Artikel 9.
De Sacra Trinitate.
In dit artikel wordt de Triniteit bewezen uit de Schrift. Er is geen sprake van, dat er in de schepping sporen van de Triniteit zijn overgebleven, Het woord vestigia vertaalt men ook vaak door reliquiae, doch dit is onzin, want wanneer ik zeg: ik vond in de sneeuw sporen van mijn hond, dan is dit iets heel anders, dan wanneer ik zeg: ‘Ik vond resten van mijn hond!’.
De sporen der Triniteit kunnen er alleen zijn voor wie eerst gelooft in de Bijbel. De vestigia komen na het geloof, zoals ook alleen een goede vogelkenner verstand heeft van vogelsporen. Men is wel van mening, dat in de bouw van het menselijk lichaam e.d. sporen van de Triniteit aan te wijzen zijn.
Doch al dergelijke speculaties wijzen wij met klem af.
Velen beweren, dat 1 Joh. 5:7 is ingevoegd en niet in de autografa stond. Maar zelfs schrapt men 1 Joh. 5 vers 7, dan blijven er nog bewijzen te over, bv. de doop van Chistus, de doopsformule, de zegenbede enz. enz. Zie ook Luc. 3:21, 22, Mat th. 28:19, Gen. 1:26 en Gen. 1:1; cf. art. 9. Wat betreft de tekst; ‘Laat Ons mensen maken’, merken wij nog op, dat het Oosten geen pluralis majestatis kende. We vinden met praedicaat in singularis bv. in Gen. 1:1:
Men trekt wel deze parallel met de Vader, Zoon en Heilige Geest: zon, licht en warmte. Doch dit is geen parallel.
Marcion verwierp het Oude Testament en het grootste gedeelte van het Nieuwe, daar hij van mening was, dat de God van het Oude Tëstament niet de ware God kon zijn; voorts leerde hij, dat tussen Christus, den waren Messias, en den Messias, gelijk de profeten dien verwachtten, een groot verschil was.
Mani verkondigde een sterk dualistische leer, berustend op de in al het geschapene doorgevoerde tegenstelling van licht en duister. Christus, die geheel docetisch wordt opgevat, is volgens hem de Bevrijder des lichts.
Praxeas en Sabellius leerden, dat de Zoon niet anders is dan een nieuwe verschijningsvorm van den Vader, zodat dus de Vader zelf geleden heeft (Patripassianen).
Samosatenus trachtte de eenheid Gods te handhaven in dien zin, dat hij Zoon en Geest niet voor personen, maar voor eigenschappen hield en aan Jezus de Godheid ontzegde; Jezus was een mens, in bijzondere mate door den Goddelijken Logos toegerust en met Gods Geest gezelfd. Arius: cf. art. 10.