Christus in zijn lijden. Deel 2: Christus in den doorgang van zijn lijden
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 335]
| |
Hoofdstuk XV
| |
[pagina 336]
| |
daat voor Gods legitimaties, opdat een ieder, die gelooft, niet verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe in dezen van God beproefd bevonden Borg. De Nazarener, spreekt nu God, kón in den engen cirkel van de mozaische garanties niet besloten blijven. Figuren kunnen garanties ontvangen, ze kunnen ze niet geven aan haar ‘waarheid’ (of werkelijkheid). En Christus is de ‘waarheid’ dier figuren (art. 25 Ned. Gel. Bel.). Gelijk Mozes de slang verhoogd heeft, nu ja, in een woestijn, waar nog geen anderen aanwezig waren dan een verflenste joodsche natie, alzoo moet de Zoon des menschen verhoogd worden, neen, niet in een woestijn, noch in een tempelhuis, waar deze al te smalle gemeente hokt, maar voor het front der wereld, verhoogd aan het kruis, verhoogd boven alle hemelen. Dit heeft Hij zelf gezegd, beteekenende, hoedanigen dood Hij sterven zou (Johannes 12:32, 3, vgl. 3:14). Zijn dood was toegezegde ambtspraestatie; en deze stond van eeuwigheid onder de bescherming van den ‘vrederaad’, dat is het Trinitarisch Pact tot Onderlinge Garantie ter fine van het te volbrengen, gemeenschappelijk aanvaarde heilswerk van Vader, Zoon en Geest. Dit Pact wordt nu bezegeld. De historie van het samentreffen van Joden en Romeinen wordt zóó geschikt, dat het woord vervuld wordt, ‘beteekenende, hoedanigen van alle eeuwigheid afgesproken dood de Zoon zou sterven’.
Toen die secure Joden zich zoo voorzichtig opstelden vóór het praetorium van Pilatus, zonder naar binnen te durven gaan, wist Pilatus al spoedig, waar het om te doen was. Hij kwam hun tegemoet; de rechter kwam naar de aanklagers toe. Hij stond niet op zijn stuk, en eischte niet hooghartig, dat maar naar hém toekomen zou, wie iets van hem wilde. Als goed diplomaat, die zijn instructies kent, sluit hij zich aan bij de usantie van de koloniale politiek van Rome, dat aan zijn officieele vertegenwoordigers voorschreef, de fijne puntjes in de religie der overwonnen volkeren niet noodeloos voorbij te zien. Pilatus is niet te goed, of hij komt naar buiten toe, en vraagt, wat men nu eigenlijk wil. Toch was 't een droeve inzet. Pilatus ontziet ‘Mozes’, en respecteert de ‘religie’ van het ‘Jodendom’, - dat is zijn staats-mans-kunst. Maar hij verzuimt te vragen naar zin en wezen der religie. ‘Mozes’ mag zijn plaatsje in de wereld houden, voorzoover hij Rome niet te kort doet. Maar voor Hém zal heden geen plaats meer zijn, die den zin van Mozes kwam ontdekken, | |
[pagina 337]
| |
en den cultus van Mozes uit zijn misvormingen kwam vrijmaken. Dit kost vandaag Hem 't leven. - Een droeve inzet: alle religies ontzien, behalve dan ‘de’ religie. En toch: mieux vaut la religion, que les religions. Een diepe spreuk, zoolang het enkelvoud niet dat van een abstractie is.
