Christus in zijn lijden. Deel 2: Christus in den doorgang van zijn lijden
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 350]
| |
Hoofdstuk XVI
| |
[pagina 351]
| |
punt tenminste. Wat zouden de stumpers bij Pilatus bereiken met een aanklacht wegens blasphémie? Blasphémie, zeker, dat is voor 'n orthodoxen Jood een érg delict. Maar er is ditmaal 'n kink in de kabel: blasphémie is een kwaad, tegen den naam van Jahwe bedreven. Ongelukkigerwijs staat echter die naam van Jahwe slechts op de eerste tafel van Israëls wet geschreven. De thema's van die eerste wetstafel, nu ja, die worden gauw genoeg onder invloed van den algemeenen tolerantie-geest aan de afgoden van elke natie, of, beter gezegd: aan de afgodendienaars zelf, door de religieuze instructeurs van het Ministerie van Rede en Eeredienst, een machtig gilde, ‘cadeau gedaan’. Welk volk heeft niet zoo iets als een ‘eerste’ en een ‘tweede’ tafel? De ‘eerste’ raakt de ‘geëleveerde sfeer’ van de religie; de ‘tweede’ - die zorgt voor ‘de volksgemeenschap’, en houdt ons dus op den beganen grond. Zóó redeneeren althans ook wel de politieke gouverneurs-van-de-bezette-gebieden, de afgezanten van Rome: als men dan maar den ‘beganen grond’ opvat als ‘den onder keizerlijk-militair bestuur staanden grond’Ga naar voetnoot1). Indien de Joden zeggen, dat Jezus zondigt tegen het derde gebod van de eerste tafel van de wet van Jahwe, dan zal Pilatus naar hen kwalijk hooren. Het derde gebod gaat immers ‘maar’ over den naam van Jahwe. Voor dien naam heeft Pilatus zoo geen zorgen. Dat is maar Joden-theologie. Maar wat dan? Geen blasphémie; dan soms de profetie? Ach neen. Indien zij Christus als profeet, als volksleeraar, naar voren schuiven, en Hem als zoodanig in staat van beschuldiging stellen, dan zal ook dat op Pilatus weinig indruk maken. Profeten zijn onschadelijk, zoolang zij de wolken drapeeren. Bovendien, wie wordt er wijs uit? Wie raakt ooit thuis in die lange lijst van profeten, rabbijnen, schoolvormers, orthodox-joodsch, liberaaljoodsch, of hellenistisch, rechts- of links georiënteerd? Voor den staat en het imperium worden zulke lieden pas gevaarlijk, als zij hun handen leggen aan de gordijnen van konings-paleizen, of van een tribunaal, en naar ‘sleutelmacht’(!) grijpen. Er bestaat geen politieke catechismus zonder afdeelingen over de sleutelmacht, en het ‘ius gladii’, het zwaard-recht. Dát punt is nummer | |
[pagina 352]
| |
één. Wie dát onaangetast laat, kan veel potjes breken bij de Romeinen. Oók de beweerde profetie van den Nazarener kan, zoolang maar dát punt buiten geding blijft, geen acte van beschuldiging vullen. Zoolang men niet meer heeft dan blasphémie, en on-orthodoxe leer, zal het Sanhedrin, vooral op een feestdag, Pilatus niet in versnelde actie kunnen brengen. Men moet de dingen concreter maken, men moet van de eerste naar de tweede wets-tafel toe. Die regardeert de sleutelmacht. Er is een ‘ius gladii’ voor een geestelijk zwaard, er is ook een ‘ius gladii’ voor een wereldlijk zwaard. De eerste tafel fundeert wel die sleutelmacht, en omschrijft ze, maar de tweede regelt ze. Bij die tweede tafel moet men de zaak aanvatten. De ‘zaak’ van den Nazarener moet ten overstaan van Pilatus heel ánders worden opgezet, dan voor het Sanhedrin geschied is. Dus wordt, in plaats van het derde gebod, het vijfde vooropgeschoven door de sleuteldragers van Jahwe. Het derde gebod spreekt over den Naam des Heeren, tegen welken Naam de Nazarener heet te hebben gelasterd. Het vijfde gebod daarentegen handelt over het gezag; dat obligeert ook den Menschenzoon jegens den Naam(!) van Caesar, de overheid. En ‘overheid’ - dát is een woord, waarnaar Pilatus luisteren moet, vooral op een feestdag. Vooral, als het joodsche Religieuze Bestuur ‘zooveel begrip’(!) toont, dat het dat eerste wetswoord van de tweede tafel ('t artikel van de overheid) isoleert van de eerste wetstafel; Pilatus acht zich overheidspersoon, niet bij de gratie van eenigen ‘Eenigen Wetgever’ aller Joden, hun God JahweGa naar voetnoot2), die de wet van Mozes met zijn vinger heet te hebben geschreven, en die dan ook over geen enkelen naam van eenigen keizer of een anderen gezaghebber ook maar één letter wil geschreven hebben, tenzij dat eerst de vinger van Jahwe éigen naam daarbóven geschreven heeft. Neen, Pilatus wil wezen: overheidspersoon bij de gratie van den theomorfen caesar. Als daarom het geding van Jezus van Nazareth Pilatus aan zal gaan, dan is geen profijtelijker middel, om in kort geding Pilatus in actie te krijgen, dan déze beschuldiging: dat beklaagde opkomt tegen het overheidsgezag, tegen de souvereiniteit van den keizer aller romeinsche onderdanen. | |
[pagina 353]
| |
Toen men eenmaal dát begreep, was de formule gauw gevonden. ‘Deze,’ zoo zeggen zij, ‘verbiedt den keizer schatting te geven.’ En waarom verbiedt Hij dat? ‘Omdat hij zelf zegt “Christus”, d.w.z. “een Koning” te zijn.’ Leerlingen van dézen man, die in zijn oog ‘orthodox’ mogen heeten, doceeren ze, zullen nooit zoo iets kunnen zeggen als...(wat naar wij weten, juist zijn invloedrijkste apostel schreef in:) ‘Rom. 13:1-8’. Pas op: 'n rebéllenleider, een provocateur; pas op: een gevaarlijk man van ‘de ondergrondsche’. Pas op: geheime wapenen... Het Sanhedrin schiet met déze insinuatie precies in de roos. In zijn eigen vergadering hadden als hoofdmotief gegolden: Gods naam en de profetie. Maar nu het er op aankomt, de messiaansche pretentie in haar pragmatische beteekenis concreet te maken voor Pilatus' rechtshandel, nu zorgt het Sanhedrin voor twee andere hoofdmotieven: de naam van den keizer en het koningschap.
