Bovenschriftuurlijke binding - een nieuw gevaar
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend§ 40. Een voorbeeld.Neem b.v. ons zelf. We hebben enkele weken geleden (nr. 6, 11 Nov. 1950) er eenig bezwaar tegen ingebracht, dat men, anno 1950, in een nieuwe, en dan extra bindende formule, zou uitspreken, dat de verkiezing de eenige OORZAAK of bron van al ons heil zou worden genoemd; zoo genoemd, nog eens, in een, tegenóver vermeende, of werkelijke dwalingen van tijdgenooten, opnieuw vastgestelde formule, die de pretentie voeren zou, door schèrpere formuleering nieuwe of herleefde dwalingen af te snijden. Men zou kunnen vragen: maar is dat bezwaar niet denkbeeldig? Staat niet ook in de Dordtsche Leerregels, I, 9, dat de verkiezing is de FONTEIN van alle zaligmakend goed? En dat vandaar (unde) [dat kan dus zijn a) die ‘bron’, of b) dat zaligmakend goed, of c) het feit, dát de verkiezing fontein van dat zaligmakend goed is] geloof, en heiligheid, en eeuwig leven als VRUCHTEN vloeien? Zeker, het staat er ook; en ik heb daarom dadelijk | |
[pagina 61]
| |
gezegd, dat wie de uitdrukking-van-zooeven gebruikt, door ons niet zal worden lastig gevallen om dat gebruik zelf. Evenmin als Calvijn, die de verkiezing fundament èn eerste oorzaak noemt, C.R. 51, 147, hoewel hij natuurlijk weet, en elders zegt, dat een fundament, scherp gezien, wat anders is dan een oorzaak : ook Calvijn kan de Sorbonne wel aan. Maar, als men gaat BINDEN, en VERSCHERPEN, en op een verschèrpte uitdrukking de menschen vastleggen in een nieuwe binding, dán zeggen we: pardon, er staat ‘fontein’. En ‘fontein’, of ‘bron’ (fons) beteekent, áls men nu eenmaal op schèrpere onderscheiding uit is, heel vaak welbewust iets anders dan ‘oorzaak’. Sla maar eens Gomarus (om uit de tientallen er één, en dan niet den zwaksten broeder, te nemen) op, in het register op zijn werken, inzake het begrip ‘causa’ (‘oorzaak’). Ge zult zien, dat hij, als het op de nadere onderscheiding aankomt, van ‘causa’ eenige zeer onderscheiden beteekenissen opgeeft. Beteekenissen, die soms heelemaal niets meer te maken hebben met het begrip ‘oorzaak’, zoo, als b.v. in de leer van de causaliteit, het wordt aangewendGa naar voetnoot6). Dat beteekent dus: ik heb niets tegen het woord ‘fontein’, en zèlfs niet tegen het overigens niet in de belijdenis van Dordt op deze plaats aangetroffen woord ‘oorzaak’, zoo lang men mij laat zeggen, wat ik, nauwkeuriger gesprokenGa naar voetnoot7) eronder verstaan wil hebben; dan zal dááruit moeten blijken, of ik met den INHOUD der belijdenis overeenstem. | |
[pagina 62]
| |
Maar men moet mij niet in een nadere uitspraak met scherpere binding op het wóórd, den tèrm, ‘oorzaak’ vástleggen; want dan kán het zijn, dat hij die het gebruikt, het verkeerd opvat, en dan strijdt met den INHOUD der belijdenis; èn, dat wie het afwijst, juist daarmee den inhoud der confessie scherper veilig stelt tegen misvatting van later tijd. Dit is maar een voorbeeld, dat ik expres even noem, omdat een belangstellend en gewaardeerd broeder me erover aansprak. Als Calvijn van God als ‘fons’ spreekt, zet ik, zoolang hij losweg spreekt, mijn naam eronder. Als Plotinus het doet, zeg ik, mèt Calvijn: dank u wel, dát teeken ik nooit. Zoo kan het ook hier zijn. Het is niet goed, elkaar op een WOORD te vatten, in nádere formulierenbinding. Het is alleen goed, te vragen, of een woord, dat een tijdgenoot gebruikt, goed uitgelegd, zich laat verbinden met de oude belijdenis als formulier-van - eenigheid. Want anders jagen we de kerk, die God vergadert, met theologen stokken uit elkaar. Dat is gauwer gedaan, dan men zelf wil. Zie maar de misère van Kalamazoo 1924, en van Utrecht 1944. |
|