Maar voor het zóóver met Pilatus kwam, dat hij 't decreet Gods executie gaf, wrong hij zich eerst in vele bochten. Aanvankelijk toont hij eenige geneigdheid, om de ‘kwestie’, waarover men hem interpelleert, terug te wijzen naar het officieele Jodendom zelf. Niet, dat hij zich onbevoegd verklaart; maar joodsche religie-kwesties ‘liggen’ hem zoo niet. Men moet eerst de politieke relevantie ervan hem aantoonen. Ook ként de rijkscommissaris zijn publiek. Men moet maar eens precies aangeven, en dit in staatsrechtelijk verband, wat het eigenlijke punt van beschuldiging is. Dat is niet maar een bloot formeele vraag, om den rechtshandel te kunnen openen; want reeds vóórdat hem gezégd is, wélk bezwaar de Joden inbrengen tegen Jezus, is Pilatus al geneigd, de zaak naar de Joden terug te wijzen. Neen, als Pilatus naar den tekst der beschuldiging vraagt, dan is dat, gelijk achteraf blijkt, een poging, om zich van het geding af te maken. De Joden echter willen dien kant niet uit. Alles hebben zij er op gezet, dat Jezus als staatsmisdadiger zal veroordeeld worden. Ook dit publiek kent zijn rijkscommissaris. Niet voor niets hebben zij in alle vroegte een zitting, met het oog juist dáárop, belegd. De ochtendzitting van het Sanhedrin (Matth. 27:1, Marc. 15:1a en Luk. 22:66) wás immers juist daartoe belegd, dat men een weg zou kunnen vinden, om het in het Sanhedrin uitgesproken doodvonnis zoo tactisch mogelijk bekrachtigd, gefundeerd en uitgevoerd te krijgen. Men zocht een weg, om den Nazarener door Pilatus als staatsmisdadiger te kunnen doen veroordeelen. Niet enkel een conflict met de wet van Mozes, of met de ‘theologie’ van het Jodendom, willen de Joden als casus belli zien naar voren geschoven. Voor den wagen der joodsche theologen als zoodanig zou Pilatus zich niet laten spannen; dat begreep een kind. Trouwens, al zou hij er ook toe te brengen zijn, den aangeklaagde uit te leveren, om kwesties van joodsche theologie, dan zou toch de verantwoordelijkheid op de joodsche leiders blijven rusten. En, wie weet hoe het vólk er op zou reageeren, indien alleen op gezag van zijn geestelijke leiders de Nazarener werd veroordeeld? Vandaag of morgen zou dat volk licht zeg- | |
[pagina 338]
| |
gen: waarom hebt gij dat gedaan? Volk interpelleert graag. Men kon nooit weten, hoe de ‘mentaliteit’ der massa zou kunnen omslaan. De Joden vinden het voorzichtiger, met alle gewenschte Oostersche beleefdheidsvertoon de beslissing in Pilatus' handen te laten blijven. Niet zóó maar staan de Joodsche leiders dus klaar, om Pilatus te zeggen, wat de scherp geformuleerde definitieve conclusie was van de officieele zitting, waarin Christus was gevonnist. Geconcludeerd was, dat Hij schuldig stond aan blasphémie. Maar blasphémie is een kerkelijk-theologische kwestie, - en, wat maalt Pilatus om theologie? En wel valt ze onder de agendapunten van de overheid (‘artikel 36’!), maar dan toch primair de joodsche? Rome kan wel nagaan, of blasphémie ‘ergens’ ‘oproer’ brengt. Als er van samenzwering sprake is, of een óproer dreigt, ja, dan is het oplettenGa naar voetnoot1). Maar anders: Rome kan toch niet, los van déze kwestie, in alle provincies regionale goden-namen en -reputaties positief garandeeren? Men moet het dus over een ánderen boeg werpen. De arrestant moet voor het praetorium wegens beleediging van de majesteit, niet zoozeer van God, als wel van den Keizer worden veroordeeld. Let nu op hun tactiek: ze geven op Pilatus' vraag geen rechtstreeksch antwoord. Ook reiken ze geen papier over, waarop Kajáfas' vonnis in overwegingen en conclusies kort en krachtig is vastgelegd. Ze ontduiken de kwestie nog even. Zij zeggen: indien deze geen boosdoener was (en blijkbaar bedoelen zij hiermee, dat hun aangeklaagde boosdoener is zeker óók naar de begrippen van het romeinsche staatsrecht), dan zouden wij hem tot u niet gebracht hebben. Ze willen zeggen: onderzoek de zaak wel ter dege, dan zult ge zien, dat hier inderdaad een overtreder is van die wetten, welke gij als romeinsch zaakgelastigde hebt te beschermen en te handhaven.
En meteen begint het loven en bieden, dat heel den handel kenmerken zal. Pilatus vermoedt voetangels en klemmen; hij zegt, dat de Joden zélf - met den vinger wijst hij naar de heeren - dien delinquent-daar maar moeten aanmerken als een ‘eigen’ | |
[pagina 339]
| |