De Drager van de hoogste majesteit wordt dus beschuldigd wegens rebellie, die na Caesar's goddelijk-verklaring ipso facto aan te merken is als principieele majesteitsschennisGa naar voetnoot2a). Hij, die door het hoogste gezag in de wereld uitgezonden is, wordt als gezagsverbreker aan den wereldlijken rechter overgegeven door zijn eigen volk. Die tot Simon Petrus zeide: in feite ben Ik de Zoon van den Eenigen Wetgever en Eigenaar der wereld, en vrij van álle denkbare belasting, maar ik zal toch alle belasting betalen, opdat ik hun geen aanstoot geve, opdat ik niemand door wetsverbreking tot wetsbreker helpe maken (Matth. 17:24-27), wordt hier als organisator van wetsbrekers aangediend, en als de man, die leert, dat men geen belasting opbrengen moet. Geen tempelbelasting - maar dát regardeert het Sanhedrin en kan Pilatus niet schelen. Geen Rijksbelasting, - en dát moet Pilatus wél interesseeren - vooral op een feestdag. Deze pseudo-Messias is staatsgevaarlijk! ‘Hij zegt, dat hij Messias is,’ zoo spreken zij; wij gelooven dat natuurlijk niet - want Uwe Excellentie verstaat, dat onze Hooge Raad een waren Messias niet zou arresteeren. Maar déze charlatan? Och, hij zégt het maar te zijn. En - dat involveert, dat hij zich koning noemt. En nu moet u maar weten, wat u te doen staat, u, die de vriend van Caesar hebt te wezenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 354]
| |
De haat tegen Jezus van Nazareth speculeert dus zoowel op het machtsbewustzijn van den romeinschen staat als op de onzekerheid van den romeinschen staats-beambte, steeds beducht voor eigen positie, en promotie. Dat beteekent: geen intellectueele feil alleen maar van deze Schrift-bewaarders en sleuteldragers, doch hun zedelijke dood heeft den Heiland overgeleverd in handen van heidenen. Hier zijn geen Saulussen, die tegen Jezus woeden, maar dan met hooghouding van de axiologie der sleutelmachtprivileges, gelijk ze Saulus geleerd is, maar hier zijn officieele sleuteldragers van Davids huis, die gretig en als gesublimeerde markt-joden de sleutelmachts-profetieën Israëls uitbalanceeren tegen de politiezorgen der ambtenaren van het zwaardrecht van Rome. Ze verkoopen zichzelf als sleuteldragers van Jahwe voor dertig zilverlingen, en aan beide kanten van de kraam denkt men er geen seconde over, het bloedgeld terug te werpen in een tempelplaats of op een hoekje van Lithostrotos. Sleutelmacht is geweken voor balanceeringskunst. ‘Een’ Messias wil koning zijn - dus: hij is staatsgevaarlijk! Maar of wij hem zullen áángeven: ja, dat is ónze zaak. Als wij het doen, dan gaat het u aan, Romein - anders: geen promotie, en misschien wel ontslag! Joden spélen zélfs met Romeinen. Zeloten aan het werk? O neen, politici, die weten wat ze doen. Zij blijven, formeel genoeg, bij hun punt van uitgang: immers in de officieele zitting van het Sanhedrin was Jezus als gewaande Messias al veroordeeld. Maar vóór Pilatus werken zij dat gegeven uit in politieke richting. Zij werpen het nu over den politieken boeg: Jezus is staats-gevaarlijk. En dát is gemeen. Dat is diabolisch. Ze weten zelf beter dan iemand, dat de ware Messias niet politiek-interesseloos zal mogen zijn, en ze hopen, dat hij een doodelijk gevaar zál zijn voor Rome. Maar een vonnis over dézen man is wel wat zilverlingen uit de schatkist van de leer waard.
