politioneele goedkeuring gevraagd en verkregen.
Echter waren er - althans voor de gemeente Amsterdam - bijzondere voorwaarden:
Verboden was:
a. | het medenemen van vaandels, banieren en vlaggen; |
b. | het maken van muziek; |
c. | het zingen; |
d. | het houden van spreekkoren. |
Als goede, gezagsgetrouwe Nederlanders hebben de deelnemers zich uiteraard aan deze voorschriften gehouden. Den zin er van begrepen ze niet. Waarom de vereenigingen hun vlag niet mochten dragen, waarom er, al marcheerend, geen ferm marschiedje gezongen mocht worden, waarom er geen marsch geslagen en gespeeld mocht worden door een tamboer- en pijperscorps, waarom de vereenigingen niet hun ‘yell’, hun spreekkoor op den vereenigingsnaam, mochten laten hooren, was den deelnemers duister, maar - het was gezegd, dus: gehoorzamen.
Echter trof het ons, dat op denzelfden Zaterdag een groepje N.S.B.-ers in uniform met gestoken trompetten door het hartje van Amsterdam mocht trekken.
Zaterdag gold het uniformverbod nog ten volle. Die groep wàs dus in overtreding. En zij mocht ongestoord de trompet steken.
Terwijl aan gezagsgetrouwe Nederlanders zelfs het zingen van een marschlied verboden was.
Wij verstaan dit niet.
Hier was een ongelijke behandeling. Hier werd tweeërlei maat aangelegd. Hier werd niet recht gehandeld.
Nogmaals: wij verstaan dit niet.
Naar ik hoor, loopen op meer dan één plaats bepaalde volksleden met gummistokken.
Ook al om na te volgen?
We hopen niet, dat de ziekte op anderen overslaat.
We hopen wel, dat nederlandsche burgers op voet van gelijkheid zullen behandeld worden.
(12 Juli 1940.)