geval, hen zélf regardeerend, en dan zoo maar moeten komen tot een vonnis in overeenstemming met hun eigen wet. Dat is geen ironisch gezegde, waarmee de hooghartige Romein, min of meer ‘treiterend’, die joodsche dribbelaars om zijn stoel wat wilde hoonen, als om hen te laten voelen: zonder mij kunt gij toch niets beginnen. Neen, hij meent het serieus. Wát graag wil hij af van de affaire. Rijkscommissarissen hebben wel vaker papieren bij de hand: Genehmigung, Ausweis, Permit. Geef aan die soms erg hinderlijke Joden maar een volmacht, om naar hun eigen rechtspraktijk Jezus te vonnissen, en laat ze dan eventueel het doodvonnis, als hun joodsche wet dat werkelijk vordert voor zoo'n typisch-joodsch geval-van-overtreding, dan straks ter teekening voorleggen. Dan kan men verder zien. Pilatus houdt dan het heft in handen voor de laatste snee, maar de procedure gaat dan buiten hem om: dezen keer geen praeventieve censuur. Van afstand-doen van zijn officieele bevoegdheid is dus geen sprake - dit zou hem trouwens duur te staan kunnen komen. Hij wil alleen maar de langdradige procedure aan het Sanhedrin overlaten; dit college mág het delict omschrijven en den aard der straf bepalen. Het ratificatierecht blijft dan aan Pilatus, die den eisch-van-conclusie bekrachtigen moetGa naar voetnoot2). Maar juist zóó'n officieele vergunning is voor de Joden op het oogenblik allesbehalve begeerlijk. Als ze hun eigen weg mogen gaan, in het nu wel gewettigde vermoeden, dat de romeinsche macht zich zal bepalen tot het geven van een ‘fiat’ voor een door hen zelfstandig opgebouwd vonnis, dan zou heel hun, in de ochtendzitting opgestelde, werkprogram, ter zijde gesteld zijn. En dat niet alleen. Dan zou ook het plan, waarover zij weken lang gebroed hadden, feitelijk als mislukt te beschouwen zijn. Niet maar van vanmorgen af, maar geruimen tijd reeds hadden zij het er op toegelegd, dat Jezus met de romeinsche macht in openbaar conflict gebracht moest worden. Let o.a. maar op Lukas 20:19 en 20. Daar blijkt, dat reeds lang de joodsche leiders begrepen hadden, uiterst voorzichtig te moeten zijn met het oog op het volk. De vraag, of Jezus ‘uit God’ was, dan wel uit Satan, | |
[pagina 340]
| |
zou wel eens erg lastig kunnen worden. Daarom ‘namen’ zij toen reeds ‘Hem waar’; d.w.z. zij lieten spionnen om Hem heen schuifelen, en lieten geheime rapporten over Hem schrijven. Zou men Hem in Zijn redenen kunnen vangen, zou Hij zich bloot geven? Dan konden ze Hem zoo aan de heerschappij en de macht van den stadhouder over leveren: een geval voor Rome! En zie, nu liet ineens Pilatus' houding hen het gevaar beloopen, dat met één slag de toeleg van zooveel maanden zou mislukken. Maar dát mag niet. Zoo'n ‘royale’ geste van den romein moge in zich zelf te apprécieeren zijn - ditmaal past ze niet in de plannen. Dézen populairen, en op diepe ‘volksinstincten’(!) appelleerenden mensch-uit-Nazareth moeten de Romeinen wegdoen: dan blijft Kajáfas buiten schot. 't Komt meer voor, dat in een bezet gebied de ééne burger den ander liefst door den bezetter laat ‘liquideeren’. Dus houden zij het been strak. Met effen gezicht herinneren ze Zijne Excellentie eraan, dat het hún niet toegestaan is, iemand ter dood te brengen. Ze plaatsen zich, óók diplomatiek, op het formeele standpunt. En reeds daarmee suggereeren ze den procurator, dat het hier geen interne Joden-affaire is (in zulke gevallen kon er heel wat gebeuren ook zonder dat men van de Romeinen last had) doch een zaak, waar het gezag van Keizer en keizerrijk mee gemoeid is. Deze man, zoo suggereeren ze nu al, is iemand van wien u zich niet afmaken kunt. Wij tenminste passen wél op, dat we onze vingers niet aan Caesar's vuren brandenGa naar voetnoot3).
Loven en bieden, - wringen en wroeten. Casus Judaicus, casus Romanus - Religiekwestie, staatskwestie - theologen-ruzie, politiek gevaar - en zoo gaat het maar heen en weer. De ‘Kanaänieten’ (sjacheraars) over den Heiland met de weegschaal. En toch, - - - Toch is ook hierin de wijsheid Gods. Want, zoo merkt Johannes op: dit alles is gebeurd, opdat het woord van Jezus vervuld zou worden, dat Hij gezegd had, beteekenende, hoedanigen dood Hij sterven zou. Hoedanigen dood... Hier raakt het incident van speelsche menschelijke berekening den vasten bodem en het wèl geordend plan der goddelijke decreten. | |
[pagina 341]
| |
Vandaar is het, dat aanstonds, in het eerste treffen tusschen de Joden en Pilatus, de schaduw van het kruis over de hallen van het praetorium valt. God zelf is het, die de door-werking van de profetie, en het lijden van Christus, en het krakeelen van Joden en Romeinen, in zúlk een onderling verband plaatst, dat de schaduw van het kruis valt over deze plaats. Het ging immers in den raadslag Gods om de bepaalde manier van Christus' dood.