En nu: de bewijsvoering! Om te beginnen, slaan zij direct den formeelen toon aan. Zij zeggen tot Pilatus: wij hebben bevonden, d.w.z. officieel hebben wij na een wetsverhoor geconstateerd, wij hebben op goede gronden eindelijk in ons vonnis vastgelegd, dat deze mensch een staatsmisdadiger is. Dit laatste wordt betoogd op onderscheiden gronden. Het feit, dat beklaagde zich als Messias, en dus als koning, heeft gepresenteerd, heeft tweeërlei gevolg gehad: ten eerste, | |
[pagina 355]
| |
dat hij het volk in onrust brengt (‘het volk verkeert’); en ten tweede, dat hij ‘verhindert’, d.w.z. de menschen er van terughoudt (in den onvoltooid tegenwoordigen tijd, permanent dus), den keizer schatting te geven. Jezus - zoo klagen ze - staat met zijn messiaansche pretentie aan de geregelde opbrengst van de belastingen in den weg. Ze zeggen niet maar, dat hij in het algemeen de menschen ontevreden maakt over die belasting, maar dat zijn optreden metterdaad een verhindering is bij de inning der belastingen. Als dát niet helpt, dan helpt niets. De ‘census’, de belasting is een politieke aangelegenheid van den eersten rang. De belasting had een drieledig doel: militair, moreel, religieusGa naar voetnoot4). Met kwesties-van-recensement (Luc. 2) begint het evangelie (de beschrijving), met kwesties van census (belasting) eindigt het hier. Hoe listig - ook voor Pilatus - de val gezet is, blijkt wel uit het zeggen: deze verkeert het volk; voor het woord ‘volk’ wordt een term gebruikt, waardóór Israël niet als geestelijke, godsdienstige gemeenschap, ver verheven boven alle andere volken, wordt aangeduid, doch enkel maar als een staatkundig volksgeheel, dat zijn plaats inneemt onder ieder ander volk, en onder elke andere natie, waarover Rome den scepter voertGa naar voetnoot5). Tegenover Pilatus' Superieur blijven ze in de houding staan (al noemen ze hem in hun conclaves ‘Beest’ - nét als Christus' apocalypticus Johannes); maar voor het oogenblik leven ze zich geheel en al in in de rol van de graag ordelijke provincie-van-Rome. Zij zijn een nationaal corpusGa naar voetnoot6), maar hébben nu eenmaal een plaats in het imperium. Zij hebben ‘begrip’ voor den status rerum. Maar die-man-daar (‘iste’!) maakt het volk onrustig; de moeilijkheden bij de inning van belastingen, wel, die komen van zijn kant; de mooie provincie loopt gevaar, ach ach, onze Heer, de Keizer...
De smart van Christus moet wel in dit uur bizonder groot geweest zijn. Als het hun uitkomt, zeggen ze van Hem: een vriend van tollenaren (belastinggaarders in Rome's dienst, Matth. 9:11, Marc. 2:16, Luc. 5:30, Matth. 11:19, Luc. 7:34). Dat is voor intern gebruik. Maar nu het vandaag ánders uitkomt, zeggen ze: een leelijke sta-in-den-weg, Excellentie, voor uw ordelijke tollenaren: let op de ‘ondergrondsche’. Als hij met die menschen ‘at’, | |
[pagina 356]
| |
dan was hij een simulant, die aanpapte met 's keizers beambten, maar óm hun het been te lichten, hun - en den keizer. U kunt het al merken aan de reacties onder het volk. Maar niettemin: zóó wilde God. In den krommen menschenhandel voltrekt zich de raad van God.
Wij gebruikten hierboven de beeldspraak van ‘Christus, verklaagd op den koningsberg’. Ze slaat terug op de andere, waarin we Hem zeiden te zien staan op den profetenbergGa naar voetnoot7). Het is met Christus' koningschap, gelijk met zijn profetie: Hij is niet de eerste koning, doch de pleromatische koning Israëls. Niet de eerste koning: er zijn vóór zijn komst op aarde veel koningen geweest over het volk van God. Wél de pleromatische koning: want al waren die anderen ‘vóór Hem’, Hij was hun allen ‘vóór’Ga naar voetnoot8). Hij kón hun allen vóór zijn, hun vóór-komen, omdat al die koningen waren gequalificeerd als dienaren van Gods theocratisch koningschap, dat in den Christus zijn pleroma, zijn vervulling kreeg. Hij heeft de wet van het koningsambt in den van God gestichten messiaanschen Staat, overeenkomstig de statuten van het Trinitarisch Pact, waarover in ons vorig hoofdstuk is gesproken, in zich zelf geheel vervuld. Hij heeft het ware wezen, de pure essentie, van 't theocratisch konings-ambt in zijn Messias-werk in zuiverheid bewaard, en aan dat latente wezen de passende openbarings-vormen gegeven, zóó getrouw, dat Hij de konings-wet vol-draagt, en ook volkomen uitdrukt. Wat was en is Hij anders dan executant, voor zijn deel, van het Trinitarisch Pact? Auteur der Psalmen? Hoofd der koningen? Eersteling der dienaren-van-Jahwe? Hierom staat Christus aan de spits en op den top van Israëls koningschap. Hij staat er bóven op te blinken. Alleen maar - niemand, die dat ‘blinken’ ziet met vleeschelijke oogen. Want het behoort tot Christus' lijden en gehoorzaamheid, dat het hoogtepunt, zooals de taal der engelen het zou noemen, een dieptepunt is in de aanschouwing van de menschen, die niet gelooven. Het koningschap toch is voor wie slechts zien kan wat ‘voor | |
