Bovenschriftuurlijke binding - een nieuw gevaar
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend§ 42. Voorwaarden en canones.Vandaar dan ook, dat eenerzijds de Dordtsche Leerregels, I, 9, veroordeelen elke opvatting, dat de verkiezing zou geschied zijn UIT vooraf gezien geloof, of geloofsgehoorzaamheid, of een andere hoedanigheid, die een vooruitgeziene (!) OORZAAK OF CONDITIE zou zijn, vooráf gevorderd in den nog te verkiezen mensch (eligendo, gerundivum). Terwijl anderzijds daarnaast, I, 10, beleden wordt, dat de causaGa naar voetnoot8) (binnen Gods eigen diepten) der verkiezing (dat besluit) Zijn welbehagen is; en dat zij niet daarin bestaat, dat God uit alle ‘mogelijke’ condities (nominalistisch!) bepaalde kwaliteiten of handelingen van den mensch heeft VERKOREN (uitgezocht) tot een CONDITIE van de zaligheid. Dáár gaat het over Gods besluit; en dat besluit is VRIJ, volkomen vrij. Hij kiest, en verwerpt, zonder aan iets gebonden te zijn. Hij verkiest onvoorwaardelijk, en HIJ VERWERPT OOK onvoorwaardelijk. Misschien wordt in de hitte van den m.i. vrij machteloos door sommigen gevoerden strijd dit laatste voorbij gezien. Maar dezelfde belijdenis zegt óók, dat de belófte (!) komt MET (cum) het BEVEL van geloof en bekeering. Van de verkiezing, die verborgen is, en ónvoorwaardelijk, volkomen vrij, stappen we hier óver op het SPREKEN en AANSPREKEN Gods; | |
[pagina 64]
| |
daarin gaat Hij óns nu teekenen, waartóe HIJ ons verkoren heeft, en welke de WEG is, waarlángs de verkorene komt tot, en verzekerd wordt ván: de zaligheid. Het is Gods VRIJHEID, dat Hij de B niet geeft zonder de A, en de C niet zonder de B, en de D niet zonder de C. Maar NU Hij eenmaal die volgorde stélde tusschen A, B, C, D, enz., nu zijn WIJ daaraan gebonden, met eerbiedige erkenning overigens, dat Hij nóg vrij blijft, b.v. ten aanzien van de kleine kinderen, die Hij wegneemt naar zijn raad, eer ze een A van een B en een B van een C en een C van een D kunnen onderscheiden. Het is b.v. ZIJN vrije wil geweest, dat een man die trouwen wil, niet maar mág, doch MOET zeggen: ik word geen vader van een kind, tenzij er een vrouw is, die moeder ervan worden wil; want die VOORWAARDE stelde God mij, en Hij belóófde Adam vermenigvuldiging van zijn geslacht onder deze VOORWAARDE. Bindt die man nu God in zijn vrijheid? Geen sprake van; als hij gereformeerd is, weet hij, dat God machtig is, uit Maria een zoon te roepen, die geen ‘vader’ heeft, en uit steenen kinderen te verwekken; of Hij nu ‘stof’ neemt van den prillen paradijsgrond, dan wel ‘steenen’ van bij den Jordaan, - Hij IS vrij. Ik mag niet zeggen, dat Hij in zijn KEUS, en in ZIJN keus, aan eenige conditie gebonden is in het produceeren van menschen. Christus wist in de woestijn óók wel, dat God uit steenen kinderen kon verwekken, èn uit steenen brood. De duivel zegt dan ook tot Hem: doe het toch, dat is toch goeie, orthodoxe theologie, dat God VRIJ is, onvoorwaardelijk kan doen wat Hij wil? Maar Christus zei tot Satan: zeker, HIJ is vrij, maar IK NIET! Hij heeft Mij als knechtelijken mensch gezegd: de mensch zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle parool, d.w.z. alle telkens en telkens weer als ‘bijkomende’, en voor menschen GESTELDE voorwaarde van een den zegen, en de voedingskracht bevelend machtsbevel van God. En zóó staat het óók hier. |
|