Neem eens aan, dat Christus gedood zou zijn zonder directe inmenging van de romeinsche macht. Dan zou Hij gesteenigd zijn, maar niet gekruisigd. De steeniging immers was de joodsche vorm van executie; de kruisiging evenwel de romeinsche. En nu gaat het in den hemel, bij God, om deze vraag, of onze Borg door steenen van Mozes' bastaarden dan wel door spijkers van de trawanten van het Beest - dat thans Rome heet - in den dood zal worden gezonden. Het gaat er over, of Christus' dood een besloten acte zijn zal binnen de wanden van Mozes' huis, waarin Mozes' bastaarden opstaan tegen den Interpreet en Vervuller van Mozes, - dán wel: of Christus' dood hemel en aarde, de heidenen dus meegerekend, zal beroeren. Het gaat er om, of ‘de koperen slang’ (Joh. 3:14, Num. 21:9, 2 Kon. 18:4, vgl. Joh. 8:28; 12:32) opgericht en ‘verhoogd’ zal worden alleen maar binnen het enge gezichtsveld van verlepte Joden, dan wel of zij, gelijk zij thans haar tegenbeeld vindt in den Zoon des menschen, ‘verhoogd’ zal worden aan den horizont van álle tijden, en van álle volken, en van álle menschen. Of de dood van Jezus zal worden tot stof van een ‘sterk verhaal’ voor de intimi eener secte - de Joden zijn immers secte op hetzelfde oogenblik, waarop zij hun Koning-Messias dooden, en wij zijn 't meteen, zoodra wij niet meer katholiek op deze basis heeten willen - dan wel of deze dood een theatron (schouwspel) wezen zal (1 Cor. 4:9) voor heel de wereld, het universum, Joden en barbaren. God wil de barbaren in den handel betrokken hebben: alle vleesch moet den Zoon doorsteken, en over de vraag, of men nu een boetedienst deswege uit zal roepen (Zach. 12:10-14) zelf beslissen (zie over 1 Cor. 4:9 't voorlaatste hoofdstuk). Hier, waar een scharnier te leggen valt aan de deur van Gods rechtshuis, hier grijpt God rechtstreeks in, en stuurt den infamen handel, die tusschen Pilatus en zijn lastige sanhedristen op utili- | |
[pagina 342]
| |
teitsgronden gevoerd wordt, huns ondanks naar het van Hem gestelde doel. Want de Nazarener zal wel sterven, maar - Hij zal alleen op de van Gód gewezen manier sterven, en als de ‘Menschenzoon’. Hij moet ‘verhoogd’ worden, opdat ieder Hem kan zien. Zijn kruis moet staan, niet in de donkere schaduw van een joodschen tempel, of van een rabbijnsch leerhuis, maar onder de open zon van wereld, en wereld-politiek, op het kruispunt der heirbanen, waar de volkeren samentreffen. Dit is de zin van 't woord van onzen tekst, wanneer hij zegt, dat Christus' eigen woord nog moest vervuld worden; zijn woord betreffende de manier, de wijze, van zijn dood.
Gods Woord ten dezen komt nog dichter naar ons toe, als wij onzen tekst in verband zetten met wat reeds eerder in het Evangelie ons vermeld is. Er zijn enkele uitspraken van Christus zelf, welke in dezelfde richting wijzen. Ieder denkt aan Johannes 3:14 en 15: gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzoo moet de Zoon des menschen verhoogd worden; opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Of aan Johannes 12:31a, 32 en 33, waar de Zoon des menschen zegt: nu is het oordeel dezer wereld; en Ik, zoo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal ze allen tot Mij trekken; en dit zeide Hij, beteekenende, hoedanigen dood Hij sterven zou. In verband daarmede valt ook licht op Matth. 20:18-19: ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des menschen zal den Overpriesters en Schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordeelen; en zij zullen Hem den heidenen overleveren,...en ten derde dage zal Hij weder opstaan (vergelijk Marc. 10:33-34, Luc. 18:32-33). Laat deze uitspraken in haar onderling verband staan. (gelijk erkende roeping is van alle Schrift-getrouwe exegese), dan ziet ge, dat de manier, de wijze, van Christus' dood geen ‘speling van het lot’, en dat die dood zelf geen incident van regionaal-historisch belang is, hoogstens als ‘tragisch’ gebeuren dingend naar de belangstelling van den broad-minded man, die globetrotter op intellectueelen-schoenen is, maar dat die dood in manier en gang nadrukkelijk beantwoordt aan den raad van God, en aan de logica der feiten, zooals deze door de van God bepaalde heilsopenbaring zijn geschikt en geordend. De Menschenzoon van Daniël 7:13 mócht en kón niet gesteenigd worden door de Joden, binnen de | |
