| barmhartigheidsbetoning en zondevergeving, dan wordt ook inderdaad voldaan aan Zijn gerechtigheid. |
Daarom is ook het gebed, dat wel eens gehoord wordt: - Here, doe ons niet naar recht, maar naar genade, onjuist. Als God doet naar genade, dan is dat recht. En als God doet naar recht, dan is dat ook om de genade!
Het feit is niet te loochenen: Er gebeurt geen enkele daad van misericordia zonder volkomen handhaving van de iustitia, want daaraan is door Christus voldoening geschonken. Daarom plaatst men wel boven dit artikel i.p.v. De modo redemptionis......,
Over de concursus, de samenloop van misericordia en iustitia. Men zegt wel, dat God Zijn eigenschappen is. We kunnen beter zeggen: God heeft geen eigenschappen, Hij heeft geen dingen, die een ander heeft. Het woord eigenschap geeft niet voldoende de werkelijkheid weer, zoals trouwens al ons spreken over God onzuiver is.
Daarom zijn Gods eigenschappen alle onmededeelbaar. De onderscheiding tussen mededeelbare en onmededeelbare eigenschappen Gods gaat niet op. Ook Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid zijn totaal anders dan onze rechtvaardigheid en barmhartigheid. De Gereformeerde Theologie ontkent, dat in God affecten zijn. Het woord affect komt van het verbum afficere (aliquem aliqua re: iemand met iets aandoen). Een affect is dus een ding of kracht, waarbij wij passief zijn, iets, dat van buiten komt. Dit is op God niet toepasselijk, want Hij wordt nooit door iets, dat buiten Hem is, aangedaan. Daarom kan de iustitia God nooit meeslepen; God kan Zijn ‘driften’ altijd baas!
Als we lezen: Toen berouwde het den Here, dan is dat geen verandering van de Voorzienigheid, maar een verandering van de effecten van de Voorzienigheid. God is geen man, dat Hem iets berouwen zou. Als Hij Saul eerst voorspoed geeft en die later afbreekt, dan is dat geen verandering bij Hem, maar de verdere uitwerking van Zijn Raadsbesluiten (Voorspoed is nog geen zegen!)
God past Zich hier in Zijn spreken aan bij den mens, zoals een moeder zich in haar spreken aanpast bij het taaltje van haar kleine kinderen. Wanneer God zo spreekt of doet spreken, dan is er sprake van een anthropopathische voorstelling.
Gods iustitia is een iustitia vindicativa, een wrekende gerechtigheid. Wij krijgen hier te maken met de theorie van de epieikia, de mildheid: God zou (o.a. volgens Aristoteles) een klein beetje door de vingers zien, dus een zekere mate van gratie verlenen. Dit is echter onjuist. Wil men spreken van barmhartigheid, men doe het, als men maar steeds bedenkt, dat God barmhartigheid betoont met behoud van de iustitia.
Eveneens onjuist is de leer van de acceptilatio, volgens welke God maar genoegen nam met wat Christus deed, hoewel het eigenlijk niet voldoende was. Christus heeft echter volkomen voldaan; er is niets aan de prijs te kort gekomen.
Hier komt ook ter sprake de kwestie van expromissio of fideiussio. Prof. Honig zegt, dat het Romeinse recht twee-erlei borgschap kende, nl.
1. expromissio, en 2. fideiussio.
1. betekent: de borg doet alles, en 2: de schuldenaar begint te betalen, en de borg vult aan, wat er te kort is.
De kwestie is dus: Doet Christus voor ons alles ofmaar een gedeelte?
Deze vraag is vooral gerezen in verband met de leer van Coccejus. Deze bracht deze kwestie naar voren, omdat hij verschil maakte tussen aphesis en parhesis. Aphesis is een complete vergeving, kwijtschelding, en parhesis houdt eigenlijk in een: Nou ja, laat maar lopen. Volgens Coccejus heeft God het niet zo gedaan, dat Hij nu eens deze, dan weer die aphesis of parhesis