordigheid van zijn beschuldigers, de kans gegeven, op al die punten gedetailleerd te antwoorden. Hij vraagt ten minste, of de gevangene niet ‘hoort, wat dezen tégen hem zeggen’. Doch Jezus zweeg stil. | |
[pagina 402]
| |
Waaróm zweeg Hij zoo stil? Sommigen zeggen: Hij ‘zweeg maar’, want spreken had toch niet ‘geholpen’. Ook de uitvoerigste pleitnota uit zijn mond zou niets hebben veranderd aan de gezindheid van de Joden, noch aan de neiging van Pilatus, om zonder risico's dezen dag door te komen - o, dat feest...Waar nu naar menschelijke berekening toch elk nuttig effect aan een rede-van-verantwoording bij voorbaat te ontzeggen viel, was het immers maar beter, in het geheel niet te spreken? Wij kunnen echter déze ‘verklaring’ van Christus' zwijgen moeilijk aanvaarden. Zelfs roept zij verzet wakker. Mag men zulke overwegingen Christus toeschrijven? Is dat soms regel bij Hem, dat Hij alleen datgene doet, waarvan naar menschen-maatstaf vrucht te wachten is? In hún oogen? Héél zijn arbeid was toch telkens weer een ingaan tegen den stroom, en een ondernemen van hetgeen menschelijker-wijze onmogelijk scheen. De Spreker van de bergrede, die den eisch van het volmaakt-zijn stelde, en de antithese aanwees tusschen wat in menschenoogen ‘nuttig’ is én wat ‘noodzakelijk’ is om God, - zou die van het woord hebben afgezien, ómdat spreken toch niet ‘hielp’? Heeft onze Borg dan ooit zichzelf ‘geholpen’? De vraag stellen is reeds haar beantwoorden: Christus is de permanente werker van wat menschen noemen: onbegonnen werk. Neen, wij keeren het om: juist omdat het treden in détails met voorafgaande terzijdestelling van de grondvraag over het in-dewaarheid-zijn en over den aard van 't koninkrijk als waarheidscorpus heel gemakkelijk had kunnen meehelpen, om dien Vrijdag totaal anders te doen eindigen, dan hij inderdaad geëindigd is, - juist daaróm zwijgt Jezus. Hij wil niet zichzelf ‘helpen’ met een tactiek, die Hem zijn laatste rede zou doen bederven: negeeren wat de kern is, en dan plukken en trekken aan détails. Want een spreker, die zich zelf helpt tot den prijs van een bedorven spraak, die redt zijn leven, maar verliest zijn ambt. De ‘accurate’ getuige in détails wil niet van den ‘Getrouwen Getuige’ van Gods waarheid zijn geïsoleerd. En Pilatus wil Hem alzoo isoleeren: hij heeft zijn onontvankelijk-verklaring in de kernvraag niet herroepen. Dus weet de Christus tweeërlei: Hij mag ‘zijn ure’ niet forceeren, en moet dus spreken, als het gaat om ‘de’ Getuigenis. Maar Hij moet evenmin zijn ure verschuiven door een ‘getuigenisje’. De ure is nú wél gekomen, de ure van het sterven. En daarom wil Hij niet door eenig spreken over feiten, zonder Woord- | |
[pagina 403]
| |
belichting, zijn ‘ure’, nu ze gekomen schijnt, uitstellen. Men rékt niet, als God trekt. Of is het niet waar, dat, juist ‘menschelijkerwijs’ gesproken, een spreken, nú, en in dit oogenblik, over al die nieuwe bizonderheden, had kunnen ‘helpen’? Een uitgelezen kans, om 't initiatief weer in de hand te krijgen. Om den gang van de procedure te beïnvloeden. En om den toeleg van Kajáfas te breken: vandaag moest alles afloopen, had de man gezegd. En Christus wist het. Eén gebaar, één woord, waarin gevorderd wordt, een contramemorie op te mogen stellen, voor wat ‘de feiten’ betreft, en Pilatus kán ‘een naderen datum vaststellen’Ga naar voetnoot2). 't Is trouwens nog altijd de vraag, of hij daartoe ‘moreel’ niet verplicht is. O, de prachtkans, niet eens door Christus zelf gezocht! Als Hij op al die punten ingegaan was..., wel, binnen een kwartier zou de beklaagde den rechter een verlegen man gemaakt, en hem zédelijk gedwongen hebben, een nader onderzoek te gelasten. Kajáfas' Paaschfeest ware hem vergald, en wie weet, wie weet? Soms komt van uitstel afstel. Wie weet? Al mist de Nazarener het romeinsche burgerrecht, - zoodat Hem niet, als Paulus later, hooger beroep openstond, - uitstel was toch altijd wat? Wij kunnen veilig hier van een verzoeking spreken. Een satanische