[pagina 343]
| |
grenzen van Mozes' rechtsrayon, want Hij wil verhoogd worden aan het kruis. Hij wil de wereld aangaan, en onder de ‘Beesten’ - de wéreldmachten - van Daniël 7 verbroken zijn, opdat Hij zóó als Menschenzoon over diezelfde ‘Beesten’ het regiment zou voeren naar 't goddelijke voornemen. Verhoogd... Dat is: Hij moet zijn publicatie hebben. Zijn wéreld-publicatie. Hij moet een universeel teeken zijn; ‘am schwarzen Brett’, waarop de Antichrist straks schrijven gaat, moet heden 't vonnis over Hém zijn aangeplakt. Het notulenboek van een verstervend Sanhedrin is Hem te klein; zijn naam moet, mét zijn proces, in de annalen van het wereldrijk geschreven staan. Men moet Hem kunnen zien van álle kanten; Hij wil ‘verhoogd zijn van de aarde’, in een uur van wereld-crisis; want raakt Hij niet ‘een iegelijk’? Zou Hij dan niet naar de heidenen moeten?Ga naar voetnoot4) ‘Verhooging aan het kruis’, - dat is een zinrijke heilsterm. Deze wijze van spreken geeft eenerzijds uitdrukking aan het feit, dat wie gekruist is, opgeheven wordt van de aarde, en boven de hoofden der toeschouwers ten toon gesteld wordt, een ‘schouwspel’ voor de oogen van een ieder die wil zien; een vrij plastische uitbeelding van déze manier van sterven is in dat woord ‘verhoogen’ gegeven. Anderzijds gaat deze heilsterm boven de beeldingskracht van alle plastisch beelden uit; de idee toch van ‘verhooging’ wordt uitgewerkt in theo-logischen zin. De verhooging, de publieke manifestatie, van den gekruisigden Jezus moge een daad van de menschen zijn, een oordeels-daad van wie Hem vloeken; doch daarin en daardoor wordt zij tegelijker-tijd een verhoogingsdaad van God, den God aller werelden: Hij is het óók, en is het zelfs het eerst, die zijn gekruisten Zoon laat zien aan heel de wereld. Een rekel kan men ‘in een hoek’ verdoen, maar niet een ‘vorst’, een ‘nagied’. ‘Nagied’ (n-g-d), - daar ligt de gedachte van zichtbaar-zijn in opgesloten; ‘nagied’ is steeds: persona publica. Hem voegt een mors publica: is zijn leven geen stof uitsluitend voor een plaatselijk nieuwsblad, hoe veel te minder dan zijn in rechte vastgestelde dood? Gelijk Mozes de koperen slang op een stang verhoogd heeft, juist met het doel, dat heel de kerk, d.w.z. heel Gods oecumenisch bondsvolk, heel de gemeenschap van ‘in doodsband geknelde’, maar ten leven geroepen huis-familie, die slang zou kunnen zien; en gelijk die | |
[pagina 344]
| |
slang van Mozes moet uitblinken (een ‘blinkend teeken’) boven de witte tentjes van die ten doode gegrepenen, die tot een wereldteeken zijn gesteld, en gelijk die slang als teeken en zegel van Gods oecumenische beloften zélfs boven de gordijnen van den tabernakel, waar achter God wel woonde, maar dan in verberging, uit moest ‘blinken’, - zóó moet Jezus Christus vandaag verhoogd worden, en in het openbaar tentoongesteld (Col. 2:14, 15), voor aller oog publiek tentoongesteld. Want Hij is teeken van verlossing, die ieder raakt in crisis van dood; een teeken, waar God heenwijst bóven de desolate woningen van de kinderen des doods, ook bóven den verdorven en verlaten tempel uit, die ‘nabij de verdwijning is’. Zoo is dus de verhooging van Christus aan het kruis wel in de eerste plaats een aanwijzing van de wereld-beteekenis van het kruis. Er is geen steenen tempel, waarin men God besluiten kan; dus is er ook geen enkele tempelruimte, binnen welks muren men den Zoon van God, als Hij in menschelijke natuur komt sterven voor de wereld, besluiten kan. Mozes' rechtskanton verdoet en verstoot den Christus, zooals wij in ons voorgaand hoofdstuk zagen. Maar dat was eigenlijk zijn eigen werk: Hij wilde niet sterven in een isolatie-cel, in den sectarischen hoek, waar de societeit van Mozes, wij bedoelen die van ‘het vleesch’, oud en verouderd, nabij de verdwijning was. Geen enkele secte-cirkel, geen enkele sector zelfs binnen den omtrek van den wereldcirkel is er, binnen welks nauwe grenzen men den tweeden Adam, Publiek Persoon, tot zulken Persoon gesteld in Gods trinitarisch heilspact, kan