geen spoor van een gereformeerde kerk te vinden was. Ik heb toen vaak gedacht: wát een taak, om hiér de kerk van Christus te vertegenwoordigen. Ik zie in de kerk heel wat mannen en vrouwen, die geen haar wijzer zijn dan ik, toen ik belijdenis deed. Ik zie het als een voorrecht, hen te mógen vergaderen, en hen te bezwéren: om Gods wil, maak het aantal kerkjes niet grooter dan het is. En als ik hen dan zie komen, den één gejaagd door socialistenwind, den ander door communistenvrees, den derde door den honger in zijn gezin, en ze zouden mij vragen: mág ik in Uw kerk, die ik erken, den Heere loven, dan zou ik niet vragen: onderwerp je aan een examen, waaruit blijken kan, dat al wat je aan theologische termen gebruikt, in de confessie óók al zóó in terminologisch geijkte formule is uitgedrukt, m.a.w., dat je goed nápraten kunt, en een lesje van buiten hebt geleerd. Ik zou óók niet zeggen: kom maar binnen, goeie man, en laat de confessie maar waaien.
Ik zou hun vragen: wat jij daar leert, strijdt dat ook met de confessie?
In dát geval, en alleen in dat geval, moeten we eens praten, want de confessie is geen stukje doctrine-in-extract, doch een uitdrukking van wat een christen noodig is te gelooven.
En als collega Hoeksema het daarmee eens is, en ik geloof dat eigenlijk wel van hem, want ook hij is door smartelijke wegen heen geleid, dan zou ik me strikt beperken tot déze vraag: strijdt jouw gevoelen tégen de confessie? Zoo ja, dan moet ik, als dat strijden bewezen is, met herleiding van de grondvragen tot de confessioneele inhouden, met jou eens ernstig práten: we zijn geen open veld, maar kerk van Christus.
Maar ik zou hem niet vragen: staat jouw gevoelen al met zooveel l-e-t-t-e-r-s in de confessie? Want ik zou probeeren te bedenken, dat de confessie ouder is dan mijn tijdgenooten. En dat zij alleen maar noteert, wat als formulier van eenigheid wil gelden.
Welnu, als nu collega Hoeksema wil vragen: die voorwaardenleer, strijdt die met de confessie?, dan komen we verder. Dán wil ik hem zeggen:
ik neem aan te bewijzen, dat de ééne voorwaardeleer met de confessie strijdt. En dat de andere er volmaakt mee strookt.