verzoeking om wél te spreken. En waarom een verzoeking? Omdat het spreken over waarheden met terzijdestelling van de Waarheid Gods Naam in 't ijle opheft. En zonde tegen het derde gebod is. Zoolang Pilatus Christus in de groote hoofdzaak, die Hij zélf aan de orde stelde, negeertGa naar voetnoot3), zoolang zal Hij zonde plegen tegen het koninkrijk der waarheid, waarvan Hij zelf het Hoofd is, en de Vorst, en de hoeksteen, straks ook het bouwoffer en het fundament, als Hij ook zijnerzijds die hoofdzaak helpt negeeren. Twee ‘mogelijkheden’ van overtreding waren hier. De eerste mogelijkheid was, dat Christus gezwegen had van hetgeen Hij in de ‘goede belijdenis’ móest betuigen. In déze zonde is onze Tweede Adam niet gevallen; hij hééft Pilatus inderdaad gezegd, dat Hij de koning van het rijk der waarheid is. Intusschen, nog een tweede zonde lag voor de deur, naar den mensch gesproken. Deze: dat Christus, ook al hád Hij eenmaal de hoofdzaak, waar het over liep, genoemd, nu verder haar verzwijgen zou. | |
[pagina 404]
| |
Een zónde ware dit geweest: zijn spreken moet altijd bediening van het Woord zijn. Geen dienen-van-zichzelf door een woordje. Zóóals élke preek verplicht is, de ééne hoofdzaak weer te zeggen, zoo ook bij Christus élke rede. De engelen luisteren scherp, hoe Hij zijn laatste uren besteedt - de hoogste Profeet duike niet onder in den détaillisten-apologeet. Akribie is dan pas haar naam waard, als zij nauwkeurig den stijl bewaart: 't kleinste nimmer zonder 't grootste; 't vele niet los van 't ééne.
Nu, Christus, hoewel aangeklaagd van lastering van den Naam, heeft tegen den Naam niet overtreden, door een gesprek over dit en dat, met bewuste vermijding van de hoofdzaak: de waarheid, en de trouw van God, die zijn Naam niet in abstracties wil geschonden zien. Tegen het rijk der wereldlijke overheid bracht Hij niets kwaads in; maar zijns Vaders rijk laat Hij óók niet beleedigen. Zou de Caesar het dulden, dat men over hem rechtsgeldig en met rechtseffect ging ‘praten’, maar op conditie van terzijdestelling van de kernen van zijn wezen en zijn werk? Indien neen, waarom dan den hoogen God alzoo gedaan, Pilatus? Herroep dat de gespreksbaan opbrekende: ‘wat is waarheid?’ En indien niet, - wel, de ‘waarheid’, die aan Gods koninkrijk wezen en werking geeft, wil nimmer genegeerd zijn. Christus moge in boeien staan, Hij handhaaft zich toch als koning in zijn waarheidsrijk, en laat zich niet op zijpaden dringen, zoolang de heirbaan door Pilatus afgesloten blijft. Wie geeft den Zoon het recht, zijn daden, preeken, in bespreking te geven, met vermijding van het ééne thema: de koninklijke waarheid? Had Christus goed gevonden, dat men zijn thema negeerde om alleen over enkele ‘flarden’ van de fuga te spreken, dan zou Hij Gods kwade componist geworden zijn. Dan zou Hij zelf van de heirbaan, die God Hem aanbevolen had, zijn afgeweken, om de zigzag-lijn te volgen van de vijandschap. De Koning in het rijk der ‘waarheid’ wil Pilatus álles zeggen, en ook den Joden, maar niet, wanneer men Hem afrukt van den profetenberg, of Hem aldaar in ambtelijken handel ‘negeert’. Hij moet dat onrecht dragen; Hij mag het niet, vermoeid ten doode, begeeren. Maar bréken mag Hij het óók niet door een sléchte rede. Een die niet theo-logisch is: de Naam in alles. Détails zonder verband gaf Sátan in de woestijn. Het was gehoorzaamheid aan God, toen Christus stilzweeg voor Pilatus, en nu ook zwijgt op al dien woordenkraam der Joden. Dat zwijgen was geen niets-doen; en ook geen reactie; en 't was | |
[pagina 405]
| |
nog minder: lijdelijk verzet, of revolutie, of een stil gemok. Het was gehoorzaamheid. Het was de trouw van Gods Profeet aan wie Hem zond. Want die Hem zond heeft Hem gezegd, dat Hij geen enkel woord of werk ooit scheiden mag van het ééne Woord, en van het éénheidswerk, waartoe Hij is gezonden in de wereld. Getrouw is onze hoogste Profeet, niet alleen maar aan den inhoud, maar ook in de methode van zijn spreken en getuigen.