[pagina 357]
| |
oogen’ is, een ambt ‘met uiterlijk gelaat’. De koning is voor hem de man, ‘dien men van verre zien kan’; één der hebreeuwsche namen voor den koning legt op dat uiterlijk-voor-oogen-zijn zelfs vollen nadrukGa naar voetnoot9). Maar onder Israël, het openbaringsvolk, heeft God, de Souverein van alle koningen, ándere dingen, en hoogere, en ‘met de zaligheid gevoegd’, gesproken over den koning en zijn ambt. Want in den messiaansch-theocratischen staat, ligt de quintessence van den eigenlijken dienst van den koning juist in dat, wat niet ‘voor oogen’ is. Die uiterlijke glorie - een kroon, een troon, een diadeem, een paleis, een groot getal - die uiterlijke glorie, is de voor een tijd onontbeerlijke bolster slechts: hulpmiddel, werk-orgaan, maar figuur en schaduw tevens. Maar het geloofsmysterie luidt: Messias komt om te dienen; God maakt den koning type van Messias; diénst is het ware wezen, de in den bolster opgesloten vrucht, de ‘waarheid’ (blz. 319, 327) dier ‘figuren’. Vandaar ook, dat de geschiedenis van Israëls koningschap, en van het huis van David in 't bizonder, niet goed geschreven worden kan, zonder een vooropgesteld in rekening brengen juist van déze dingen. Gaapt men een koning aan met oogen van ‘het vleesch’, dan geldt die koning slechts als uitgelezene, die gracieus is, rijk, en zwaargewapend. Maar plaatst men hem in 't licht van 't theocratisch woord en werk-program, dan is men ontzet over den uitverkoren koning, vooral over den éénen Verkoren Koning Gods, den Messias: de uitverkoren koning is dan de zwaar-beladene (hij komt niet om gediend te worden, doch om te dienen); de benauwde onder de benauwden; de arme en ongewapende, van wien de profeet Zacharia heeft gezegd ‘zeer heerelijke dingen’, dat is: zeer armelijke dingenGa naar voetnoot10). Met andere woorden: moet ‘het vleesch’ een epos dichten van den boven allen verkoren Koning op ‘den koningsberg’, dan laat het in zwaren cadans zijn oorlogsverzen ronken, en de oorlog is dan een vechtpartij met ‘wagens, paarden, helden’. Het vleesch, die valsche zanger van-en-voor-het-volk, ontwérpt dan het beeld van een koning, die zijn armée vooropgaat, die als hun archeeg vóór het front van zijn bij duizenden getelde krijgslieden schrijdt, die op de hoogte staat van wereld-lijke grootheid. ‘Emprosthen egeneto’, hij is hun allen vóór-geweest, dat is dán alleen te plaatsen in den epiloog van 's konings biografie. Maar Johannes | |
[pagina 358]
| |
zet het ‘emprosthen egeneto’, hij is hun allen vóór-gekomen, in den proloog: die man weet ook van ‘geest en waarheid’ (1:1-14), en niet alleen van ‘vleesch en figuren’ (Joh. 4). De ‘koningsberg’ is in de oden van ‘het vleesch’ ontwerp van ‘aardsche’ dimensie en mensuur. Maar omgekeerd: zoovaak de Geest zijn psalmen gaat zingen over den Hoogsten Koning, staande op den berg van alle koningen te zaam, dan wordt de groote verborgenheid geopenbaard, en luidt de klok anders; nl. dat de Koning der geconsummeerde konings-kracht op zijn theocratisch hoogtepunt slechts komen kan, indien Hij op hetzelfde oogenblik in 't dieptepunt kan treden, indien Hij 't kán en wil: het diepte-punt naar wereldlijke visie. Arm, ongewapend, dienaar, zwaarbeladene. Niet, dat de Koning daarbij blijven zal: want van nu aan, - van dat dieptepunt aan - zal men Hem zien - wij hoorden dat reeds zeggenGa naar voetnoot11) - in zijn kracht, en zal Hij die kracht ook naar buiten openbaren in werken van gewéld, van onweerstaanbaarheid. Doch eerst moet Hij den last van 't in het Trinitarisch Pact Hem opgelegde koningschap in 't diepe dal der uiterste verbrijzeling verdragen; vandáár eerst begint Hém zijn victorie. Het hoogtepunt - dat is het dieptepunt, o ja, daar zijn ze weer: de ‘ergernis’, de ‘dwaasheid’ (1 Cor. 2). Het loopt er dus maar over, of dat lijden, die ont-kleeding, die ontwapening van den Koning in de diepte wordt erkend als zijn pleroma, ja dan neen. Wie den openbarings-kánon in dezen heeft aanvaard - die weet, dat de pleromatische Vorst van Israël zijn hoogtepunt zal hebben daar, waar de wereld zegt: hij ligt geworpen in het dal der uiterste vernedering. Maar wie hem niet aanvaardt, die reserveert een plaats in het diepe dal van slavernij en van ontblooting en berooving alleen maar voor de slaven, en wijst zoo'n slaaf een graf voorts aan den anderen kant van de helden-vorsten uit het rijk van David. En inmiddels smelt hij het ijzer voor den krijgswagen, en het goud voor den diadeem, van zijn, d.i. van den door hém en niet door God verkoren vorst.
