heeft alle burgers nog niet vergaderd.
Er is een factum: Op het ogenblik staan er op de lijst zo en zoveel; het is nog maar een voorlopig resultaat en het verandert nog telkens weer Wanneer is een coetus wettig?
De coetus is pas wettig en werkelijk coetus in het co-ire tot Doop, Avondmaal en kansel. Houd daarom steeds deze twee vragen uit elkaar en verbind ze niet: a. Deugen de mensen? b. Deugt de vergadering?
Wanneer een instituut de mogelijkheid openlaat, dat men appelleert op een bestaande ontwrichting op grond van de bepalingen, dan is het nog wettig. Dat is juist de betekenis van een crisis! God heeft beloofd: Er zullen altijd mensen zijn, die oproepen tot bekering, mensen, die niet buigen voor Baäl. Maar als ze gaan zeggen: Je moet eruit, zonder deugdelijke schrosingsgrond, dan is het mis. De Roomse Kerk vóór 1517 was ónze Kerk! Ja maar, zegt men, er was toch geen zuivere prediking? Maar juist de leerbinding en het als kerkelijk dogma aannemen van al die Roomse ketterijen gebeurde nà die tijd. Vóór die tijd was er nog beroep op den paus, nog appèl mogelijk!
De vraag is niet, of er in de Kerk fouten zijn, ook niet, of die vastgelegd zijn, maar wel: Als er op die fouten gewezen wordt, hoe reageert de Kerk dan? De Kerk is alléén Kerk, omdat ze leeft bij het Woord Gods: De schapen horen Mijn stem!
Als u zegt: Ons geloof, dat is toch hetzelfde als onze gehoorzaamheid?
Zijn dan de mensen in andere kerken nog wel gelovigen?
Dan vraag ik: Kent u wel eenvolmaakt gelovige? Ik niet! Die kent de Belijdenis en het Woord ook niet. Denk aan de tucht, die niet gaat over zonde, maar over hardnekkigheid in de zonde! We kunnen nooit zeggen van een zondaar: Hij is verdoemd. Als hij in de zonde blijft, dan kunnen we wel zeggen: Nu is het mis.
Overigens, als de Schrift spreekt over geloven, dan staat er vaak episteusan, aoristus inchoativus: zij kwamen tot geloof.
En pisteuein is vaak beschrijvingstaal voor: zich voegen bij de kring der gelovigen.
Thans komt de vraag aan de orde: Wat zegt artikel 28 over de eenheid der Kerk?
Er staat allereerst, dat wij die unitas moeten conservare. Die eenheid is er al, zonder ons toedoen. Men spreekt tegenwoordig vaak: Maakt toch d Kerk één, en denkt daarbij aan Joh. 17; maar wat hier in de Confessie staat, gelooft men dan vaak niet meer. Hier staat: Zoek de eenheid. Wie zich van de Kerk niets aantrekt, is Gode ongehoorzaam.
Men zegt wel: Je kunt de Kerk niet adresseren. Maar het artikel, waarin de adresseringsdaad als daad van gelovigen is geboekstaafd, gelooft men dan vandaag blijkbaar niet meer, en men komt aandragen met beweringen als: ‘woorden van drie eeuwen geleden’ en ‘interpretaties’.
Het bewaren en vasthouden is verbonden aan het feit; de Kerk is één! Men kan haar niet scheuren; haar eenheid ligt in Gods Raadsbesluit, in de Schepping naar Zijn Raad, in Christus' verdienste vast. Maakt zo de eenheid der Kerk, dat ge de eenheid van de Kerk retineert en bewaart!
Ik heb een eenheid, die God gemaakt heeft en die Hij nog makende is; en die eenheid behoor ik te bewaren en vast te houden, door me te houden aan wat God mij gaf in Zijn Woord en in de feiten. Iedereen, die niet Gods Kerk construeert naar Gods Woord, is kerkscheurder. Wat God gemaakt heeft, weet ik uit de Bijbel. Ook het feit, dat niemand zich aan de Kerk mag onttrekken, is een duidelijk bewijs, dat men onjuist ziet, als men zegt: Artikel 27 handelt over de onzichtbare Kerk, artikel 28 over de zichtbare. Als er staat: Ge moogt u aan die coetus niet onttrekken, dan