Dit maakt dat zwijgen tot een dáád van kracht. De profeet-enkoning verdeelt zijn spreken en zijn zwijgen zóó, dat de priester in Hem komen kan tot zijn bepaalde avondoffer, op goeden, Goeden, Vrijdag. Hij heeft den dood, die Hem beliep, niet afgeweerd door een verandering, aangebracht in 't laatste uur, in het schema zijner getuigenis.
En hierdoor heeft Hij den verzoeker afgeslagen, en het rijk-vanwaarheid voor zijn God en ons behouden. Hij heeft geen ‘parólen’ zonder ‘Woord’ voor zich uitgegeven. De Rijkswet laat zúlke parolen niet toe: men wordt daar uit de waarheid geboren, niet uit ‘een waarheid’. Men wordt er uit de Trouw van God geboren, niet uit een adaequaat en objectief notarieel bericht. Toen Pilatus vroeg: wat is waarheid?, toen stonden heel wat neuswijze menschen klaar, om prompt te antwoorden: waarheid is adaequatie van werkelijkheid en intellect. Christus zelf evenwel, hoewel Hij door Pilatus werd uitgenoodigd, in dezen zin waarheid te spreken (over al die beweerde feiten de werkelijkheid te laten kloppen op het te verwerven inzicht) heeft gezegd: wát zou adaequatie van realiteit en intellect? De Waarheid, dat is de trouw van Jahwe. Moet ik daarvan zwijgen? Dan wordt elke reportage trouweloos, onwaarachtig. Zwijgen is hier de eenige manier om aan de waarheid getuigenis te geven, en om Pilatus toe te dreunen: wie zijt gij, die Mij onontvankelijk verklaart in 't stuk der Waarheid Israëls? O, indien onze Profeet-Borg eens niet gezwegen, maar gesproken had in deze situatie; en indien Hij door zúlk een apologie, als hier gevraagd werd (fotografische reproductie van close-uptooneeltjes, maar ‘de Waarheid’ niet gepredikt) zich had onttrokken aan het vonnis, - hoe zou dan zijn positie zijn geweest in al de dagen daarna? We weten maar één antwoord. Indien Christus zich had ‘laten’ vrij-spreken op grond van de door Hem zelf begunstigde overweging, dat de waarheid van het Koninkrijk | |
[pagina 406]
| |
voor het concrete romeinsche rijk geen concreet gevaar beteekende, dan zou de Christus van de leugen zich hebben bediend, om zijn dagen te verlengen. Maar vader David had eens zelf door Hem gesproken: wie het leven wil liefhebben (positief) en de dagen verlengen en het goede wil zien, die beware zijn lippen van kwaad te spreken en stille zijn tong van 't kwaad (Ps. 34:12-16, 1 Petr. 3:10v). Die zoeke den vrede (der theocratische ‘Waarheid’) en jage dien (ook in de uiterste apologieën) na. Dit zeide David, toen Hij ‘zijn gelaat veranderd had’ (1 Sam. 21) - en al zijn apologieën één brok leugen waren geworden, waarin hij van alles en nog wat opdischte, behalve ‘de Waarheid’ van het Rijk. Want Christus Jezus is voor het romeinsche wereldrijk wel degelijk een ‘gevaar’. Niet voor dat rijk, inzooverre het ‘wereldlijk’ is. Maar des te meer voor dat rijk, inzooverre het ‘wereldsch’ is. Hij is daarvoor een doodelijk gevaar, veel erger, dan Caesar en Pilatus kunnen bedóelen. Hij is de ondergang voor het wereldrijk, als rijk van anti-christelijke tendenzen, als bestiaal, het Rijk waarin het ‘Beest’ van de Openbaring van Johannes reeds is ontvangen, en uit welks verlengde het - volgens apokalyptisch gezicht - straks ook wordt geboren. Christus' rijk komt wel ‘zonder uiterlijk gelaat’ in de wereld, en Hij zelf is wel als koning ‘arm en ongewapend’ binnengekomen in Jeruzalem, maar in zijn werk werkt een kracht, die Rome zal ontbinden. De sámenbinding, die door den Geest van Christus wordt gewrocht, brengt de óntbinding in de gelederen van het Beest, dat is van 't zóndig wereldrijk (vgl. bl. 382). De wedergeboorte, die Christus in zijn kerkvolk oecumenisch werken zal, kan slechts véchten tegen alles, wat leeft uit onze ongecensureerde natuur met haar geboorten: wat uit vleesch is, dat is vleesch; het is