| |
| |
| |
8. Stemmen uit de staatscreatuur.
Toen zond Amazia, de Priester te Beth-El, tot Jerobeam den Koning Israëls, zeggende: Amos heeft eene verbintenis tegen u gemaakt in het midden van het huis Israëls; het land zal alle zijne woorden niet kunnen verdragen;
want alzóó zegt Amos: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd.
Daarna zeide Amazia tot Amos: Gij ziener, ga weg, vlied in het land Juda, en eet aldaar brood en profeteer aldaar;
maar te Beth-El zult gij voortaan niet meer profeteeren, want dat is des Konings heiligdom en dat is het huis des koninkrijks.
Toen antwoordde Amos en zeide tot Amazia: Ik was geen profeet en ik was niet eens profeten zoon, maar ik was een ossenherder en las wilde vijgen af;
maar de Heere nam mij van achter de kudde, en de Heere zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot mijn volk Israël.
Nu dan, hoor des Heeren woord; gij zegt: Gij zult niet profeteeren tegen Israël, noch druppen tegen het huis Isaäks.
Daarom zegt de Heere alzóó: Uwe vrouw zal in de stad hoereeren, en uwe zonen en uwe dochteren zullen door het zwaard vallen, en uw land zal door het snoer uitgedeeld worden; en gij zult in een onrein land sterven, en Israël zal voorzeker uit zijn land gevankelijk worden weggevoerd.
Amos 7:10-17.
Den naam ‘staatscreatuur’ hebben we vaak gegeven aan de door Willem I aan de nederlandsche kerk opgelegde bestuursinrichting.
Wij vreezen, dat tháns het drijven van centralisatie-propagandisten ons links en rechts gaat afzetten met staatscreaturen. Voordat wij door de macht der met ons in oorlog zijnde mogendheid worden gedwóngen, loopen zij, al of niet na een onderhoud met een niet nader verantwoordelijken secretaris-generaal, de één nerveus, de ander weloverwegend, allerlei bestuursinstanties af, zeggende: laat uw organisatie toch mee-centraliseeren, want anders vischt ge straks achter het (staats) net. Breng de jeugd onder staatsbemoeiing. Breng de pers, ook de kerkelijke, daaronder. Breng de vereenigingen eronder. Zoo willen zij ons murw maken, opdat de oorlogvoerende mogendheid straks kunne zeggen: het is al staatscreatuur wat ik zie: deze natie van slappelingen
| |
| |
heeft zichzelf geruischloos klaargemaakt voor de gelijkschakeling: haar geschiede naar haar versuften wil.
Staatscreatuur: hier een weinig, daar een weinig, binnenkort overal.
Nu, Amos wist er óók al van. Er was in het tienstammenrijk, waar hij zijn profetische werkzaamheid verrichtte, een koning gekomen, een echt ‘verlicht despoot’, die veel van gelijkschakeling hield: ze was hèt groote machtsmiddel voor een alleenheerscher, die de theocratische gedachte miskent. De man heette Jerobeam; hij had dat groote, lastige ding, dat kerk heette, ingeschakeld in den staat, de priesters staatsambtenaren gemaakt, dan werden ze vanzelf wel zoet, en de spits afgebeten van de pijlen der religie. Die waren elders zoo ongelooflijk scherp.
Religieuze autarkie!
Sedert dien was er een golf van afval heengegaan over het tienstammenrijk. En nu zendt de Heere tot het in zóóverre gelijkgeschakelde tienstammenrijk een man uit het nog niet gelijkgeschakelde tweestammenrijk. Die man is Amos, onze profeet. Hij durft nog opponeeren tegen koningen, ook tegen zulke absolutistische als Jerobeam. Hij durft nog voor den tempel het recht vindiceeren om zelfstandig te spreken, ook al zouden de ‘princen’ ertegen zijn.
