§ 22. ‘Gelden’.
Nu moeten we ook hier weer elkaar waarschuwen tegen ondoordachte formuleeringen. Het gevaar daarvoor is in dit verband niet denkbeeldig.
Coll. Hoeksema's bezwaar blijkt te gaan tegen volgende stellingen:
1) | de belofte geldt voor alle kinderen (geboren onder de ‘historische’ ‘bedeeling’ van het genadeverbond; een terminologie, die ik thans onbesproken laat, maar zelf of onduidelijk of onjuist acht) ; |
2) | de belofte des Evangelies is een genadig aanbod van zaligheid van Godswege voor allen, die uitwendig het Evangelie hooren (zeg dus maar : voor allen, die het hooren zonder het ooit aan te nemen, de verworpenen dus). |
Wie stelling 1) en 2) toch zou aanvaarden dien noemt coll. Hoeksema een importeur (althans als men niet oppast) van gemeene-gratie-theorieën. Hij doet dat ook afgezien van de kwestie Heyns. Waarom wij dan ook met ons duidelijk neen tegen de geincrimineerde woorden van Heyns nog niet klaar zijn.
Nu geloof ik, dat dit niet juist is. Het woord ‘gelden’ (stelling 1) heb ik al afgewezen, als volkomen onduidelijk. In de ééne beteekenis aanvaard ik het, in de andere verfoei ik het (zie boven). Eén van beide dus: coll. H. heeft niet gerekend met dat verschil in beteekenis van het woord ‘gelden’ - óf hij heeft er wèl mee gerekend. Dan is zijn meening: in