mitsdien doortrokken van de zonde en de eigenwilligheid. Al komt Christus niet van buiten af de koninkrijken van de wereld breken, en al rammeit Hij geen enkele poort van een of andere wereldstad, Hij is veel ‘gevaarlijker’: Hij werkt van binnen uit. Straks heeft Hij in Philippi - Rome's garnizoensplaats - zijn soldaten, tot wie Paulus zeggen kan: de staat waarvan wij burgers zijn, is in den hemel - dat komt vanwege de ‘Waarheid’ van het Rijksevangelie (3:20). Die soldaten zullen tegen den Caesar niet revolteeren; ze zullen hem overwinnen door het Woord Gods en door hun getuigenis. Hij werkt in menschen een ander leven. Zijn hemelrijk schrijft zijn adagiums niet ‘in de wolken’, doch in de harten. Het komt van bovenaf, maar trekt dan zéker dóór naar de einden | |
[pagina 407]
| |
van de aarde, om daarop in te werken, en in die bestaande wereld alle dingen nieuw te maken. Het koninkrijk van Christus is wel niet ván hier, zooals Hij zelf het ons gezegd heeft, doch het komt wel degelijk óók hier. Er is dus wel degelijk ‘gevaar’ voor Rome als ‘wereldsche’ macht, als corpus antichristianum. Pilatus moge Jezus Christus voor het imperium onschadelijk achten, maar hij vergist zich. Juist omdat Christus' koninkrijk van bóven af naar de wereld toe komt, niet in revolutie, maar met reformatie, niet in een concurreerende bundeling van ‘cultuurkrachten’, doch met regeneratie uit Gods Geest, kan het aan het uiterlijk gelaat der wereld een zoodanige verandering opleggen, dat het vleesch, en het Beest, en de cultuur die zich der zonde dienstbaar stelt, geen oogenblik meer een autonomen vrede hebben kan in autarkie. Het rijk van Christus is geen ‘ongevaarlijke’, paradoxale inslag, dien men alleen maar waarnemen kan, voorzoover men wolken-schrift kan lezen. Juist omdat het rijk van Christus zijn tegenspraken en zijn aanspraken handhaaft in elke bestaande orde, en tegenover elke concrete ‘wereldsche’ conglomeratie, die zich der zonde dienstbaar stelt, en juist omdat dat rijk in de zichtbare menschheid een andere menschheid schept, en zijn eigen schema oplegt aan de natuurlijke en historische orde van Gods geschapen wereld, zal de ook zichtbare doorwerking van het rijk van Christus van binnen uit straks ‘schade’ toebrengen aan alle rijk, dat wéreldsch is. ‘Schade’ - volgens de logica van 't vleesch. Dit wetende, heeft Christus zich geen oogenblik met reportagemateriaal van fotografische opnamen van ‘brokjes’ werkelijkheid willen vrijpleiten van de aanklachten van de Joden, toen ze er op wezen, dat de bestaande orde door Hem ontwricht werd. Door zúlk een pleitrede zou Christus hebben gelogen. Reportage is de Boodschap niet, al komt ze wel met eigen reportage voor den dagGa naar voetnoot4). Met foto's verdedigt zich Gods Schilder niet - dit ware zelfverwerping. O zeker, die joodsche aanklagers liegen zélf, als zij Pilatus suggereeren, dat Christus revolutie pleegt, dat Hij geweld, en vuur en zwaard, wel kan gebruiken; want tegenover die suggestieve leugen staat het feit, dat Christus slechts met reformatie komt, en met regeneratie; met het vuur van den Heiligen Geest, en met | |
[pagina 408]
| |
het zwaard van het hart-verwinnend Woord. Zijn ‘ius gladii’, we spraken er al eerder over, is er wel, doch geen smid komt er aan te pas. Geen arsenalen vraagt het, geen kazernes. Zij liegen óók, wanneer zij zeggen, dat Christus tégen den keizer is; want ten slotte is Hij vóór den keizer, en voor ieder, die maar wil bekennen, hetgeen tot zijnen vrede dient. Oók liegen de Joden, wanneer zij Pilatus de idée opdringen, dat Christus zichzelf als einddoel stelde van zijn ongebroken Woord-oppositie tegen het rijk der wereld. Want Christus heeft zijn werk ván God steeds uit doen gaan, en zal tót God het ook altijd laten wederkeeren. Maar