Bovenschriftuurlijke binding - een nieuw gevaar
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 79]
| |
speciaal tot hém gericht was, althans op hem sloeg, dan antwoorden wij : dus die bedreiging was voorwaardelijk? Waarom de belofte dan ook niet? Neen, zal men zeggen, ze is onvoorwaardelijk, alleen maar: er werd niets gezegd aangaande het al of niet op dezen persoon slaan van bedreiging en belofte. Want God vervult onvoorwaardelijk al wat Hij zegt (dus ook, wat Hijbedreigt). Wij krijgen dan bij den doop een onvoorwaardelijke belofte en een onvoorwaardelijke dreiging. Als er tien, twintig, dertig kinderen tegelijk gedoopt worden, kunt ge nog heimelijk denken, dat misschien onder die 10, 20, 30 de Heere verschil gemaakt heeft. Maar als er nu eens telkens één kindje gedoopt wordt? Dan zegt ge : je weet toch maar nooit, of er vandaag onvoorwaardelijk beloofd is (zonder naam te noemen), dan wel onvoorwaardelijk gedreigd is (zonder naam te noemen). Wat wéét men nu op dit standpunt nog met zekerheid te zeggen, aangaande het gebeuren, niet maar het onderstelde (men is in Amerika ook tegen het onderstellen, men onderstelt dus noch het eene, noch het andere), doch het werkelijk vaststaande, en vaststelbare gebeuren bij den doop? Ik weet het wèl, hier in Nederland. Ik beweer: aan datzelfde kind is tegelijk beloofd en gedreigd; maar het wéét: ik mag en ik moet die belofte aannemen, ik sta niet op een afstand als een ver buiten de deur gehoudene. Die zijn er ook, zeggen de Leerregels. Maar ik weet niet, hoe men ooit hier uit komt, als men het standpunt van de Korte Verklaring als exclusief stelt, en tegenspraak verbiedt. |
|