Bezet bezit
(1945)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend7. Wederopbouw.Toen ik zelf in het huis van Sjemaja, den zoon van Delaja, den zoon van Mehetabel kwam, terwijl deze in geestvervoering was, zeide deze: ‘We moeten samen gaan naar het huis Gods, midden in den tempel, en de tempeldeuren sluiten, want men komt u vermoorden, ja bij nacht komt men u vermoorden!’ Maar ik zeide: ‘Zou een man als ik vluchten? En wie, die is als ik, zou den tempel kunnen binnengaan en in het leven blijven? Ik ga niet.’ Ik begreep het wel: ‘Zie, God had hem niet gezonden om deze profetie aangaande mij uit te spreken, maar Tobia en Sanballat hadden hem omgekocht, opdat ik bang zou worden en aldus zou doen en zondigen. Dat ware dan voor hen een gelegenheid tot laster geweest om smaad over mij te brengen.’ ‘Gedenk, o mijn God, Tobia en Sanballat, naar deze zijn daden! En ook de profetes Noadja en de overige profeten, die mij bang wilden maken!’ ‘Nehemias’, ‘de heylige Bouwmeester’, zooals Vondel hem aandient, is de man van Jeruzalem's wederopbouw geweest. De verwoeste stad moest uit het stof herrijzen. Maar Nehemia is in de ziel gezonken het psalmwoord, dat zoo de Heere de stad niet bouwt, tevergeefs de bouwlieden zich eraan geven. Wat van den bouw geldt, is ook voor den wederopbouw van kracht. Daarom is Nehemia niet de man, die den wederopbouw kan beginnen met ongeloovigen of défaitisten. Als ‘binnen den kring van Juda’, d.w.z. in de gemeenschap der teruggekeerde ballingen, de moedeloosheid aan het woord komt, dan zingen de vermoeiden een liedje: | |
[pagina 130]
| |
‘Des dragers kracht is op;
er is te veel puin;
wij, wij kunnen niet
den muur bouwen.’
(4:10, vertaling Noordtzij.)
Die slappe lieden ook: van den geestelijken tegenstand, door de groep Sanballat geboden, reppen zij niet. Ze worden er niet door aangevuurd. Wederopbouw is een kwestie van materiëele waarden, en van niet meer. Zij zien alleen maar puin. Den heiligen krijg zwijgen ze in hun kerm-liedje dood. Maar Nehemia gaat door: wee hem, als hij het niet doet. Hij ziet wèl den heiligen oorlog. Wederopbouw is primair een geestelijk theocratisch begrip. Een étappe in den geestelijken strijd. Nu, hij ondervindt er dan ook al de zwarigheden van. Maar hij komt langs dien weg óók dagelijks verder in de goede, de alleen geestelijke en geloovige uitwerking van dat anders zoo vage begrip van ‘wederopbouw’. Nehemia ondervindt de moeilijkheden, zoo zeiden we. Wat al tegenstand: overval, hinder, sabotage, laster-campagne, dreigement, fluistergerucht. En, niet te vergeten, intimidatie, gepaard met een poging, een wettige aanklacht tegen hem uit te lokken. Eerst wordt Nehemia bestookt met een ‘open brief’. Sanballat, de schrijver van het geslepen stuk, huichelt ènkel vriendelijkheid: - - och, och, Nehemia moest eens weten, hoe hij door allerlei onverantwoordelijke elementen van allerlei leelijks verdacht en beschuldigd wordt, tot van een greep naar de macht toe! Zou een conferentie tusschen schrijver en geadresseerde geen raad schaffen? Met de meeste hoogachting, uw dienstvaardige Sanballat. Maar Nehemia doorziet den listigen toeleg van intimidatie. die de bedoeling heeft, Nehemia er toe te brengen, het wederopbouwwerk te staken: de kracht van den leider is dan meteen gebroken (6:5-9). Nehemia's ondubbelzinnig antwoord evenwel bewijst Sanballat, dat de man-van-den-wederopbouw niet in de fuik geloopen is. Dan volgt een nieuwe aanval. Een ‘ons verder onbekende profeet’ moet nu ‘Nehemia in het voor hem als leek verboden tempelgebouw lokken (vgl. Num. 18:7), waardoor den priesters gelegenheid wordt geboden hem van heiligschennis aan te klagen en op dien grond om het leven te | |
[pagina 131]
| |
brengen’. Onder die priesters immers heeft Sanballat's groep heel wat medestanders: het waren de officiëele hoogwaardigheidsbekleeders, die van den al te parmantigen ‘leek’ niet veel moesten hebben en over zijn sociale hervormingen lang niet te spreken waren. De combinatie van trouwelooze priesters en valsche profeten is trouwens niet nieuw: Jesaja wist er óók alles van, en Micha eveneens. Als nu, waarschijnlijk op invitatie, Nehemia bij dezen valschen profeet op bezoek komt, raakt de man, casueel genoeg, in ‘geestverrukking’Ga naar voetnoot1), - de simulant! En weer zingt de sirene: Nehemia, laten we toch sámen naar den tempel gaan, sluipmoordenaars bedreigen uw leven, maar dáár zijt ge tenminste veilig. De Heere zelf geeft kènnelijk deze waarschuwing mij in! Maar Nehemia loopt ook nu niet in de val. Hij begrijpt, dat de quasi-godsgezant omgekocht is, en zal niemand de kans geven, hem van illegale handelingen (als een in zijn geval den niet-leviet verboden overschrijding van den tempeldorpel) te beschuldigen. Mag hij blijven doorwerken, dan moet het volk weten, waar het om gaat. En moet hij, zooveel het vleesch aangaat, eenmaal ten val komen, dan dient het volk nóg te weten, waar het om gaat. In dàt geval zal de wederopbouw van den tempel zelfs nog door zijn persoonlijke schade wezenlijk gediend zijn. Ook al wordt hèm troffel en zwaard door de Sanballats en andere verraders uit handen geslagen. Maar valt hij in het voor hem gesponnen net der vreesachtigheid of der illegale handelingen (hoezeer ook overigens haast onvermijdelijk), dàn heeft zijn ondergang niets stichtends, en wordt de zaak van den wederopbouw werkelijk en voor goed geschaad. En nù durft de profeet ook met het verraad tot God komen, - als aanklager. Hij redt zich niet uit den greep van het hem opgedrongen conflict door een quasi-stichtelijke mishandeling van het woord: hebt uwe vijanden lief, als zou dit een bevel zijn, om den heiligen oorlog stop te zetten. Neen, - God moge gedenken aan Tobia en Sanballat, ‘aanbidders van 'andere goden'’, en ook aan die, ‘profetes’ en de andere ‘profeten’, die als valsche profeten zich dienstbaar stellen aan de legionairs van het geestelijk verraad. Hun namen en personen zijn in het niet verzonken, | |
[pagina 132]
| |
maar Nehemia heeft ze voor Gods aangezicht gebracht, en in het kroniekenboek hierboven staan die namen aangeteekend; - eens zal het van de daken gepredikt worden, wat deze duisterlingen - onder wie de dame Noadja niet ontbreekt - hebben uitgericht.