had Christus alleen hún leugens weersproken, en, gebruik makende van dit overstelpende afweermateriaal, voorts gezwegen van ‘de waarheid’, en van het nooit te loochenen feit, dat Hij toch aan het gelaat der aarde alles komt veranderen, en ook in de geschiedenis van het wereldrijk komt stellen de reëele geschiedenis van zijn alles vernieuwende heerschappij, dan zou Hij door de wereld heengegaan zijn, wel met een vrijgeleide van Rome, maar als verstooten balling van God. Dan zou Hij uit Pilatus' handen een vrijgeleide voor zich hebben losgewerkt, maar van Zijn God zijn neergebliksemd: de Koning krijgt geen vrijbrief dan van God, den God van 't Trinitarisch Pact. Hij ware geen Koning over de wereld geworden, maar de verdoemde bedelaar, die voor enkele dagen een vrijbrief afgetroggeld had uit Rome's hand, maar dan ten koste van het recht Zijns Gods. Dan zou de opperste Profeet in het rijk der waarheid verzwégen hebben de profetie van Daniël, die duidelijk had gezegd, dat ‘de steen’ van den Messias de wereldrijken zou vernietigen, en het titanenbeeld van aardsche wereldmacht versplinteren (Dan. 2:31-45, en 4:15-24, en 7-12). Als Pilatus die stukken niet wil hooren exegetiseeren, dan is dat zijn zaak: hij is nu eenmaal rechter, in den stoel van God. Maar die kapittels uit de Acta scheuren, en dan het proces ‘winnen’, dat ware het Proces van 't Trinitarisch Pact verliezen. Zulk een apologie zou Christus, Gabriëls Heer, beneden Gabriël hebben doen wegzinken (Daniël 8:15-16). De aartsengel zou opgestaan zijn in 't gericht tegen den Theanthroopos...wij spreken in den modus irrealis, God zij er voor geloofd. Want Gabriël was steeds in functie als ‘engel-interpréét’, die de détails in 't groot verband liet staan. Wat dunkt u nu zelf: zou zulk een Heiland vóór ons kunnen zijn, van wien wij wisten, dat Hij voor het Sanhedrin de profetie van Daniël (denk aan zijn eigen spreken over den Menschenzoon) | |
[pagina 409]
| |
met nadruk had naar voren gebrachtGa naar voetnoot5), doch voor Pilatus diezelfde profetie listig zou hebben dood gezwegen? Neen, ónze groote Simson knipt zijn haren niet, en sjachert niet met zijn geheimen. Zijn spreken bleek gehoorzaamheid. Zijn zwijgen is het óók. Zijn zwijgen is positieve heerschappij, offerande, gehoorzaamheid; het handhaaft heel de profetie, omdat het weigert elke gúnst van Rome, die slechts te werven viel ten koste van de openbare erkenning van het axioma, dat Hij heeft gesproken: mijn rijk is een koninkrijk der waarheid. Het is ‘hét’ koninkrijk der waarheid. Op álle termen valt het volle accent: de getrouwe Getuige wil niet op het woord ‘waarheid’ zóó den klemtoon leggen, dat Pilatus dat andere woord - ‘koninkrijk’ - vergeten zou. Het rijk van Christus is wel niet ván deze wereld, maar het is toch wel degelijk in deze wereld. Een ieder, die uit de waarheid is, hoort zijn stem, hier en nu. Waarlijk, dat is ‘staatsgevaarlijk’ voor een wereldsch corpus. In de lijn van dezen volzin ligt Constantijn de Groote, die het romeinsche keizerrijk, naar het inzicht van het Beest van Rome, een kwaden dag heeft toegebracht. Constantijn, van wien sommigen denken, dat Christus zijn rijksbevel voor hem in de wolken schreef, maar van wien allen gaarne in een oordeel der liefde gelooven, dat Christus het in zijn hart geschreven heeft. In de wolken schrijven - dat is betrekkelijk ongevaarlijk, Pilatus. Maar wacht u voor wie schrijven kan op tafelen van het hart! En als gij denken mocht, dat Christus pas bij een Constantijn den Groote gevaarlijk voor Rome wordt, dan vergist ge u. Zijn duizend-jarigrijk begint niet pas bij Constantijn, doch over enkele weken. Het begint bij het in werking getreden zendingsbevel. Als 't Woord van Christus uitgaat tot de ‘ethnê’, de volken-van-rondom.