verdoen, en in de anonieme diepten van den dood kan doen verdwijnen. Wordt Hij buiten den cirkel van Mozes' garanties geworpen, dan blijkt Hij juist daarin verheerlijkt; Hij bereikt daarin zijn eigen doel. Want boven de enge grensgebieden, die de passer van God of Satan in het verleden heeft afgeteekend, wil Hij voor eeuwig uitgaan, een teeken voor de gansche wereld. De smalle bedding van Israëls, door ‘Mozes’ afgeteekend volksbestaan is slechts voor een tijd, d.w.z. tot aan de komst van den Menschenzoon, bestemd geweest voor het stuwen van den stroom des heils. Bedoeling Gods was steeds geen andere dan deze: als de Menschenzoon verschenen is, dan mondt de stroom uit in den oceaan der wereld. Heden is het zoo ver. Aan de monding van den stroom staan Pilatus en de Joden te twisten: die affaire gaat de Joden aan, pardon, die affaire gaat de Romeinen aan. O neen, zegt God, mijn Menschenzoon, die gaat | |
[pagina 345]
| |
de wereld aan: Ik zal Hem kosmisch gaan verhoogen. Israël moest smal blijven. Rome moest breed worden, opdat Christus, geboren uit Israëls smalle gemeente, over de wereld van Rome Gods vaan zou planten. Om zijnentwil werd Rome zoo ‘breed’. Dus leidt deze gedachten-cyclus ons nog hooger op. Nog in andere richting wordt de eigenaardige terminologie over Christus' ‘verhooging aan het kruis’ uitgewerkt. Ván de idee van wereld-manifestatie schrijdt de Bijbel n.l. verder, tót de idee van verhooging boven de áárde in hemelsche heerlijkheid. Heeft Christus in Joh. 3:14 zijn kruis als wereldteeken laten zien, in Joh. 12:32 laat Hij het zien als den aanvang van zijn blijvende verhooging, want: via crucis, via lucis; de weg der wéreld-resolutie aangaande zijn dood, is tegelijk zijn weg der wereld-overwinning tot in het leven. In Joh. 3:14 laat de Messias zichzelf aan ons zien als ‘de koperen slang’, maar dan in vervulling. Die geconsummeerde koperen slang staat niet in een slopje, aan rechter- of linkerkant van mijn straatje, maar ze staat hoog opgericht als een wéreld-teeken aan het einde van mijn horizont. Haar spits reikt tot achter de wolken - boven de volken. Wat aan het einde van mijn horizont staat, dat vloeit - om bij het beeld te blijven - voor mijn waarneming over in den hémel van Gods heerlijkheid. Aan den horizont raakt, zoover ik zien kan, de aarde den hemel aan. Daar beurt alles, wat boven de aarde rijst, zijn kruin zóó in den hemel. En zóó komt de Gezondene des Vaders van Joh. 3:14 naar Joh. 12:32. Dáár staat zijn kruis, voor wie het schouwt in het geloof, niet alleen, eschatologisch gesproken, aan het uiterste van ‘mijn horizont’, maar reikt het ook, axiologisch gesproken, als teeken van overwinning tot in den hoogsten hemel. Het is de aanvang van opstanding, van hemelvaart, van verheffing aan Gods rechterhand, van wederkomst en oordeel als momenten van wéreld-consummatie.
Dus heeft de hooge God, die de wijzen vangt in hun arglistigheid, dat ‘loven en bieden’ van voor hun ‘eigen menschen’ bange en hun ‘eigen’ ‘problemen’ ontwijkende Joden ter eener, en van voorzichtige Romeinen ter anderer zijde, bestuurd naar zijn vasten wil. God zelf haalt Christus weg uit den van nu af aan voor heilsgaranties al te engen kring-van-Mozes. Laat de Joden Hem uitwerpen, gelijk wij zagen in het voorgaande hoofdstuk, - het kón niet anders, want Jezus Christus was al lang | |
[pagina 346]
| |
daartoe verkoren, en gesteld, dat Hij met het expansieve eeuwige evangelie zou treden tot buiten de enge kazematten van hun mozaïsch recht. De stroom des heils kon niet worden besloten als een particulier fonteintje van intieme geneugten in Mozes' heilige hallen. Christus móest den tempel van Mozes uitbreken, en - het gelaat naar de oecumene gekeerd - aan het uiterste van den wijden horizont van Mozes' antieke rechtsgebieden gaan staan. Alle demagogen van Israël zeggen: werpt Hem buiten. God zegt: zijn oogen staren al naar buiten, zijn handen reiken al over uw barrières heen, zijn hart is aan het uiterste der zee. Hij komt om Mijnen wil te doen. Al wat die excommunicanten ten kwade denken tot het uiterste van vernedering toe, dat keert God ten goede; Hij maakt er den aanvang der verhooging van.
