Artikel 3.
De Sacra Scriptura.
Bij de behandeling van art. 3 is de vraag op zijn plaats: Hoe komt Gods Woord tot ons? Karl Barth zegt, dat het Woord niet tot ons komen kan, behalve dan, dat het als terloops het menselijk vlak kan doorkruisen; van een historisch blijven van het Woord bij de mensen is geen sprake. Volgens hem is de Bijbel slechts èèn figuur van het Woord van God. Want het Woord krijgt gestalte in Jezus Christus, in de prediking en in de Bijbel. Hier treedt op de bekende barthiaanse paradox Gestalt-Gehalt.
Wij leren, dat de Heilige Schrift tot stand gekomen is door de inspiratie van de Bijbelschrijvers; cf. 2 Petrus 1:21: pheromenoi. Nu kon die inspiratie het einde der dingen niet zijn, dus komt ná de inspiratie het op schrift stellen. Men voelt, dat dan nog het vinden van de canon moet plaats hebben. We krijgen dus deze volgorde:
1. God geeft Zijn Woord aan mensen (inspiratie); 2. Hij laat dat Woord opschrijven door die mensen ten behoeve van andere mensen; 3. God laat de mensen de canon vinden.
Opmerkelijk is in dit art. de singularis cura. Die zorg Gods beoogt dus één doel, dat Hij nastreeft ook in het laten noteren van het Woord. Hier treedt op het verschijnsel der Theopneustie, dat wel te onderscheiden is van photismos of illuminatie, d.i. de verlichting, die God nù nog aan mensen geeft, waardoor ze Hem leren kennen.
De photismos gaat nooit buiten Gods Woord om, maar grijpt er altijd op terug. De illuminatie maakt ons nooit onfeilbaar, maar de inspiratie heeft de Bijbclschrijvers behoed voor het maken van fouten. Het zijn de Ethischen en de barthianen, die de grenzen tussen inspiratie en illuminatie uitwissen. De Heilige Schrift is geleidelijk ontstaan; cf. Hebr. 1:1. Deze tekst leert ons, dat er is een spreken Gods agraphoos. Tenslotte komt het tot Theopneustie, waarbij ook gezorgd wordt voor het graphein. Het is belangrijk, dat we goed in het oog houden het verschil, dat er is tussen een visioen en het opschrijven van een visioen. Er ligt een onmetelijke afstand tussen het pathos, b.v. schrikgevoel, dat iemand op een bepaald ogenblik kan hebben, en het later navertellen ervan. Let nu op wat Barth zegt: We moeten respect hebben voor de Bijbel, want wij moeten in dezelfde spanning lezen als waarin de Bijbelschrijvers geschreven (!) hebben; we moeten dus formeel, niet materieel, biblicisten zijn. Doch Barth verwart hier de spanning van de inspiratie en het opschrijven ervan. Als we dromen opschrijven, dan kan de ene buitenstaander wel tot den andere zeggen: Volg dien man na in de spanning van die droom, maar het pathos is weg bij het schrijven over het pathos. Dus ook bij het opschrijven van het geïnspireerde was bijzondere leiding nodig.
Voordat de Bijbel er was, sprak God met de mensen door dromen, visioenen etc. Na de voltooiing van de Bijbel zijn dergelijke dromen, visioenen etc. niet meer voorgekomen. De Bijbel heeft de plaats ingenomen van andere openbaringsmiddelen.
Het inspireren geschiedde niet machinaal, want het was een handeling, die