Het lijdt voor ons geloof geen twijfel, dat Christus voor Pilatus, gelijk ook voor Kajáfas, in spreken en zwijgen precies hetzelfde doet: hetzelfde huis der waarheid bouwt Hij, en zijn eigen stijl handhaaft Hij in alles. Voor wie geen moeite doet, om deze dingen na te denken, schijnt het een tegenstrijdig ding, dat Christus eerst zegt: Ik ben gekomen om de waarheid getuigenis te geven,...en een paar minuten later geen enkel woord-van-getuigenis meer spreekt, maar volhardend zwijgt. | |
[pagina 410]
| |
Zij, die Christus' zwijgen voor Pilatus - gelijk wij boven zagen - goed willen praten met vlakke menschelijke redeneeringen (die hierop neerkomen, dat Christus toch geen ‘nut’ van spreken meer verwachtte), zijn de eenigen niet, tegen wie wij ons teweer moeten stellen. Wij moeten ons óók verzetten tegen de anderen, die het zwijgen voor Pilatus zien als een afbuiging van de lijn, die Hij eerst getrokken heeft, toen Hij het zijn roeping noemde, getuigenis te geven aan de waarheid. Want niet ondanks die roeping, maar juist door die roeping zwijgt heden weer de Christus. Pilatus gunde hem ‘een woord’ en nog ‘een woord’. Maar geen getuigenis. Dit is slechts daar, waar ‘de waarheid’ wordt verkondigd met gezag. Wij denken vaak, dat ‘getuigen’ is een opeenstapeling van woorden, en dat ‘getuigenis geven’ hetzelfde is als ons zenuwachtig dribbelen, heen en weer, tusschen rappe sprekers en knappe zwijgers in de wereld. Maar in den grond der zaak is getuigenis geven aan de waarheid een volstandig terugwringen van de bijzaak naar de hoofdzaak, van de dingen der periferie naar het centrum. Getuigenis geven aan de waarheid, dat kan zelfs zijn een weigering van ‘een’ verder woord, als men dat van ons vraagt ten koste van den doortocht van ‘hét’ Woord. De waarheid getuigenis geven is iets anders, dan het feitenmateriaal uitputten in complete reportage. Het is óók iets anders, dan de waarheid in détailhandel brengen, en zóó haar kleed verdobbelen of in stukken snijden. De waarheid getuigenis geven, dat is Christus volgen, die zijn thema, waarin immers álles besloten ligt, eens voor altijd afkondigt, en verder ons nu verbiedt, ook maar één enkel onderdeel, één enkel punt van de breede fuga van zijn volle prediking, te scheiden van de grond-gedachte, van het thema.
Nú is het ónze beurt, om - maar dan ánders dan die anderen, te vragen: wat zou het Hem ‘gebaat’ hebben, indien Hij al gesproken had? Zijn waarheid is geen verzameling van intellectueele spreuken, op losse blaadjes uitgegeven, om er een dagspreuk van te maken. Zijn waarheid is ons leven, de kracht van onze éénheid in den Geest. Men is er in, óf, men is er niet in. Er moet die wedergeboorte zijn, die nieuwe schepping, die overmógende in-beslag-neming van heel den persoon, door het thema, dat Hij afgekondigd heeft, die centrale vernieuwing van oog en oor en | |
[pagina 411]
| |
hart, door den Geest der waarheid zelf. Wat ‘baat’ het daarom Christus, of Hij zijn intocht in Jeruzalem als een voor Pilatus' stoel toch ongevaarlijk bedrijf voorstelt, en den steen uit Dan. 2:45 voorstelt als ongevaarlijk, omdat geen ‘menschenhand’ hem uit het bergmassief loswrikt? Gods hand is toch de sterke hand? Al wordt ze niet gezien? Wat ‘baat’ het Hem, of Hij al den vinger legt bij de paragrafen van het romeinsche corpus juris, of zélfs bij een paar ‘lósse’ teksten van Israëls profeten, om daarmee te bewijzen, dat Hij tegen geen enkel wetsartikel in overtreding is geweest? Men kan dan alleen zijn intocht in de stad, en ál zijn koningswoorden en koningsdaden in het rechte licht bezien, wanneer men dat ééne Woord van Gods zalving van den gegenereerden Zoon en de summiere convocatie van de kerkpolis tot de beneficiën van het Rijk, van binnen heeft gehoord door een ‘gansch krachtdadige roeping’, en aan zijn voeten ligt.