Want dit is het geheim van dezen dag: onder Mozes' garanties staat de Borg niet meer. Waarom niet? Tenslotte, omdat God Hem had gesteld, juist in zijn ambt-van-middelaar, onder de garanties van het Trinitarisch Pact. Onder conditie van: Middelaarsdiénst. Het Trinitarisch Pact? Ja. De kerk sprak dikwijls van den ‘vrederaad’, en doelde dan op dien volkomen intra-goddelijke Bondshandel, waarin de Vader, en de Zoon, en ook de Heilige Geest, zich aan elkaar verbonden hebben, van eeuwigheid, om alles te doen wat gedaan zou moeten worden, tot verlossing van de wereld. Zij gaven elkaar de hand, deze Drie. En zij garandeerden elkaar, dat Elk den Ander voldoening zou geven, ieder in het zijne, om te doen, in coöperatie, elk voor zich, met beide Anderen, wat Elk van Hen op zich nam, als eigen aandeel in de verlossingsprocedure. Gelijk elk Besluit een afspraak is van Drie Personen, en dus een Bondshandel, in de Triniteit, zoo ook die dusgenaamde Raad des VredesGa naar voetnoot5). In dien Vrederaad nu werd de Zoon gesteld tot middelaar Gods en der menschen. Niet maar tot middelaar Gods en der Joden. Dat Hij in dit ambt en voor dezen universeelen ambtsdienst, garanties had, dat was de inhoud van dit Trinitarisch Pact. Zoo is het loven en bieden van Jood en Romein een voor hen zelf ongekend gevolg van het beloven en het eischen van 't Verbond des Vredes, dat Trinitarisch Pact. Loven en bieden - twee deelen van een vuil contract. Beloven en eischen - twee deelen van elk verbond, zelfs van het Trinitarisch Pact. | |
[pagina 347]
| |
Over die kromme marchandage tusschen Joden en Romeinen valt nu hemelsch licht. ‘Komt tot zijn schijnsel, alle volken; en gij, mijn ziele, bid het aan.’ Want de Joden hebben hun eigen lot bezegeld. Zij drijven Hem, die ‘ons Pascha’ heet, tot buiten het kabinet van Mozes; maar ze leiden Hem huns ondanks, naar de plaats, waar Hij zijn moet: want Hij wil wezen op den wijden wereld-akker van Romeinen en van Grieken en van Klein-Aziaten, en van Europeërs, en van Batavieren, en straks van Soemba en Java en Borneo en elken archipel. Zij brengen Hem ‘naar het zijne’, want het zijne is voortaan zoo breed als deze wereld. Zij drijven Hem uit náár zijn ‘profanum’ vulgus? Geloofd zij God, nu is het Hem om óns te doen, om óns, de zonen der Bataven; want wij zijn dat profanum vulgus; we hebben goed begrepen, dat de Gebondene Zijn binders leidt. Het gezagsgebied van Pilatus heeft het ‘gemeene volk’ mét Jezus onder één boog en onder één aspect vereenigd, zulks echter door den wil des Heeren. Wist gij het niet, dat Hij moest zijn in de deelen zijner broeders? Hij moest verhoogd worden, zelfs de ‘vergelegenen aan de zee’ zullen zien en verzadigd zijn. Dit alles was van God. Onze jaartallen-wijsheid, van de lagere school, pleegt te beginnen met de komst der Batavieren in ons land, en pleegt te vervolgen met de invasie van de Romeinen, die de Bataven overweldigden. Maar de achtergrond, óók van deze wel vaderlandsche, maar in den grond kerkformatie-historie, ligt in het rijk des Geestes; - en niemand kan daarover zuiver spreken, tenzij hij Joh. 18:29-32 heeft verstaan: de Joden brengen hun Vorst uit naar het terrein van Romeinen...en Bataven. Pilatus' praetorium is knooppunt van de wereld-macht, gelijk zij, alle eeuwen door, zich zal ont-dekken in alle vormen van het rijk van wereldsche cultuur en van ongoddelijke wereldeenheid. Het is de startbaan voor de laatste ronde van het laatste Beest van Daniël 7. Wie bij dit ‘starting point’ van 't Beest den Menschenzoon (óók van Daniël 7) zóó gezien heeft, - en dit is toch de lijn der profetie, die Rome bindt aan Babel, en den Keizer aan den Antichrist, en den stoel van Pilatus aan de volkeren-zee van Openbaring 13 - die heeft nu óók verstaan dat deze parmantige Joden, die binders van mijn Heere Jezus, zelf loopen in de touwen van God. Zij brengen den Christus naar het terrein, waarboven eens de Anti-christ zal rijzen; de Anti-christ, die óók straks staan zal | |
[pagina 348]
| |
