Artikel 11.
DePersona et aeterna Deitate Spiritus Sancti.
Het uitgaan, ekporeuein, excedere, procedere van den Heiligen Geest is verbonden aan Vader én Zoon, Pater Filioque. De Oosterse Kerken ontkennen de toevoeging: Filioque. Doch als de Kerk de Geest van den Zoon scheidt, dan vervalt ze in mysticisme en dode orthodoxie. Door het vasthouden van Filioque komt de eenheid tot stand; zoals de Drie in hun werken aan elkaar verbonden zijn, zo zijn Ze het ookin de personen.
De Geest sluit zich in het heilswerk aan bij den Zoon, en Deze sluit zich aan bij den Vader. Vandaar de trinitarische indeling der Geloofsbelijdenis: God de Vader-schepping, de Zoon-verlossing, de Heilige Geest- heiligmaking. De verlossing is een feit, waaruit de verbondenheid van Vader en Zoon blijkt. De Zoon brengt de schepping weer bij den Vader. Wie gelijk de Oosterse Kerk den Zoon van den Vader scheidt, handėlt ketters, maar hij handelt desgelijks als hij den Geest scheidt van den Zoon; hij neemt dan immers de toepassing van het heilswerk door den Geest weg. We mogen het werk van den Heiligen Geest niet alleen laten opgaan in de individuele openbaring, maar we moeten heel sterk de historische openbaring ook in rekening brengen.
De Heilige Geest is God zelf. Dit wordt op de navolgende wijze wel eens bewezen:
1. | De Geest heeft Goddelijke namen; cf. 2 Sam. 23:2 en 3, waar de Geest des Heren wordt gelijkgesteld met den God Israëls; Hand. 5: Het liegen tegen den Heiligen Geest is liegen tegen God. |
2. | De Geest heeft Goddelijke werken: heiligmaking, cf. Joh. 3: 5 en 8, Ef. 4:30 en schepping, cf. Ps. 33:6 enz. |
3. | De Geest heeft Goddelijke attributen: aeternitas, omnipraesentia, omnipotentia, omniscientia; cf. 1 Cor. 12:8, 9, 10; l Cor. 2:10. |
4. | De Geest ontvangt Goddelijke eer: Men moet den Geest aanroepen. |
Ook de Geest is met den Vader homoousios en homodoxos. Deze termen zijn dus niet alleen gebezigd in de Christologische strijd.
De zgn. pneumatomachen ontkennen, dat de Heilige Geest een persoon is van gelijke hoogté en waardij als de Vader en de Zoon. Zij zien de Geest als een virtus, een kracht Gods, niet als een persona subsistens, suppositus, intellegens, sed mera efficacia et virtus, non discernenda a Patre. Dit is geleerd door Macedonius, de Socinianen e.a.
We merken tegenover deze lering alleen nog het volgende op:
1. | De Geest wordt genoemd alius, niet aliud. |
2. | Van den Geest wordt gezegd, dat Hij gezonden is als alius. |