Vandaar, dat Amos in conflict komt met de stroomannen der staatscreatuur. Daar hebt ge b.v. Zijne Eminentie Amasia. Eerste Rijks-Priester te Bethel. Een man ‘in bontjas’, zou iemand zeggen in 1940, maar bij de overheid van Samaria uiterst welkom, want hij is eerst Staatsambtenaar, en daarna Religieus Warenbezorger. Bisschop van de niet zoozeer ‘belijdende’, als wel ‘Nationale’ Tien-Stammen-Rijkskerk. Rijksbisschop, heelemaal vàn en vóór het régime, moet u weten. Residentie heeft hij te Bethel: want daar heeft de Grondvester van het Rijk, Jerobeam I, den staatseeredienst ingesteld. En de huidige Jerobeam II volgt staag het spoor van zijnen grooten voorganger.
Maar nu is daar juist te Bethel die lastige twee-stammenboerenprofeet Amos binnengekomen, en houdt daar redevoeringen tegen afval, en meer van zulke affreuze thema's van Reactionairen. De man móét weg, liefst met een zoet lijntje; anders wordt het volk nog wakker, en volksinstincten kunnen lastig zijn. Daarom gaat er vanwege Rijksbisschop Amasia, Hoofd der
| |
| |
Rijkskerk, en Leider van den Centralisatiedienst, afdeeling Religie, een boodschap naar Jerobeam II: die dweper uit de Belijdeniskerk van het Tweestammenrijk wordt staatsgevaarlijk: zijn woorden zijn tegen onze Staatscreatuur gericht, en dus tegen den Staat; hij moet voor het Rijksgerecht gedaagd worden, want zulke kankeraars zijn even gevaarlijk als samenzweerders (‘verbintenis’, vs. 10, = samenzwering). Het land zal zijn woorden niet kunnen dragen: hij verstoort onze rijkseenheid en haar ideologie. Het is niet minder dan ‘hoogverraad’ (prof. van Gelderen). Deze lastige volksmenner heeft Jerobeam's ondergang voorspeld, aldus rapporteert de Rijksbisschop. Het was wel niet waar, want Amos had slechts den ondergang van Jerobeam's dynastie aangekondigd. Maar bij snel recht worden de aanklachten wel eens meer onnauwkeurig geformuleerd. Ook heeft hij de deportatie der bevolking aangekondigd, die Amos. Hij breekt daarmee het moreel der burgerbevolking: men moet haar beschermen tegen die deprimeerende berichtgeving. Wèg met den man: laat men van hooger hand hem het zwijgen opleggen.
Aldus Amasia: dat later alles precies zoo kwam als Amos heeft voorspeld, weten wij. Hij wilde het niet weten.
Naast deze officiëele actie bij de Autoriteiten komt er nu een officieuze, beter gezegd: een semi-officiëele, die particulier blijft. Dat is altijd makkelijk als men met lastige lui te doen heeft: ze weten dan nooit precies, waar ze aan toe zijn. Dat laatste is trouwens de bedóéling: onzekerheid in de bewegingen van uw tegenstander maakt hem murw. Zonder daarom de officiëele beslissing van de Rijksregeering zelf af te wachten, geeft Amasia, die immers met haar in verbinding staat, na korter of langer tijdsverloop (v. Gelderen) Amos een niet onduidelijken particulieren wenk: Amos moet er maar op rekenen, dat zijn zoogenaamde reformatiewerk tóch verboden wordt door de Autoriteiten, laat hem de wijste partij kiezen, en zelf het oppositiebijltje er bij neerleggen. De heer Amasia neemt zelfs allures van Autoriteiten aan: te Bethel zult ge niet meer profeteeren: men heeft in uw optreden aanleiding gevonden tot een spreekverbod. Luister naar een goeden raad (de strenge man kan ook weer gemoedelijk zijn): neem de wijk naar het tweestammenrijk, waar ge trouwens thuis hoort, en zet dáár uw arbeid voort, eet dáár, judeesch profeet, uw brood. Zoo luidt het advies. Profeten, die
| |
| |
brood eten, - men kent de spreekwoordelijke uitdrukking. Amasia neemt eenvoudig aan, dat profeteeren een kwestie van broodwinning is; zoo redeneeren wel meer de menschen, die u waarschuwen, vooral niet tegen den stroom der vermeende of verwachte meerderheid op te roeien: anders zou men zichzelf maar ‘vernietigen’. Welnu, Amos, hier gaat de grond onder uw voeten branden, want hier is het een koninklijk heiligdom, een RIJKStempel (Van Gelderen), of STAATStempel (Ridderbos). U hebt in feite majesteitsschennis bedreven: dat ziet er kwaad voor u uit. Wat eenmaal in het staatsleven ingeschakeld is, wordt met den stérken arm daarin gehóúden.