Nu hebben al de eeuwen door deze twee lijnen elkaar gekruist. Van de dagen van David af tot op die van Davids Zoon toe heeft de één het hoogtepunt, het top-punt van den pleromatischen | |
[pagina 359]
| |
Davidide gezocht, daar, waar ‘de wereld’ een hoogtepunt kan zien en kennen. Dat is de eerste lijn. Maar de ander zoekt het in de diepte van den dienst, de óvergave, omdat de Geest die overgave, programmapunt in Gods Trinitarisch Pact, noemt: verheerlijking. Dat is de tweede lijn (let op ‘verheerlijken’ in het N.T.). De eerste lijn volgt Saul; autonoom wil hij wezen nu gaat hij 't bloed drinken van Gods trouwe priesters, en spiesen werpen tegen den van God door Woord geroepene; spiesen of scheldwoorden. Diezelfde eerste lijn - de lijn des vleesches - volgde ook nog wel David, toen hij zijn volk, als ware dat soldatenproducent instêe van schaapskudde, wou tellen: hij ging zich meten met de vorsten van het wereldsche statuut en van een wereldsche statuur; hij ging zich ‘meten’, en dus vergelijken, d.w.z. hij zag zich als principieel-gelijke, met de ‘concurrente’ sultans; hij mat met wereldlijken maatstaf: zóóveel soldaten, zóóveel wagens, zóóveel arsenalen, zóóveel onderdanen. Diezelfde eerste lijn volgden daarna allen, in en buiten Davids huis, die Israëls koningskroon opgewogen hebben, naar het goud-volume, tegen andere koningskronen van de aziatische ‘groot-machten’ hunner dagen. Zij allen hebben Israël, Gods bruid, geschonden met hun oogen, en den theocratischen koning, reeds als ‘figuur’, gedegradeerd; deze moest een ‘vriend’ (Joh. 3:29) zijn van den Bruidegom der bruid, een vriend dus van den Heere zelf; een vriend, die ál zijn eer stelt hierin, dat de Bruidegom de bruid heeft en de vriend eerbiedig kan terugtreden: gekomen, immers, om te dienen en niet om gediend te worden? Maar de vriend van den Bruidegom wordt zóó diens ‘vijand’: hij rooft de bruid voor zich, nadat hij haar geschonden heeftGa naar voetnoot12). Maar die tweede lijn, de alleen-goede, de lijn des Geestes en der heils- en openbarings-geschiedenis, die is gevolgd door Samuël en de profeten; en ook door David, zoo vaak hij psalmen zingt van den Koning der eere, die in de wereld komt, arm, en nochtans van genade vol, door David, als hij tranen schreit op Ornans dorschvloer, en als hij nooit meer offeren wil, tenzij het offer dienst is van hemzelf. In dit oogenblik van duisterste ellende snijden die beide lijnen elkander. En Jezus Christus staat in 't snijpunt van die wegen, en moet zijn weg bewaren, rein ten einde toe. Wentel Uw koningsweg op den Heere, Christus, en vraag vandaag niet, of ‘Hij het | |
[pagina 360]
| |
maken zal’Ga naar voetnoot13), geloof dit alleenlijk. En houd den God van het Trinitarisch Pact voor den Getrouwe: zoo houdt gij 't Pact voor vast en bondig.
Misschien zegt iemand: maar dit was reeds eerder zoo. Het is tch in deze zelfde lijdensweek reeds eerder zóó ver gekomen, dat de lijn des vleesches en die des Geestes, ook waar zij het koningschap ontwerpen en lastbrieven daardoor schrijven, elkaar ontmoetten in vijandigheid. Dit is volkomen juist; wij spraken er reeds overGa naar voetnoot14). Het conflict was in al zijn scherpte openbaar geworden bij den koninklijken intocht van Christus in Jeruzalem. Alleen maar: toen en nu zijn niet gelijk. Toen was het Christus zelf, die het initiatief mocht nemen, en die met eigen Schrift- en Pact-getrouwe verkondiging der boodschap van den waren Koning-van-zachtmoedigheid mocht evangeliseeren onder zijn verdwaasde volk. Maar heden is het de gebonden Borg, terecht staande voor de overheid. Het vrije woord is nu ontnomen aan den ‘vrijen’ Zoon des Konings (Matth. 17). Neen, toen en nu zijn niet gelijk. Toen was het Christus zelf, die 't kluwen kon en moest ontwarren, het kluwen der gedachten van dat ‘vleeschelijke’ volk. Had Hij tóen het niet gedaan, toen hij 't nog kón, d.w.z. toen Hij nog vrij spreken en handelen mocht, dan zou Hij zelf de verantwoordelijkheid hebben moeten dragen voor de zelfhandhaving van de haeresie, die heden Hem aan 't kruishout hangt. Maar heden legt God het vuur Hem nader aan de schenen: Hij ziet de verwarring in dat kluwen der dwaze gedachten van al die menschen, Hij mag het niet in doffe vermoeienis des geestes laten voor wat het is, maar moet straks voor Pilatus, actief in zijn gehoorzaamheid, in 't spreken over zijn koningschap, de schriftuurlijke lijn weer trekken. Wat is meer obligatoir dan het Trinitarisch Pact? Doch zulk evenwichtig-teleiótisch handelen zal ambtelijk hebben te wezen; geen reactie-verschijnsel op 't feit, dat het kluwen Hem omstrikt houdt, en Hij ten offer valt, in de botsing van Geest en vleesch, die elk het koningschap uitbeelden op een eigen wijs. Neen - het zal dáád moeten wezen, het profeteerend richten. Tot in het eindmoment - - - | |
