Bovenschriftuurlijke binding - een nieuw gevaar
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 65]
| |
(I, 10), hebben toch erkend, dat God in vrijheid bepáálde, dat er ordinaarlijk, d.w.z. bij opgroeiende menschen, geen zaligheid zal komen zonder voorafgaand geloof, een vrucht van zijn verkiezing (I, 12). Die vruchten zijn AANGEWEZEN (‘gedesigneerd’) in het geopenbaarde Woord (I, 12). Daarin KOMT de belofte met bevel. Niet daarvóór, zoodat het bevel achteraan komt sukkelen. Niet daarná, zoodat de belofte achteraan komt hinken. Doch daarMEE, zoodat die beide als een eenheid op me af komen marcheeren, recht op den man af. Alleen in de eenheid van die twee, onafscheidelijk verbonden, heb ik mijn God ontmoet, en geen abstraheerenden ‘theoloog’. Zóó dat ik dat weten kan. Want Hij ZEI me: zóó kom Ik sprekend op u af; belofte MET bevel, bevel MET belofte (II, 5). Binnen den kring dus van Gods SPREKEN is het beloofde GOED gebonden aan de voorwaarde van aanvaarding van het goed. Is dat Remonstrantsch? Nonsens. Want óók die aanvaarding is weer gegéven; ook zij is inhoud der belófte. Is het remonstrantsch, te zeggen: ik krijg een horloge, op voorwaarde, dat ik geen stelletje losse raadjes en schroefjes en veertjes in handen krijg? Voorwaarde voor een ding is, dat het niet in deelen of fragmenten gescheiden is. Voorwaarde voor den avond is, dat het morgen zal zijn geweest. Voorwaarde voor de zaligheid is de zaligheid van mijn geloof. Voorwaarde voor A is A. Voorwaarde voor álles al wat in dat alles opgesloten ligt. Dus: géén verdienende conditie (I, 9). En géén een uit een aanwezige mogelijkhedenreeks, waaraan God gebonden zou wezen, door Hem dan maar gekozen conditie (I, 10). En géén gepraerequireerde, God bindende conditie (I, V.d.D., 4) (idem 5) (I, 9). En géén veranderde conditie (I, V.d.D., 7). En géén contingente conditie (I, V.d.D., 7). Maar wèl: een gedesigneerde conditie (I, 12; II, 5), waaraan ik mij te houden heb, zooals Christus in de woestijn, zooals die man die vader worden wil naar de nu eenmaal door God vrij daartoe gestelde ordinantie. | |
[pagina 66]
| |
Zooals de bijbel zegt: die Mij eeren, zal Ik eeren. Het is een klein kunstje, te zeggen: dat is remonstrantsch. Het is nóg kleiner kunstje te zeggen: Heynsiaansch. Maar het is doodgewoon bijbelsch, al weet ik, dat iedere remonstrantsche dominee over dien tekst met genoegen zal willen preeken. HET KOMT DAN JUIST OP DE NADERE ONDERSCHEIDING AAN. Pas op, zou ik allen en mijzelf willen raden, dat ge u niet vastbijt in eenige ‘theologie’. Er is geen vrijgemaakte theologie, er is ook geen protestantsch-gereformeerde theologie, al spreekt een classis daarvan, ik begrijp niet, met welke vrijmoedigheid. Vraag mij: of wat ik zeg, met de belijdenis strijdt. Vraag me niet, of wat ik zeg, er met zooveel woorden in staat. Ik neem aan te bewijzen, dat heel wat in The Standard Bearer, precies zooals in mijn eigen boeken, te lezen valt, dat niét staat in de belijdenis. Maar dat toch goed gereformeerd is. En dus in den grond, zakelijk, er wel degelijk in staat. Gelijk die gereformeerde voorwaardenleer zakelijk er heusch in staat. |
|