Maar Amos blijft het antwoord niet schuldig. Hij was van huis uit geen profeet, en geen profetenzoon, d.w.z. niet krachtens geboorte behoorende tot het profetengilde (Ridderbos). Hij was geen lid van de Nationale Judeesche Corporatieve Profetenkamer, zooals al die betaalde, de staatsleiding àlmaar naar de oogen ziende valsche profeten het wèl zijn in de Israëlietische,... die huurlingen, die àltijd zeggen, dat de staatsleiding gelijk heeft, en er ‘een bontjas’, en meer, mee verdienen, juist zij! Zijn herdersbedrijf kan hem best onderhouden; ‘en staan hem niet, wanneer hij van Juda's hoogland afdaalt, de vruchten ten dienste van de sycomoren, welke de Seféla in menigte oplevert (1 Kon. 10:27)?’ (Van Gelderen). Neen, niet uit winstbejag, maar krachtens goddelijke roeping treedt Amos op. Zóó iemand laat zich niet intimideeren, om de wijk te nemen. Juist omgekeerd: hij valt aan. Maar dan met het zwaard van het Woord, dat hem zijn God weer geeft. Amasia is kwaad, omdat Amos tegen het syncretisme spreekt, d.w.z. tegen het vermengen van den dienst van Jahwe met dien der Baäls, wat de profeten steeds ‘hoererij’ genoemd hebben, een afhoereeren van den Heere! Maar Amasia's eigen vrouw zal straks letterlijk afhoereeren: de schande van het hoereeren zal men straks aan Mevrouw van den Staatspriester waarnemen, en ieder zal er het zijne van denken. Het zal publiek zijn (‘in de stad’). Het kàn een hoereeren uit armoede wezen, om (Ridderbos) in haar levensonderhoud te voorzien (als haar man is gedeporteerd naar het concentratiekamp in het buitenland, deelende in de door Amos gedreigde straf over de geestelijke hoererij). Reeds dàn is deze daad van wanhoop een bewijs van corruptie in de hoogste kringen. 't Kan ook nog anders
| |
| |
wezen: ‘het is bij de inname van steden wel voorgekomen, dat de vrouwen der overwonnenen zich maar al te gewillig toonden jegens de overwinnaars’; en aan ‘zoo iets’ denkt prof. van Gelderen hier. Het prestige van Amasia zal in elk geval wèg zijn: want er was geen geestelijke weerstand meer bij wie de smeer likt van rijkskandelaren, zelfs al is het ten koste van het Woord des Heeren, en van de waarheid. Bij het naderend oordeel zal Amasia zijn kinderen verliezen. Zijn grondbezit valt in vijands handen dan, en wordt verkaveld en verknipt. Hij heeft geen toekomst en geen erfrecht meer. En zelf wordt hij gedeporteerd. Hetzij bij de inneming van Samaria, hetzij bij de deportatie van een deel van het volk onder Tiglath-Pileser (Ridderbos), hetzij op nog anderen tijd is deze profetie vervuld aan Amasia, den profetenjager...... uit winstbejag, uit staatsoverweging allicht ook, in elk geval uit den geest van corruptie, die altijd in het syncretisme werkt, en in den oogendienst, die ook de religie uitlevert aan staatsgeweld.
