We moeten op dit punt ons goed herinneren de strijd met de Socinianen, die beweerden, dat in Christus' dood hier op aarde geen bediening, maar voorbereiding van Zijn Priesterschap was. Want, zo zeggen ze, Hij begon pas Priester te worden in den Hemel. Eerst in de Hemelvaart wordt Christus Priester, Priester door Zijn voorbidding nl. Zo wordt geredeneerd, omdat in den Hemel geen bloed meer wordt geofferd, en men de voorbidding als de enige priesterlijke arbeid wil zien; hier vindt men een ondermijning van de zgn. bloedtheologie.
Wie zo spreekt, moet zich ook uitspreken over de offers van Israël onder het Oude Testament.
Waren die offers schaduwen, praefiguraties van Christus' offer, ja of neen?
Wij zeggen: Zij tekenen reeds vooraf het offer van Golgotha. De Socinianen daarentegen zeggen: Wel neen, zo erg was het niet; alleen het offer op Grote Verzoendag was afschaduwing van Christus' Priesterwerk. Dat offer is beeld van Christus, Die den Hemel binnengaat, Die als de Hogepriester het Heilige der Heiligen ingaat. Dat is dus het enige, wat van Christus' Priesterschap getuigt; de rest wordt door de Socinianen ontkracht.
Christus werd volgens hen bij de Hemelvaart Priester, eerder niet.
Wij moeten tegenover deze leer ons eigen getuigenis, dat Hij juist op aarde Priester was, blijven belijden.
Daarom wordt wel gezegd: Christus was tegelijkertijd Priester, altaar en offer. Ook altaar, want een altaar is een ding, dat de offerande heiligt. Maar Christus was de Enige, Die de offerande, dat is Zichzelf, kòn heiligen. Hij heeft Zich als offer geheiligd. Wanneer de Roomsen beweren, dat in het mis-offer nog dagelijks Christus' offer nodig is en ook wordt gebracht, dan antwoorden we: Neen, het offer van Christus is onherhaalbaar, en daarom enig in betekenis. Hebr. 9 en 10 spreken dit duidelijk uit.
Het offer van Christus noemen we een hilasmos of hilastèrion (zoenoffer, zoenmiddel).
Het Nieuwe Testament kent de woorden hilasmos en katallagè. Katallagè (Rom. 5:11, 11:15, 2 Cor. 5:18,19 e.a.p.) is verzoening, waarbij het gaat om het begripsmatig effect van twee partijen, die twist hadden en verzoend werden, afgezien van de vraag op welke grond die verzoening plaats had. De grond voor de verzoening ligt dus niet in de term katallagè.
Hilasmos (Rom. 3:25; 1 Joh. 2:2, 4:10) is daarom een mooiere term, omdat die de grond aangeeft: verzoening door voldoening.
Zonder bloedstorting is er geen vergeving, zo ook: zonder hilasmos geen katallagè.
Vandaar, dat Christus genoemd wordt: katara (Gal. 3:13) en hamartia (2 Cor. 5:21). Dit betekent, dat Hij de vloek gedragen heeft voor ons. ‘Hij is vloek voor ons geworden’ en als zonde behandeld. ‘Hij is zonde voor ons gemaakt’ door de toerekening (imputatie) van onze zonde en vloek aan Hem.
De imputatie vraagt in principe niet naar een zedelijke toestand, maar forensisch (gerechtelijk, afgeleid van forum=rechtsplaats) naar het recht van hem, die bedoeld wordt.
Wanneer het gaat voor ons, in ons belang, zijn er in het Nieuwe Testament drie praeposities:
1. | huper hèmoon: voor ons= in ons voordeel. |
2. | di' hèmas: voor ons=terwille van ons: het lag eenmaal vast in Gods Raadsbesluit; het moest gebeuren. |
3. | anti {problem} hèmoon: voor ons= in onze plaats. |
Natuurlijk moeten we goed begrijpen, dat het Priesterwerk van Christus niet opgaat in het brengen van Zijn offer alleen.
De verzoening was Zijn last in heel Zijn bestaan, heel Zijn leven. Daarom