[pagina 361]
| |
Ja, Meester, het is zwáár klimmen op den berg der koningen van 't theocratische rijk. Gij ligt zóó diep in 't dal der nederheid verstooten, dat Gij thans zelfs van Uw recht-van-initiatief afstand moet doen, alsof niet dat bij uitstek des konings glorie was. Is dat u vreemd? Maar wat dan als gij in al die jaren voorheen belasting hebt betaald? Ook dát was verberging - verberging van uw glorie als 's Konings vrije Zoon. Het lijden wordt nu vandaag verdiept - wijl men 's Konings Eersten Zoon rebellenleider scheldt. Weet Gij het nog wel, Meester, hoe zalig het voor U was, Uw recht-van-initiatief te gebruiken, toen Gij - 't is nog maar kort geleden, een luttel aantal dagen slechts - toen Gij de kranken tot U komen liet en met de paupers van Jeruzalem Uw koningsfeest - het feest der armoe en van den ongewapenden vorst-van-vrede - hebt gevierd?Ga naar voetnoot15) Weet Gij het nog? Maar hoe zoudt Gij het kúnnen vergeten zijn, Gij ál-gedenker! Proef dan nu, en smaak op den top van den berg van Israëls koningen, hoe bitter het is, in het dal der onderdanigheid en uiterste gebondenheid, tot in het spreken toe: Gij hebt Uw recht-van-initiatief niet meer. Uw leer-thema's spontaan aan de orde stellen - dat is nu wel voorbij, o Evangelist van Jeruzalem. Hoe geboeid zijn op den koningsberg de voeten van Hem, die het goede komt boodschappen, die tot Sion zegt: Ik ben uw heil. Die voeten zijn geboeid in ketenen, waarop een slot zit van de sleutelwacht van Israëls Raad. Ja, ja, het is voorbij, voorbij. Het tweede deel van dit boek ziet Christus in een anderen rechts-staat dan ons eerste. Christus staat op den koningsberg - doch juist daar is Hij in statu servi: in slavengestalte; neen, neen, nog erger: in slavenstaat. In rechtspositie van den slaaf. De openbaarmaking van de botsing tusschen zijn Geestes-profetie en de karikaturisten van het ware koningschap ging van Hem zelf nog uit, toen Hij zijn intocht nam in 't koninklijk Jeruzalem; daarom spraken wij ook zoo lang, en zoo wel-lustig, over den ‘omhaal’, dien Hij maakte, zijn breeden omslag!Ga naar voetnoot16) O ja, de daad, de wellust van de eigen, vrije, daad! Maar heden is er het verzwaarde lijden; de daad, en het recht-van-daad, is bij de wilde zwijnen op Gods heiligen profetenberg; zij komen heden wroeten óók op den koningsberg (Ps. 80). Vader, Heldenvader, Koningsverwekker, waarom gaat Gij mij ver- | |
[pagina 362]
| |
laten? Het is hier donker, Vader, op het dak van Davids koningshuis, zoo donker als in 't dieptepunt van 't duisterst dal. De zon is weg, behalve dan de zon der waarheid en van 't goddelijke recht! En noemt Gij dit de lampe Davids? Is dit Uw schijnsel, Heldenvader?
Toen sprak een diepe stem van binnen in het hart van Jezus: op den berg des Heeren zal het voorzien worden, maar op den berg der koninklijke knéchten moet het eerst volbracht worden. Buk, buk dieper! Gij hebt geen recht van initiatief! Uw koningschap is niet van Davids type, doch van Melchizedek's oer-type. Een koning-priester, een heerscher-dienaar; een nemer-gever; en die zonder koningsvader, zonder koningsmoeder. De érgste loochening van iemands konings-genealogie is in het zeggen: hij is rebellenleider, hij voert de guerilla van de desperado's aan, en zegt: stop de belastingwetten, zet stil het rad van de bestaande orde. Gij hebt maar één ding af te wachten, Christus: degradatie. Zij is het eenig passende geschenk, juist op den top van Israëls koningsberg, verdrukte Knecht der knechten! Wist Gij het dan soms niet. dat Gij geklommen zijt tot die hoogte, waar het woord vervuld wordt, dat de Koning in de theocratie niet komt om gediend te worden, doch om te dienen? Ja toch - Gij weet het wel! En nu: neem aan! Neem aan Uw koningsdienst. Zijt Gij nu de Profeet? Dan moet Gij komen tot een: Waarom?; niet-weter zijn, een vrager, de vrager! Zijt Gij nu Priester? Handenvuller? Dan moet Gij offer zijn: de gansch vernielde, gansch ontledigde. Zijt Gij de Koning? Dan moet Gij slaaf nu zijn; zonder recht-van-initiatief in deze wereld. Want alle hoogtepunt is in de ambtsbediening dieptepunt - anders had God vergeefs de theocratie geschapen! - Alzoo: uw dieptepunt. De gradatie van het theocratisch koningsschap komt tot haar passende geschenk: de degradatie van den éénen ‘mannelijken’ zoon van heel dat ‘zwak geslacht’ der theocratenvorsten (vgl. Openb. 12:5). De degradatie! Hier leert men bevend ‘inzien in de volmaakte wet’ van Christus-op-den-koningsberg: daarom moest Hij ván de eerste tafel van Gods wet náár de tweede tafel worden afgeschoven. Hij mocht ook deze pijn niet missen; dit wreed gevoel behoorde óók nog tot zijn lijden. Zóó is de de-gradatie eerst volkomen!
