Bovenschriftuurlijke binding - een nieuw gevaar
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend§ 20. Gehandhaafde uitspraak.Was nu ons woord niet duidelijk genoeg? Ik kan 't niet inzien. Heb ik dan soms den toestand onder onze theologen te gunstig geteekend? Ik kan 't niet inzien. Hebben we dan later ons haastig van de onderwerpen afgemaakt? Ik kan 't niet toegeven. Omgekeerd, in mijn Catechismusverklaring (deel II) heb ik over het woord AANBOD uitvoerig geschreven. En ook over het woord ‘ERNSTIG’. Het is, tenzij ik me radikaal vergissen zou, aan coll. Hoeksema toegezonden. En nu even de conclusie. Ik wil alles doen, om de misverstanden weg te nemen. Maar juist daarom mag en moet ik verzoeken, ons niet te plaatsen in een heynsiaansch schemerlicht. Deze uitspraken hebben we geméénd, en ik weet van niemand onder ons, die tegen mij ook maar even bezwaar maakte tegen wat ik hier over Heyns schreef. Ik geloof dus niet, dat het zeggen: de belofte geldt alle gedoopten, d.w.z. ze plaatst hen onder een rechts- | |
[pagina 33]
| |
raam, dat nog strakker, en dus nóg strénger is dan datgene waaronder de niet-gedoopten staan, ipso facto valsche gemeene-gratie-theoremen invoert. Geen sprake van. Een GOEDE reuk van Christus, zegt Paulus, geeft de dienst des Woords, als hij zóó wordt ingekleed, dat den een een reuke des levens ten leven, en den ander een reuke des doods ten doode toekomt. Ik wil graag, dat men ons toelaat, te denken als Paulus. En te leeren als Paulus. En niet te zeggen: wie den Woorddienst opvat als belofte-dienst, die maakt er alleen maar een gemeene-gratie-reukwerkje van. Verre van dien. Als ik gevaren zie, en dat is eigenlijk wel zoo, dan is het dit gevaar, dat men zóó preekt, dat die ‘reuke des doods ten doode’ wordt gesepareerd van den eigenlijken dienst des Woords. Wij zeggen niet: met de rechterhand spreidt God een levensreuk (en dat is zijn ‘eigenlijke’ werk, opus proprium), doch met de linkerhand een doodsreuk (en dat is zijn ‘vreemde’ werk, opus alienum). We laten zulke nonsens over aan den jongen Luther èn aan den oúden BarthGa naar voetnoot3). |
|