Bovenschriftuurlijke binding - een nieuw gevaar
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 74]
| |
Er staat immers een woordje in den verleden week besproken volzin, dat aan het doopsformulier herinnert, het formulier, waarbij inderdaad de Heere van den kansel afkomt, en wat zegt ‘áán’ en ‘tòt’ dat Marietje of dien kleinen Cornelis. Ik doel op het woordje ‘WILLEN’. Er stond in het amerikaansche stuk: ‘dat de belofte-des-evangelies een eed Gods is, dat Hij onfeilbaar al de uitverkorenen WIL leiden tot zaligheid en eeuwige heerlijkheid door het geloof.’ Dat woordje ‘willen’ is uit het doopsformulier. De Amerikaansche auteurs dezer Korte Verklaring hebben dat goed onthouden, want hun fel bestreden Heyns heeft over dat ‘willen’ erg veel gezegd, dat - wij herhalen het - ons niet altijd juist scheen, en, naar ik vrees, bij de uitlegging van den masjaal (gelijkenis raadselspreuk) over ‘den wijngaard’ (Jes. 5) wel eens misverstand heeft moeten opleveren, wegens het uit het oog verliezen van het voor een exegeet nimmer te verwaarloozen verschil tusschen een masjaal en een dogmatische uitspraak. We behoeven niet te zeggen, wat die parabel is. De Canisiusvertaling geeft ze aldus weer: Mijn vriend had een wijngaard op een vruchtbare [helling:
Hij spitte hem om, en raapte er de steenen uit weg;
Hij beplantte hem met edelwingerd,
Bouwde er een wachttoren in, en kapte perskuipen uit.
Nu verwachtte hij, dat hij druiven zou dragen:
Maar hij bracht enkel bocht!
Burgers van Jerusalem, en mannen van Juda:
Richt nu tusschen mij en mijn wijngaard!
Wat was er meer voor mijn wijngaard te doen,
Wat ik misschien heb verzuimd?
Waarom bracht hij dan enkel bocht,
Toen ik verwachtte, dat hij druiven zou dragen?
Welnu, de wijngaard van Jahwe der heirscharen
Is Israëls huis:
De mannen van Juda
Zijn bevoorrechte planten.
Hij hoopte op recht: en zie, het was onrecht;
Betrachten van recht: het was verkrachten van recht.
Over deze gelijkenis is ook in Amerika vaak discussie gevoerd. Bij Heyns keert ze onophoudelijk te- | |
[pagina 75]
| |
rug, ook wel in geschriften en andere nagelaten papieren, die in Nederland niet bekend zijn, maar die ik inzag in Amerika, en niet altijd juist kon vinden. Maar welk verstandig mensch zegt daarom: nu moet je als Heyns wat zegt, altijd den anderen kant uit? Pas op voor theologie-van-den-weeromstuit. De discussie is vaak verward geweest. De één zei: zie je wel, God ‘wilde’ toch, maar die wijngaard wou niet. De ander: God wilde eigenlijk niet, want àls het met ons verkeerd gaat, dan is dat allemaal in zijn raad bepááld, en als Hij wat wil, wèrkelijk wil, nu, dan kómt het toch ook? Ik geloof, dat beide standpunten mis waren: de één vergat, dat het een gelijkenis was, en de ànder vergat het ook. De één behandelde de parabel als een pagina uit een dogmatisch dictaat, de ánder ook. Maar de discussie heeft toch dit goede opgeleverd: als men de gelijkenis neemt voor wat ze is, dan volgt er toch uit, dat de profeet tot de kerk zegt: u waren beloften gedaan, en er was aan u gearbeid door de permanente bediening van het verbondswoord Gods, en de profetische herderszorg, maar ge hebt niet geloofd; en nu dóet God aan u hetgeen van den aanvang ook gezegd is: wie Hem verwerpt, die wordt verworpen. Bondsbreuk wordt door bondswraak gevolgd. Daarom staat er ook in het doopsformulier: wij krijgen een belofte, maar die gaat met een eisch gepaard (twee deelen in elk verbond), en dus: de belofte komt niet tot onbekende uitverkorenen, maar tot met naam en toenaam bekende geroepenen, die in den bondskring opgenomen zijn. |
|