Dus heeft Christus aan den Vader recht gedaan. Zijn Vader is: de God der waarheid de God van 't Trinitarisch Pact. Daaraan conform gaf Hij compleet getuigenis, door spreken en door zwijgen. Ook aan Pilatus heeft Hij recht gedaan. Ook Pilatus mocht niet struikelen over Christus, tenzij het dan zijn eigen schuld is. Wie zich herinnert, wat wij gezegd hebben in hoofdstuk IV en V over den masjaal van Christus, dien Hij onverklaard heeft gelaten voor het Sanhedrin, en zich de gronden herinnert waarop wij meenden te moeten zeggen, dat Christus door een ontijdige verklaring van den masjaal het Sanhedrin tot zonde zou gebracht hebben, en zijn eigen rijk beschadigd hebben - die kan nu ook verstaan, waarom met nog sterker klem (Pilatus kent 't Woord niet) hetzelfde geldt ten aanzien van de verhouding, waarin Christus staat tot Pilatus (vgl. bl. 379). Stel, dat Christus aan Pilatus uitvoerig had gezegd, dat zijn koningschap slechts door zijn dood aan het kruis zou kúnnen krachten doen, dan zou Pilatus zich van zijn verantwoordelijkheid met schoon praetext hebben kunnen ontdoen: een arrestant, die zijn eigen doodvonnis verlangt, en die eigen dood het brood der anderen noemt...Pilatus zou door Christus zich als het ware uitgenoodigd achten, zich te beroepen, niet op de openbare rechtsorde, die hem toch bond, maar op de verborgen dingen van den jodengod, volgens de exegese van den betrokkene zelf. Dan zou Christus met zijn koningschap hetzelfde abele spel gespeeld hebben, als wij indertijd heb- | |
[pagina 412]
| |
ben aangewezen als onafwijsbaar gevolg eener ontijdige verklaring van den masjaal, voor zoover het de profetie van Christus betreft. Incidenteel-aphoristische epilyse ‘sticht’ niet. Neen, Christus' koningschap móet wel door den dood heen tot zijn zegepraal komen, maar Hij zelf zal dit koningschap niet prostitueeren door Pilatus - om zoo te zeggen - te inviteeren tot een avontuur met een door Pilatus zelf als patiënt aangemerkten gevangen Galileër. Ook voor Pilatus geldt het, dat onze zwijgende Koning aan avontuur of experiment geen plaats geeft. Recht is geen avontuur, waaruit de rechter zijn huid kan redden.
Zoo eindigen wij dan met een gezicht op de schrikkelijke harmonie, die er ligt, tusschen de rechtszitting van Kajáfas en die van Pilatus. In ons voorgaande hoofdstuk spraken we van twee dieptepunten in den rechtshandel van Kajáfas en dien van Pilatus. Het was het dieptepunt, waarin beide rechters weggezonken zijn, reeds aan den aanvang van hun rechtsgeding. Maar de parallelie is hiermede nog niet voltooid. Er zijn óók twee hoogtepunten, waarin de Christus blinkend voor ons staat. Want het hoogtepunt waarheen de Man van Smarten alles in de rechtszitting van Kajáfas op liet klimmen, was dit: de zwijgende Christus handhaafde zijn masjaal, al zijn gelijkenissen. Ditzelfde doet Hij heden in de vierschaar van Pilatus. Ook daar zwijgt Jezus stil. Voor zoover dit wéderom zwijgen van Christus voortgezet zwijgen is tegenover de Joden, behoeft daaraan geen woord meer toegevoegd te worden: ieder ziet, dat Christus zijn eenmaal tegenover hén aangenomen houding heeft gehandhaafd, en van zijn masjaal nóg immer geen epilyse geeft. Doch wat nu voorts Pilatus betreft: tegenover hem handhaaft de Christus óók de verborgenheid van zijn wezen en werk. Want alzoo was de wet der openbaring Gods aangaande den Koning in het rijk-der-waarheid. Hij komt van boven, en - Hij zegt het. Hij werkt insuperabel in op hetgeen beneden is, en - Hij zegt het. In al zijn spreken is de transcendentie van zijn wezen en werk grondig verklaard. Datzelfde doet Hij nóg in zijn zwijgen. Het spreekt zijn transcendentie uit, het is een zeer angstwekkend zwijgen. Niet een motief van sigê (het zwijgen) contra dat van den Logos, doch de sigê ván den Logos, in het vleesch gekomen. Ook niet aan één van al zijn wonderdaden laat Hij het hart uitsnijden, door ook maar een schilfer of een spaander van | |
