§ 13. Theoremen.
En zoo komen we dan vanzelf aan die meergenoemde uitdrukkingen, die we nu eens nader moeten bekijken. Hier zijn ze:
a) | ‘dat de zegeningen des verbonds alleen voor de uitverkorenen zijn’ (let op : er staat : zégeningen ; is de roeping ook een zegening, en dus ook alleen voor de uitverkorenen?); |
b) | ‘dat de belofte des Evangelies.........alleen den geloovigen geldt, i.e. den uitverkorenen’ (vraag : wat beteekent dat moeilijke woord ‘gelden’, waarover vandaag alle filosofen aan 't schrijven zijn?); |
c) | ‘als......de belofte Gods hun (den kleinen kinderen) geldt, dan moet die belofte onfeilbaar en onvoorwaardelijk zijn, en kan daarom alleen den uitverkorenen gelden’ (vraag: wat is nu al weer die nieuwe term: onfeilbaar? Mag Calvijn soms niet meer zeggen, dat men door ongeloof Gods belofte ‘irrita’ doet zijn, d.w.z. dat de zegening niet doorgaat, omdat ze, met vermijding van den voor spellingsvorm, slechts was gegeven op de manier van Twissuss: een toezegging van den avond - zegen, de eeuwige zaligheid, onder conditie van 's morgens, 's middags, naar het Woord luisteren?) |
e) | ‘Het volgt dus, dat de belofte voor de uitverkorenen alleen is’. |