| |
§ 21. Wat ‘zit’ er eigenlijk?
Hierboven hebben we dus duidelijk afgewezen de constructie-Heyns, waarvan we wisten, dat ze - terecht - aan de voorgangers der Prot. Ref. Kerken ergernis gegeven had. En ik merkte op, dat bij mijn weten, niemand onder de onzen anders dacht of schreef dan ik zelf reeds jaren geleden deed.
Ik zit dus nog met de vraag: wat ‘zit’ er eigenlijk?
Om zooveel mogelijk op het spoor te komen, wil ik een gedeelte geven van 't antwoord, dat coll. Hoeksema eenigen tijd geleden in The Standard Bearer gaf aan ds Blankespoor, een der predikanten uit de Prot. Ref. Kerken. In The St. B. zorgde coll. Hoeksema voor een vertaling.
Ds Blankespoor had coll. Hoeksema een vraag gesteld, die aldus begon:
‘Er is mij vermeld, dat het Zendings-Comité de synode verzocht een formule op te stellen aangaande onze beginselen ten nutte van hen (vooral in Canada) die kerk-organisatie aanvragen. Op grond hiervan stelde de synode deze Verklaring op.
| |
| |
Coll. Hoeksema geeft daarop o.a. volgend antwoord (‘zendingswerk’ is bedoeld als arbeid onder andersdenkenden):
We waren gewoon dit soort zendingswerk hoofdzakelijk te verrichten in de Christelijke Gereformeerde Kerken. En dit werk concentreerde zich hoofdzakelijk rondom de kwestie der algemeene genade, zooals zij aangenomen was door de Christelijke Gereformeerde Kerk in 1924, en hare belichaming vond in de welbekende Drie Punten. Met dit werk ben ik persoonlijk door en door op de hoogte, daar ik gewoon was om op reis te gaan voor weken aaneen, en de dwalingen der Drie Punten uiteen te zetten, en dan vooral onder het Christelijke Gereformeerde volk in de staten Illinois, Wisconsin, Iowa, en zelfs in California. Het was nooit ons doel om eenvoudig onze kerken te vermeerderen en gemeenten te organiseeren. Het volk werd altijd eerst bekend gemaakt met ons standpunt en met onze Protestantsche Gereformeerde Waarheid in onderscheiding van de dwalingen der Drie Punten. En het was eerst nadat zij overtuigd waren van deze dwalingen en als een resultaat van dezen arbeid een groep volks vergaderd werd die gewillig waren om onze Protestantsche Gereformeerde beginselen te onderschrijven, dat zij georganiseerd werden tot een gemeente.
Onlangs echter, kwam het Zendings-Comité in aanraking met wat werkelijk hetzelfde probleem was, maar vanuit een verschillend gezichtspunt. Zij en onze zendelingen kwamen in contact met menschen, die schijnbaar gewillig waren om onze verwerping der algemeene genade te onderschrijven, en de Drie Punten te verwerpen, maar die volhouden, dat de belofte geldt voor alle kinderen die geboren worden onder de historische bedeeling van het verbond. Met andere woorden, zij wenschten de algemeene genade te handhaven binnen de historische lijn des verbonds. Deze menschen hadden hun oorsprong in de Gereformeerde Kerken van Nederland. Historisch, zoowel als leerstellig, verschilden zij van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Amerika, maar zij verschilden ook van de Protestantsche Gereformeerde Kerken. In Nederland werd er bij hen op aangedrongen zich te voegen bij de Protestantsche Gereformeerde Kerken en niet bij de Christelijke Gereformeerde Kerk. Geen wonder daarom, dat zij onder den indruk verkeerden, dat zij zoo maar, zonder verdere onderrichting, georganiseerd konden worden als Protestantsche Gereformeerde Kerken. Maar terzelfder tijd wenschten zij vast te houden aan hun eigen bijzondere opvatting van het verbond. Zij zonden zelfs een aanvraag tot het Zendings-Comité om op hun eigen basis georganiseerd te worden. Dat was de moeilijkheid waarmede het Zendings-Comité te worstelen had.
| |
| |
En daarom had het Zendings-Comité behoefte aan een definitieve formule als basis tot de organisatie van kerken, een formule die ook kon dienen als basis voor onze zendelingen in den arbeid onder deze menschen, en welke zij zelf konden bestudeeren, opdat zij niet alleen op de hoogte zouden komen ten overstaan van onze beschouwing, maar ook zouden mogen weten wat zij deden wanneer zij aanklopten bij het Zendings-Comité om georganiseerd te worden in Protestantsche Gereformeerde Kerken.
Hierna volgt een betoog, dat de verklaring-in-kwestie nog niet definitief is aangenomen. Dat weten onze lezers reeds.
Daarna wordt van ds Blankespoor volgende vraag vermeld:
‘Het schijnt mij toe, dat de verklaring wijst in de richting der Vrijgemaakte Kerken. Slechts een klein gedeelte wordt ingeruimd voor de verwerping der algemeene genade theorie, kerkelijke hiërarchie, enz., terwijl een groot gedeelte, direkt en indirekt, gewijd is aan de verwerping der Vrijgemaakte beschouwingen aangaande het verbond en den doop. Ben ik correct in het trekken van deze conclusie?’