De tocht van Christus uit de zaal van het Sanhedrin naar het | |
[pagina 363]
| |
praetorium van Pilatus was maar kort maar wat is op dien korten weg Hem al niet overkomen? Toen Hij de zaal van het Sanhedrin werd uitgeleid, toen gold Hij nog als delinquent tegen de eerste tafel van de wet. O groote eer, die Hem geschiedt: Hij heet toch zóó belangrijk nog, dat de eerste tafel van de wet tegen Hem roept en eischt. Blasphémie, het derde gebod, - en dan de Naam des Heeren! Hij heeft tegen Jahwe gezondigd. Maar toen Hij aankwam bij Pilatus, toen was Hij ineens - mocht Hij zijn ooren zelf gelooven? - heel wat onbelangrijker geworden. En dat in 't moeizaam bestijgen van den steilen wand van Israëls koningsberg! Hij gold nu enkel maar als delinquent tegen de tweede tafel. Majesteitsschennis, het vijfde gebod, - en dan de naam des keizers! Hij heeft tegen Caesar gezondigd! Maar hij is overigens de non-valeur: zijn kruis is bij voorbaat op één lijn geplaatst met die misschien wel twee duizend, die P. Quintilius Varus had laten oprichten voor rebellenGa naar voetnoot17). Vare, Vare, redde cruces. 't Zal geschieden, zegt de stem van Boven, één van zúlke kruisen wordt heden opgericht voor den Koning van Melchizedek's orde. Hij sterft aan een rebellenkruis - die telt men bij duizenden. Varus mag legioenen verliezen met behoud van Rome's Rijk, maar kruisen niet. Die wint die ééne Gekruiste, het zwaarst beleedigd, toen Hij onbelangrijk werd gescholden. Toch wórdt de Heiland nu tot in den grond beleedigd. Van den hoon, Hem aangedaan op den profetenberg, komt men tot de negatie: men negeert Hem straks in Zijn volstrekten ambtsdienst in het koninkrijk der waarheidGa naar voetnoot18). Op den weg nu ván den hoon tót de negatie ligt altijd de degradatie. Het is alles een gruwelijke harmonie, een machtige conceptie van den Satan, groot van inventie.
Maar wij willen op den berg der theocratische koningen niet eindigen met te wijzen naar den Satan. God is hier, de Zalver van de koningen op zijn heiligen berg. Nu dit is óók van God geweest: dat Christus gaandeweg, schier ongemerkt, werd afgevoerd van 't hooge plan naar 't lagere, van | |
[pagina 364]
| |
de eerste wetstafel naar de tweede. 't Leek maar één van die vele ‘knepen’ eener procedure, en och, wie let er op? Alleen wie zien kan uit den Geest der profetie. Want zóó eerst wordt Hij grondig weggedaan: hetgeen dan ook Gods meest te plagen slaaf gebeuren moet. Geef Gode wat Gods is, den keizer wat des keizers is, den slaaf hetgeen der slaven is. Der slaven: meervoud? Ja, ja, een slaaf is geen hypostase, die is maar anhypostatisch, zegt een Romein: een brok van een of andere massa perditionis. Maar juist daarom is Christus heelemaal van den top van den koningsberg neergeworpen in de diepste kocht van 't slaven-gehennom - de koningen vinden hun éénen koning, de slaven hun éénen slaaf. Dat noemt de bijbel: aller knechten knecht te zijn. Zóó eerst wordt Christus grondig weggedaan: o kerk, ‘beween uw zonden groot’: de koningsberg heeft Hem als slaaf doen tuimelen in den afgrond. Zóó eerst wordt aan Christus de wet der groote verberging volbracht. Terwille van gerechtigheid. Want Hij, die van de wet Auteur is, en Bezorger, Hij wordt in naam der wet gedegradeerd. En Caesar is het einddoel van de wet wel, naar het schijnt. Een gebed vervult de lucht: Dominé, salvum fac imperatorem nostrum: o God, bescherm den keizer; wij, zonen Abrahams, wij willen hem geen zeer doen met de messiaansche hoop! Hoe stond het er ook al weer van Christus, die het einddoel was der wet? Ach, de letter van de wet is ver en vreemd in dezen dag! Als men Hem van de interessenten der eerste naar de interesseloozen der tweede wets-tafel schuift, om Hem en zijn ‘geval’ daaronder te rubriceeren, dan wordt ten diepste verborgen de groote werkelijkheid, dat alle geboden Hem beurtelings zegenen en vloeken; dat Hij de beide tafelen om-spant en met zichzelf verbonden houdt. De gansche wet! Men kan nog beter tegen Christus tieren en razen, dan Hem minder ‘belang-rijk’ te noemen. Maar ja, - dat komt er van, als men bij Hem gaat meten en vergelijken...