aan het einde van den wereld-horizont, die óók zal zeggen: ik ben de menschen-zoon, en ik moet verhoogd worden, verhoogd, verhoogd. En die daartoe zal spreken: ik zal zoo dadelijk in den hemel stijgen, maar ik volbreng dat zónder kruis en zónder vernedering, en zónder hellevaart in deze mijne kracht! Nu danken wij U, Heere des hemels en der aarde, dat Gij de Joden hebt gedwongen, om den Bar-Enoosj (den Menschenzoon van Daniël 7:13) te brengen naar zijn eigen plaats. Wij danken U, Vader der volkeren, dat Gij de draden van Uw Pinksterzegen hebt doen loopen over de spoel van dit onwaardig sjacher-spel. Wij danken U, dat Gij de zending hebt beveiligd, toen Gij de Joden hebt verhinderd, Pilatus toe te geven, toen hij van Jezus van Nazareth zich wilde ontdoen. Leer ons voor U beven, Vader, want ieder, die nog heden den Geliefde uitwerpt buiten eigen kleinen cirkel, brengt Hem op zijn eigen ruime plaats. Hij is te zien slechts als verhoogde boven álle cirkelsectoren, Hij die daar valt én zit, die daar hángt én tróónt boven den kloot der aarde. Het oordeel is geen privatissimum, doch het is universeel. En zóó eerst wordt het zóó persoonlijk als - het leven en als God. En de genade desgelijks. - Wij danken -
En dan, wij danken óók nog voor iets anders. Licht, licht in dezen krommen handel! Het licht der hemelvaart van Jezus Christus en van zijn uiterste verhooging, dat speelt óók reeds door dezen nacht van zonden en van secten heen. Nu Christus verhoogd moet worden, en nu de wijze van zijn dood, hoezeer ook van den vloek vervuld, toch een wereld-teeken van dien dood zal maken, een uitschrijding van den Christus bóven den vicieuzen cirkel der menschelijke machteloosheid uit, nu is de Heiland groot in messiaansch vermogen. Zie, Hij wordt overgeleverd aan het ‘profane’ heidendom; maar hierin annexeert Hij als Menschenzoon de gansche schare van Gods uitverkorenen, de schapen, die van Kajáfas' pas gekalkten stal niet zijn: deze moet Hij ook toebrengen, het wordt één kudde (Joh. 10:16). Hij wordt hun aller Herder. Met ‘het opperste’ van zijn nu met doornen gekroonde hoofd raakt Hij den hemel - aan den horizont - nu trekt Hij alle engelen naar zich toe. Hij wordt verhoogd aan 's Vaders rechterhand, en legt zijn hand op het kroondomein van ouds: heel den kosmos; dát kan men slechts besturen van den hoogsten troon af. Uitgestooten zal Hij allen tot zich trekken. | |
[pagina 349]
| |
Uitgestooten - weg van Mozes' centrum. Allen trekken - Hij is het centrum van zijn eigen rijk. Jesaja, Jesaja, ze binden de getuigenis over Hem toe, maar Hij verzegelt zijn onderwijzing onder zijn leerlingen. Hij trékt ze, róept ze - uit het niet. Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die van de slang gebeten is, en met den dood nu worstelt, zou kunnen opzien naar het kruis van Christus, en, niet in een dusgenaamd wondergeloof, maar doodeenvoudig in geloof, in dien verhoogden Christus eeuwig leven vinden moge. Toen de Joden tot Pilatus zeiden: wij mogen hem niet dooden, beslecht gij zijn zaak maar op het terrein van uw gevestigd wereld-rijk, toen was daarin het Pinksterfeest gered; en de zending van mijn kerk; en de zegepraal van het Rijk der hemelen; en de triumf van den Geest over het Beest; en de universeele beteekenis van den strijd der laatste getuigenGa naar voetnoot6), die profeteeren zullen in het geestelijke Sodom en Egypte; en ook de wederkomst ten oordeel. Want gelijk de bliksem niet besloten worden kan binnen eenigen cirkel van Mozes of een ander, maar schijnt van Oost tot West, en vervult den ganschen hemel, alzoo zal ook de toekomst van den Zoon des menschen zijn. Hij zelf heeft heden láten aanteekenen, met hoedanigen dood Hij sterven zoude. Zijn dood was geen besogne van een secte, zoomin de bliksem Gods in handen van een consortium ligt. Al wie den universeelen Menschenzoon excommuniceert, waaraan zou hij anders vervallen zijn dan aan - de secte? (vgl. Matth. 24:25-28) Maar ik geloof een heilige algemeene christelijke kerk. Waarom? Om vele dingen. Doch ook om dit: hij heeft geleden onder Pontius Pilatus. Ik hoop er aan te denken Zondagavond, in de kerk. Die is de katholieke, algemeene, christelijke kerk. De casus van haar Heer, en dus ook van haar zelf, is geen casus Judaicus, en ook geen casus Romanus, doch de casus catholicus, de casus oecumenicus. Want hij wás van alle eeuwigheid: de casus trinitaris. Wat menschen ten kwade dachten (Hem berooven van Mozes' garanties), dat heeft God ten goede gekeerd: Hem als geconstitueerden Middelaar constitueeren onder de trinitarische garanties. Garanties, die dáárboven uitgaan, zijn er niet.
∗ |
|