Parallellen, parallellen, denkt iemand.
Ja, zeker, ze zijn er: de wereld staat altijd voor dezelfde conflicten, en het is zeer goed, dat te weten.
Maar parallelkunst grijpt den zin niet. Hier is de worsteling van Judea (tweestammenrijk) tegen Israël (tienstammenrijk). Minder slordig uitgedrukt: van de orthodoxie, die in ‘belijdend’ Judea (met Jeruzalem) nog langer stand gehouden had, en in Amos een naar buiten tredend getuige had ontvangen, tegen het staatsabsolutisme en syncretisme van Israël. Van het ware heiligdom, waar de belofte van Messias aan gegeven was, tegen het valsche van Bethel (en Dan), het staatscreatuur van Jerobeam I.
En nu wordt het conflict Amasia - Amos een conflict van Antichrist tegen Christus. Christus wil komen uit het onvervalschte Israël, d.w.z. uit dàt Abrahamszaad, dat ‘naar den Geest’ geboren is, uit het overblijfsel-der-verkiezing. Uit het volk, dat zich het hàrt door Amos laat besnijden. Dat volk heeft deze Amasia vergiftigd, en verbasterd; toen hij het Woord liet wijken, heeft hij met al zijn pochen op Abraham's ‘ras’ venijn gespoten in zijn aderen. En nauwelijks komt de tegenslag, en grijpt een buitenlandsche macht zijn ras naar de keel, of de weerstand is weg; de innerlijke corruptie treedt aan den dag: in een schandaaltje eindigt de geschiedenis van the first lady van
| |
| |
Bethel. Jahwe gebruikt dat schandaal bij voorbaat als symbool: zóó hoereert in dit Rijk mijn bruid, het volk, af van zijn God, haar Man, - denk aan de vrouw van Hosea, denk aan de vrouw, meteen, van Lot.
Familiegeschiedenis, - maar dan tevens staats- en kerkgeschiedenis. Waarom mócht Jerobeam den priesterdienst niet inschakelen in de staatsmachinerie? Omdat, zooals men te Jeruzalem nog wel weet (al is ook daar straks het syncretisme ingedrongen), omdat Jahwe wil, dat de ambten van profeet, priester, koning, niet in één man zijn vereenigd. Ze worden één in Christus; maar die zal dan ook, belast met dit drievoudig ambtsgezag, drievoudig dienaar zijn: knecht, in slavengestalte, die zijn leven geeft, niet één, die dat van anderen neemt. Om Hèm af te beelden, moet in Abraham's volk de profeet geen priester, de priester geen koning zijn: wie als Saul, dan wel Uzzia, toch dien kant uitgaat, wordt met een nederlaag, dan wel met melaatschheid gestraft. De verwerping van de gelijkschakelingsmethode onder Israël - Juda was van 's Heeren wege een openhouden van de baan voor Christus, den Theocratischen Priester-Koning-Profeet. Opdat zou blijken, dat alle gezag heeft te dienen, wil het zegenen; dat de heerschappij van 't Woord zich niet laat verdoezelen, maar vrij ook tot de staatsmacht komt; en opdat de kerk zou weten, dat haar theocratische Koning haar Archeeg, haar Leider is, ook al zijn de ‘mandamenten der princen’ nóg zoo daartegen.
In dit licht bezien we ook heden ons bezet gebied. En bidden voor ons koningshuis, opdat het aan de kerk een stil en gerust leven moge kunnen bieden in alle godzaligheid en eerbaarheid, opdat de Christus hier zijn plaats behoude, en alle corruptie, die religie, Woord en kerk wil uitleveren aan wat vreemd is, getroffen worde met den ban, die over Amasia kwam. Wij bidden dit. Wij bidden niet tegen personen. Wij bidden wel tegen zaken. Wij bidden hardop. Boerenzonen en profetenzonen.
Over volk en ras de heerschappij van 't Woord.
(2 Augustus 1940.) |
|