Christus voor Pilatus. Een nieuwe phase. Toen hij daar stond voor 't Sanhedrin, begon men met de eerste wetstafel; maar het einde was: de hoon: de exlex. Christus als mislukte waarzegger gehoond op den profetenberg. ‘Profeteer ons Christus, wie sloeg u daar?’ | |
[pagina 365]
| |
Nu staat Hij voor Pilatus, en nu leest men de tweede wetstafel, en dat voor de ooren van den onbesneden ‘filistijn’, den repraesentánt van 't Beest. Het eind zal wederom zijn: de hoon, de exlex. Christus - gehóónd op den koningsberg. Doornenkroon, purperen mantel, rietstok. ‘Wees gegroet, gij koning der Joden’...De Sleuteldrager, de meer-dan-Eljakim (Openb. 3:7, Jes. 22:22), wordt als een mislukte Sebna (Jes. 22:15-19) vertoond. Uw kruis zou nog belangrijk wezen? Het ééne? Schei uit, mensch, hier is een verongelukte waarzegger (zegt men in het Sanhedrin), een ridicule Sebna, zegt men voor Pilatus: ook Sebna was een man-zonder-vader, en zonder-moeder - hij leek wat, maar hij was niets: Aldus spreekt de Heer,
Jahwe der heirscharen:
Ga naar dien baas toe,
Naar Sebna, het kopstuk van het paleis,
Die zich een tombe in de hoogte laat hakken,
En zich een rustplaats houwt in de rots:
Wat moet ge hier, wien hebt ge hier,
Dat ge u hier een graftombe houwt?
Ach, man: Jahwe slingert u weg met geweld,
En laat u rollen en rollen;
Hij gooit u weg als een bal
Naar een uitgestrekt land,
Daar zult ge sterven, daar is uw praalgraf,
Gij, schandvlek van het huis van uw heer.
Hij stoot u weg van uw plaats,
Jaagt u voort van uw post!Ga naar voetnoot19)
Zoo moet de Heiland wederom den eere-berg der schanden gaan bestijgen en tot een exlex worden. De Sleuteldrager bij de rebellen, de sleuteldieven. De Belasting-inner bij de wanbetalers. En Hij nam zichzelven waar, onze Meer-dan-Eljakim. Hij kon niet anders, hij was tot een Sebna gemaakt, en wist het. Hij nam zichzelven en zijn menschen waar. En Hij bevond, dat Hij zoo in een enkel uur al sterk gedegradeerd was. Er was al veel gebeurd, sedert die haan gekraaid had. Hij was gezonken tot het peil van zondaren tegen den staat, nog wel van 't Beest. Het gekroonde hoofd, daarginds in Rome, kwam over Hem. De keizer. Er waren vrouwen en bloemen bij dien man; en hij lag op kussens en zag toe, - een danseres. Er stond een wijnkan voor hem. Hij lachte - wellustig, tóen verveeld. | |
[pagina 366]
| |
O, 't hanengekraai. - Misdadiger te heeten tegen Gods heelal - wat is dat nog een wijde zaligheid tegenover dit van nú: misdadiger tegen dien man daar in dat Rome...O Sanhedrin, met uw aanklacht van crimen laesae Maiestatis, schennis van's Heeren Majesteit; - maar nú is daar Pilatus, met zijn crimen laesae maiestatis, de aanklacht van majesteitsschennis, zonder hoofdletter. Het Beest heet door hém bestolen en beleedigd...Degradatie, snelle afloop als der wateren. Want Hij wil ook niet tot caesar zeggen: Kurios en God! Maar hoor, - nu dankt Hij zijn Vader, dat toch alles in de wereld een hoofdletter heeft, alles, als God er over is. De bergrede! Ook de keizer is overheid. En overheid beteekent: God. Verdwaasde Joden - gij krijgt Hem van de eerste tafel toch niet af...Hij is zichzelf; en, die de bergrede heeft gesproken, zou die zich laten meten en doen degradeeren? Hij staat op zijn bergen en blijft zichzelf wel, halleluja, amen. Ave Caesar, Moriturus te salutat, in naam des Vaders en des ongeschapen Zoons en des Heiligen Geestes, amen. Gij moogt uw hoofdletter houden, keizer, Keizer; onze Nazarener aanvaardt haar wel: er is een crimen laesae Maiestatis. Er is de Overheid. Want het vijfde gebod, dat is niet denkbaar zonder de eerste tafel. De Schrift kan niet gebroken worden. En dit te weten, daardoor heeft Hij ons behouden. Hij tilt de slaven op zijn koninklijke hoogten. En als wij hier amen zeggen, op den dood van Hem, die niet tot caesar zegt: Kurios-Sóter-Heiland-Sleuteldrager van alle Huizen in de wereld, wel - dan vinden we ons terug in de kerk. O res mirabilis: we hebben daar ineens de sleutels van het Huis van David in de handen. Dat is het Huis van God. We hebben de sleutels in handen van Melchizedek's paleis - die bracht daar brood en wijn te voorschijn en nam de tienden, de belasting, van onzen vader Abraham. O wonder ding, zullen wij geen engelen oordeelen? O Sleutelmacht der kerk - van Hem. Zware belasting - -
∗ |
|