| |
11. Het driemanschap en onze geestelijke vrijheid.
De heer H. Algra schrijft in ‘Friesch Dagblad’:
De Nederlandsche Unie heeft nu in een tweede persconferentie haar bedoelingen nader uiteengezet. Haar bedoelingen, dat wil zeggen, de bedoelingen van de drie mannen, die de leiding van deze stichting hebben.
Het is nu op bepaalde punten niet vaag meer. Het is integendeel volkomen duidelijk. En wij prijzen ons gelukkig, dat wij reeds boven onze eerste opmerkingen als titel plaatsten: bedenkelijk en gevaarlijk.
De Nederlandsche Unie wil geen tijdelijke actie zijn, uit den nood geboren. Zij wil haar volle activiteit als leidster
| |
| |
en woordvoerdster van het Nederlandsche volk eerst ontplooien na den vrede.
En nu is het zeer beslist haar opvatting, dat degenen, die zich bij haar aansluiten, moeten breken met de politieke partij, waartoe zij tot nu toe behoorden. Het is wel niet gevraagd, om dat te doen, maar er is toch duidelijk gezegd, dat het niet te pas komt, wanneer iemand toetreedt tot de Nederlandsche Unie en tegelijk ook nog ‘een ander ijzer in het vuur houdt’.
Daarmee is duidelijk geworden, wat tot nu toe vaag en zwevend schéén.
Wie dus tot nu toe het antirevolutionaire vaandel volgde, zou door toetreding tot deze Unie aan Dr Colijn den scheidbrief geven. Zou vaarwel zeggen de partij, die hij tevoren liefhad en waar hij zijn krachten aan gaf. Hij zou de oude vlag van onze partij in een museum moeten brengen. De Nederlandsche Unie wil een gewone politieke partij zijn met een eigen program, en met een boodschap aan het Nederlandsche volk: zegt uw partijen vaarwel en treedt toe tot de nieuwe organisatie met haar leiding van boven af. In wezen is er tusschen deze propaganda en die van de N.S.B., wat dit punt betreft, geen verschil. Beide bewegingen willen niet naast, maar in plaats van de bestaande partijen één organisatie. De vrijzinnig-democraten moeten breken met Oud; de antirevolutionairen met Colijn; de Christelijk-Historischen met Tilanus.
Dat is meer dan een kwestie van het volgen van personen.
Dat is een breken met de historie.
En met name voor ons antirevolutionairen is dat een geweldige zaak. Wij hebben Groen gehad als den grondlegger van onze partij. Wij hebben Kuyper gehad als onzen grooten voortrekker. Zij hebben ons hart geraakt, doordat zij ons voorgingen in den geestelijken strijd en ons leerden, dat de politieke strijd niet is een kwestie van rede of opportunisme, maar van de overtuiging des harten. Zij zijn ons voorgegaan in den strijd en hebben met ons geworsteld in het gebed. Niet maar een gebed voor ónze organisatie en ónze actie, maar een gebed voor ons volk. Dat het mag worden
| |
| |
vernieuwd en gesterkt door de beginselen, die ons gegeven zijn in de Schrift.
Kortom, onze strijd was een geloofsstrijd. Was het en is het, ook nu. En wanneer er nu drie mannen komen, die zeggen: gij moet, om een goed lid van onze Unie te zijn, uw partij vaarwel zeggen en uw voorgangers verloochenen, dan zijn wij dankbaar, dat wij het heel zeker weten, dat het antwoord van onze mannen zal zijn een besliste weigering. Wij herhalen wat wij Zaterdag zeiden: wij volgen geen grijze vanen.
In dit verband hebben wij de R.K. Staatspartij niet genoemd. Het dagelijksch bestuur van die partij heeft haar leden aangeraden, de leiding van het driemanschap te aanvaarden. Of dat bestuur dat gedaan heeft uit gebrek aan zelfvertrouwen, uit argeloosheid of uit wat voor oorzaak ook, wij weten het niet. Het gaat ons ook niet aan. In elk geval zal die organisatie nu moeilijk terug kunnen.
Het meeste verwondert het ons, dat het Chr. Soc. Dagblad, het orgaan van het C.N.V., zijn lezers heeft aangeraden, zich achter het driemanschap te scharenGa naar voetnoot1). Vroeger ging dit vakverbond zich onthouden op politiek gebied. Het gaf althans geen politieke adviezen. Nu, door het dagblad, wel. En het eerste politieke advies is: schaar u achter de leiding van een driemanschap, dat, zooals nu blijkt, anti-thetisch staat tegenover de politieke partijen, waartoe het overgroote deel der leden van het C.N.V. behoort. Die leden komen dus voor het dilemma te staan: òf het advies van hun leiders in de vakorganisatie in den wind slaan, òf hun politieke organisatie den rug toekeeren. Het is dringend noodig, dat het bestuur van het C.N.V. duidelijk uitspreekt, wat zijn standpunt is. Na de jongste toelichting van de Nederlandsche Unie moet het kiezen. Als het zijn advies handhaaft, moet het geen voorbehoud maken, dat het driemanschap wraakt en moet het zijn advies verduidelijken, door te zeggen: wij adviseeren u, voor het lidmaatschap uwer partij te bedanken. Is hun bedoeling anders, dan moeten zij onmiddellijk en onomwonden zeggen, dat zij zich hebben vergist.
| |
| |
Intusschen heeft het driemanschap ook op ander gebied zijn bedoelingen verduidelijkt. Het is niet voor een leiderschap van één persoon voor het geheele volk, o.a. omdat er niet een geschikte persoon disponibel is. Maar voor de ééne jeugdorganisatie, die er door samensmelting van alle bestaande jeugdvereenigingen moet komen, acht het een eenhoofdige leiding wel mogelijk en gewenscht. Een jeugddictator staat op het programma!
Inmiddels blijkt óók dat het program er oorspronkelijk anders heeft uitgezien.
Eerst stond er: doelbewuste opvoeding van de jeugd in nationalen zin, met eerbiediging van de geestelijke verscheidenheid van ons volk. Die laatste zinsnede is nu geschrapt.
Het is genoeg.
Niemand onzer mag langer een afwachtende houding aannemen. Laten onze mannen spreken. Voor het forum van het gansche volk zeggen, wat zij zien als onze taak.
Wij blijven strijden voor de geestelijke vrijheid. Dat is voor ons meer dan een leuze. Daarbij kan niemand òns van vaagheid beschuldigen. Wij hebben den schoolstrijd gekend. Wij weten van den strijd voor de vrijmaking der kerken. Wij hebben onze vrije organisaties gebouwd, die zonder overheidssteun door de liefde en trouw van de kleyne luyden groot zijn geworden.
En dat werk van onze voortrekkers vraagt van ons maar één plicht: Hou en trouw!
|
|