Afbouw
(1930)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendEen woord inzake de praktische erkenning van het promotierecht der Theologische School te Kampen
[pagina 3]
| |
§ 1. Ter inleiding.Wat hier volgt, bedoelt een pleidooi te zijn vóór de theoretische en praktische erkenning van het promotierecht der Theologische School te Kampen. Deze brochure zal niet trachten te spreken, althans niet in directen zin, over hetgeen reeds gezegd is in de brochures van Prof. Greijdanus, Prof. Hoekstra en Dr Bouma. Wel zal natuurlijk het hier volgend betoog hier en daar aanrakingspunten hebben met wat door deze auteurs ter zake opgemerkt werd, hetgeen dan verontschuldigd worde, omdat het kwalijk anders kan. Mijn bedoeling is evenwel, op enkele punten de aandacht te vestigen, die in de voorgaande brochures over deze kwestie nog niet in directen zin aan de orde kwamen. Dat de kwestie de aandacht vraagt is nu eenmaal de loop der feiten. De Gereformeerde Kerken in Nederland hebben zelf het onderwerp aan de orde gesteld; en daarom verdient het de rustige overweging van die kerken zelf. Men kan dan ook niet zich van den plicht daartoe ontdoen, door de ietwat vermoeiende tegenwerping, dat de zaak toch reeds lang besproken is; dat er reeds een principieele beslissing genomen is; en dat daarom het telkens weer terugkomen op dit thema eenigszins de gelijkenis vertoonen gaat met het werk van dwingende kinderen. Want, afgedacht hiervan, dat die argumenten in het huidige stadium der zaak te laat komen, omdat de Kerken zelf vóór enkele jaren besloten hebben, het onderwerp in zijn breeden omvang aan de orde te stellenGa naar voetnoot1), valt nog op te merken dat een opnieuw bespreken van de kwestie ook hierin rechtvaardiging vindt: dat de argumentatie, die in den loop der jaren, zoowel van voor- als van tegenstanders, gegeven is, zich niet altijd gelijk gebleven is. Stellingen, die vroeger met kracht en klem verdedigd zijn in een betoog pro | |
[pagina 4]
| |
of contra, worden nu naar den achtergrond gedrongen, of zelfs geheel en al verloochend; deels, omdat zij door de feiten van het openbare leven reeds achterhaald zijn, deels, omdat ze voor nieuwe inzichten wijken moesten. Omdat het een eenvoudige plicht is, zoo eerlijk mogelijk te zijn, sta voorop, dat deze schommeling in de ideeën niet mag worden uitgebuit. Door niemand. Noch door de voorstanders van den voor Kampen begeerden afbouw, noch door de tegenstanders. Want eerlijkheidshalve dient erkend te worden, dat deze schommeling in de ideeën er van beide zijden geweest is. Onder hen, die de uitoefening van het promotierecht voor Kampen begeeren, is niet altijd gelijke fundeering geweest van hun betoog; en ten deele is er onder hen zelfs nu nog variatie in de manier, waarop men zijn verlangen aandringt aan de conscientie der anderen. En gelijk verschijnsel valt te constateeren bij hen, die tot nu toe zich er tégen verklaard hebben. Ik stel dit met nadruk voorop, om, zooveel aan mij ligt, de bespreking rustig en broederlijk te houden. Laat ons beginnen te erkennen, dat het vraagstuk eenigszins ingewikkeld is, althans, dat er kwesties mee samen hangen, die niet zoo heel gemakkelijk zijn. Dan zal eenerzijds afgeweerd worden het verwijt van onwil of van bekrompenheid, of van geestelijke traagheid, en zal anderzijds - voor zoover dit menschelijkerwijs mogelijk is - aan enkele penvoerders, die in de niet-gereformeerde pers ‘de wacht betrekken’, niet zoozeer ‘bij het beginsel’, als wel bij hun eigen ‘vischnet’, de kans om in troebel water te visschen voor een deel benomen worden. In het voorbijgaan zij nog opgemerkt, dat er mijnerzijds geen enkel bezwaar tegen bestaat, als deze brochure door een comité, dat zijn taak nauwkeurig in de pers omschreven heeft, verspreid wordt. Immers het gaat hier om opwekking van elkander. En een actie, die niet in het donker gevoerd wordt, maar in het volle licht treedt, mag dan ook recht vragen van erkenning. |
|