[pagina 413]
| |
den boom der kennis-van-de-waarheid los te maken van dien boom der kennis zelf. En alleen in die volstrekte handhaving in spreken én zwijgen van de transcendentie der openbaringskómst, heeft Hij de immanentie van de openbaringsvrucht voor ons behouden. De boom des levens, die genadeboom, moet blijven wortelen, voor ónze oogen, niet in den akker van dit aardsche leven, niet in den aangelegden kruidhof van onze valsche rede, niet in den besloten tuin van onzen vicieuzen krachteloosheidscirkel, maar in den vasten bodem, welken de oneindige God der openbaring souverein gelegd heeft tot substraat voor den tempel van zijn overwinnende ‘waarheid’. Zoo heeft de Christus ons verhinderd, ons den dood te drinken aan de troebele bronnen onzer verdorven ‘rede’. Hij heeft de wereld van den vicieuzen cirkel onzer impotentie toch in staat gesteld, te zoeken en te vinden in deze ónze wereld de door God geopende fonteinen van de waarheid, om daar het leven uit te drinken. Dit is de borgtochtsgave van onzen ook in zijn zwijgen getrouwen Openbaringsgetuige: Jezus Christus. Wij willen Hem zien, in spreken én in zwijgen, zichzelf getrouw, zijn God getrouw, zijn volk getrouw. In spreken én in zwijgen is Hij de ééne, de onbewogene, wiens werk is in der eeuwigheid.
En toen de Christus had gezwegen, óók voor Pilatus, toen schreef God boven in de boeken, dat Hij Hem ál het oordeel geven zou. De Koning van het rijk der waarheid had met de kroon geen oogenblik gespeeld. Een koning, die met de kroon speelt, werpt haar ter aarde zonder eenig nut. Moet hij ze nog verdienen, zooals ónze Koning heden haar verwerven moet, dan is zijn spelen een ver-spelen van de kroon. Maar die het spel met koningskronen nalaat, en den ernst bewaart, in spreken en in zwijgen, die loopt geen schade; hij heeft de kroon voor ons en zich gered. Want Hij mag slechts om zijn kroon komen vragen, als Hij de onze garandeerde. Zoo was zijn ambt, Hem toegewezen in het Trinitarisch Pact. Onze zwijgende Christus heeft de kroon als troostprijs van wereldsche tolerantie afgeslagen. Toen kwam de intolerantie aller wereldsche staten, en sloeg het hoofd Hem af. Het slaan was met geweld, en God sloeg boven al. Daar stond Hij, in den nacht, verlaten: ons ongekroonde Hoofd. Maar alzoo was de wet der waarheid: dus bleef Hij koning in het rijk der waarheid. Een ieder die uit de waarheid is, hoort nu | |
[pagina 414]
| |
zijn stem, al zingt ze ook een lied - in dezen nácht, - een klaagzang over 't ongekroonde hoofd. De lofzang klimt wel, stráks. Zijn spreken is goud, zijn zwijgen is goud, het blinkt voor het oog der kinderen-van-de-waarheid. 't Is álles goud hier, óók wat niet blinkt. De Jozua van Zacharia 6 kreeg zijn krans als troost-prijs van genade. Maar onze Meerdan-Jozua wérft zijn krans; de prijs, dien Hij er voor betaalt, is grond van ónzen troost. Want als het er op áán gaat komen, keert God geen enkelen ‘troost-prijs’ uit. De hel is absoluut. En 't is de dag, waarop het er op áán gaat komen, de dag van nederdaling-naar-de-hél. Een nederdaling alzoo zónder ‘troost-prijs’. Een nederdaling, juist daarom, áls prijs voor onzen troost. Dien eenigen troost-van-ons, in leven en in sterven. -
∗ |
|