§ 23. ‘Genadig aanbod’?
Als ik de dingen goed begrijp, is dit zijn bezwaar: zeg niet, of suggereer niet, dat er voor 'n verworpene ook maar één genade is. Ook de ontvangst der belofte van het genadeverbond is voor hen geen genade. Ook de preek niet.
Bij de overweging van een en ander, bedenke men wel, dat coll. H. hier niet uitdrukkelijk strijdt tegen den term: genadige gezindheid, ook tegen den individu, die verworpen is. De term gezindheid is in Kalamazoo gebruikt, en toen door H. (ik geloof: terecht) afgewezen. Maar het bezwaar loopt ook buiten dien term om. Men mag z.i. niet zeggen: ‘de verworpenen hebben in de kerk met de verkorenen gemeen, dat hun het ‘aanbod’ of ‘de belofte’ gedaan wordt; de komst van dit ‘aanbod’, van die ‘belofte’ is een genade - dus: ze hebben BINNEN DE KERK een zekere commune gratie.
Daaruit vloeit dan voort, dat het ‘aanbod’ der genade, ‘de belofte’, niet een aan de kerk toekomende genade is.
Al zou men ze willen noemen: historische bedeeling van het genadeverbond, - die historische bedeeling van dat genadeverbond is zelf geen genade. Althans niet voor allen. Of ze dat is, voor de betrokken individuen, zal moeten blijken - straks, als we zullen zien welke de uitkomst is.
Blijkbaar is de afkeer tegen het ‘(al)gemeen maken’ van het woord ‘genade’ zoo groot, dat men hier ook ‘gemeene-gratie-gevaren’ ducht van den komst van iedereen, die, in welken zin ook, stelling 1 en 2 zou uitspreken.