Hierop antwoordt coll. Hoeksema:
De verklaring van beginselen kan met geen mogelijkheid gericht zijn tegen de Vrijgemaakte Kerken om de eenvoudige reden, dat zij beweren als kerken geen verbondsbeschouwing te hebben. Ze beweren, dat in hunne kerken er niets bindends is aangaande het verbond.
Het is natuurlijk de vraag in hoeverre dit opgaat. Ik besprak onze moeilijkheden met Mijnheer en Mevrouw A. Schilder, broeder en schoonzuster van den professor. Zij waren verleden zomer (over den oceaan) gekomen, en wij smaakten het voorrecht hen in ons huis te mogen ontvangen voor eenige dagen. Zij bewezen zichzelf zeer beminnelijke menschen te zijn, en in den korten tijd, dat zij bij ons vertoefden, leerden wij hen te beminnen als een broeder en zuster in Christus. Maar ik verwittigde hem, dat het voor ons geen kwestie was om sommige individueele gezinnen of leden der Vrijgemaakte Kerken te ontvangen, maar een zaak van het organiseeren van groepen Vrijgemaakte menschen in Protestantsche Gereformeerde Kerken, En ik vroeg hem of in Nederland, onderstellende dat er een groep Gereformeerd volk was, die nadruk zouden leggen op de theorie van de veronderstelde wedergeboorte, en wenschten georganiseerd te worden tot de Gereformeerde Kerken (onderhoudende art. 31), de Vrijgemaakte Kerken hen organiseeren en ontvan-
| |
| |
gen zouden in hunne gemeenschap op die basis. En beide, hij en Mevrouw Schilder, antwoordden, dat zij dat nooit zouden doen. En ik vertelde hen, dat wij hier voor hetzelfde probleem stonden ten overstaan van de Heynsiaansche conceptie, dat het wezen des verbonds de belofte is, en dat de belofte voor allen is die geboren worden in de historische lijn van het verbond.
En toch kan het niet gezegd worden, dat de verklaring van beginselen als zoodanig gericht is tegen de Vrijgemaakte Kerken, want zij hebben geen officieele conceptie van het verbond aangenomen. En daarom kan men op zijn hoogst zeggen, dat het gericht is tot sommigen der Vrijgemaakten, die leeren, dat de belofte Gods objectief voor al de gedoopte kinderen is, en dat God, in deze belofte, genadig is aan die allen.
Het is natuurlijk waar, dat vanwege de huidige omstandigheden de verklaring van beginselen oogenschijnlijk het leeuwenaandeel van haar inhoud besteedt aan de vraag der belofte Gods voor alle kinderen die onder het verbond geboren worden. En toch is dat slechts oogenschijnlijk zoo. De verklaring ontkent even nadrukkelijk de theorie der algemeene genade, zooals die aangenomen werd door de Synode van Kalamazoo, in 1924. Zij ontkent, dat er een genade Gods is voor alle menschen, den verworpene ingesloten, in de gemeene gaven van alle menschen. Zij ontkent, dat de belofte des Evangelies een genadig aanbod van zaligheid van Godswege is voor allen die uitwendig het Evangelie hooren. En zij ontkent, dat de natuurlijke mensch, door invloed der algemeene genade, het goede kan doen (voor God) in deze wereld. En tegenover deze punten handhaaft zij, dat de genade Gods altijd particulier is en alleen voor de uitverkorenen, en nooit voor de verworpenen. Zij handhaaft, dat de belofte des Evangelies geen genadig aanbod van zaligheid van Godswege is aan alle menschen, noch ook een voorwaardelijk aanbod aan allen die geboren worden in de historische bedeeling des verbonds, maar een eed Gods, dat Hij alle verkorenen onfeilbaar zal leiden tot de zaligheid en eindelijke glorie door het geloof. En zij handhaaft, dat de onwedergeborene mensch geheel en al onbekwaam is tot het doen van eenig goed, dat hij door en door verdorven is, en daarom alleen zondigen kan. Bovendien verwerpt zij de theorie der veronderstelde wedergeboorte, en zij verklaart, dat ze niets moet hebben van de hiërarchische actie der Gereformeerde Synode van Nederland, uit de jaren 1939-'44, waardoor zij sommige leerstellige besluiten den kerken synodaal oplegden. En waardoor zij plaatselijke ambtsdragers afzetten. Het eenigste verschil is, dat, terwijl voor de stelling, dat de belofte niet voor alle kinderen is die onder het verbond geboren worden, doch alleen voor de
uitverkorene (kinderen), uitvoerig bewijs ge-
| |
| |
leverd werd uit de belijdenisschriften, het niet noodig geoordeeld werd hetzelfde uitvoerige bewijs te leveren voor de stelling, dat de Drie Punten ongereformeerd zijn, om de eenvoudige reden, dat ook de Vrijgemaakte menschen verondersteld worden met ons overeen te stemmen ten overstaan van de loochening der gemeene gratie, alswel ten overstaan van de loochening der Drie Punten.
Tot zoover de aanhalingen. Wat van de aangeraakte kwesties reeds besproken is, liet ik in dit breede citaat onaangestreept. Maar enkele zinnen liet ik met vette letter onderscheiden: onze lezers zien, dat hier een nieuw element is, dat tot nu toe niet rechtstreeks in geding is gebracht. Het zal dus de moeite loonen, daarop in te gaan.
|
|