⋆ ⋆ ⋆
Zoo weten wij, wat wederopbouw is. Het is niet een kruiersdienst-op-groote-schaal, 't is geen georganiseerde puin-opruiming. Het is bekeering tot God, verzameling van het ‘overblijfsel’, dat naar de verkiezing is, combinatie van troffel en zwaard, maar deze beide gehanteerd in den principieelen geloofsstrijd. Dies met een stoet hartsiers ick 't lijf verzek'ren gingh,
En gaf den bouwlien, zo ick 's vyands list doorsnuffel,
Den degen in d' een vuyst, in d' ander hand den truffel,
Den beuck'laer by de werck, om schutten slagh op slagh
Van 't heyr, dat zwert van nyd steeds op zijn luymen lagh, -
zooals Vondel het teekent. Wederopbouw kàn dus niet zijn een herstel-naar-de-gelijkschakelingsmethode. Want deze methode wischt de grenzen tusschen Godsvrees en haar tegendeel uit; treft economische, sociale, architectonische voorzieningen, doch schakelt daarbij de propaganda voor heidendom en ongeloofstheorieën in en lokt of dwingt haar catechumenen bij duizenden: onder de kleine kinderen, die uit logeeren gaan, onder de krachtige mannen, die worden opgeroepen tot den wederopbouwdienst, en onder de sociaal afhankelijken. De echte wederopbouw daarentegen is op den Christus Gods gericht; al was het gerucht ook valsch, dat Nehemia misschien wel de Messiaansche koning zou willen worden, niettemin werkt hij gehoorzaam op dézen Koning aan; hij verbiedt daarom de gemengde huwelijken (geen ras-, doch geloofskwestie), herstelt den sabbath, verwijdert de geestelijke verraders, voorziet den tempel van het noodige, legt de ‘trouwbond-oorkonde’ vast, leest de wet Gods publiek, roept een boetedag uit, vervult de schaduwen, ontziet als niet-leviet de wet, die hem den toegang tot den tempel ontzegt, zorgt voor de priesters en hun tractement, en bouwt in den staat aan de kerk: | |
[pagina 133]
| |
Doen klom ons juychen nae 't gesternte klaer van schimmerGa naar voetnoot1),
Om dat van derwaerts was gezegent ons getimmer.
De stadt bevolckert weer van 't Priesterlijck geslacht,
Zyn thiende Levi wierd geheylight en gebracht,
De Godsdienst raeckte in zwang: waerom myn naem zal duren
Zoo langh Jerusalem derf roemen op zijn muyren.
Er is een zoogenaamde wederopbouw, die een étappe is in den oorlog van den Antichrist tegen den Christus Gods. Valsche profeten luiden hem in, baatzucht en intrigue worden soms zijn methodische propaganda-middelen. De christen late zich daarbij niet inschakelen, en de kerk geve spijze aan den hongerigen mond van de kinderen der vaders, die afbraak noemen wat ongeloovigen als wederopbouw aandienen, en die deswege worden uitgesloten van steun. Ze brenge de Sanballat's voor Gods troon, en de Noadja's ook, en doe in elk van haar leden haar plicht. Wordt den voor het geloof plaats openlatenden wederopbouwdienst van boven, of van buiten af, de kop ingedrukt, zij ligge liever onder den voet van den vijand, dan met hem bouw te heeten, wat God braak noemt.
Immers, Men lescht vergeefs: het is om niet gekreten:
Men bluscht geen vier, zoo Godt ons niet beschermt.
De Kerck gelijckt (gelijck verkracht, eilaci!)
Een Konings Bruit, berooft op hare staetsi
Van Sluierpracht, gesteente, parle, en ring,
En jammerlijck mishandelt, en geschonden.
Men hangt vergeefs aen 't uiterlijck zijn hart.
Wat met tieras of koper wordt gebonden,
Dat spat in 't eindt; hoewel het eeuwen tart.
Vergaept u niet aen hout of steen uitwendigh:
De ware Kerck staet vast, en duurt bestendigh.Ga naar voetnoot2)
(26 Juli 1940.) |
|